De boerkini en het goede leven

Enkele weken geleden verscheen er in De Morgen een zomerinterview met een bekende Vlaming, waarin o.a. werd gepraat over haar vrijetijdsactiviteiten. Zo vertelde ze dat ze af en toe ging zwemmen met haar kinderen. Ze vond het niet echt aangenaam om in bikini in het zwembad rond te lopen, wetende dat de helft van de mensen daar met een smartphone zit en zo een foto op het internet kan gooien. En nee, ze was niet beschaamd over haar lichaam, maar ze vond het wel “haar privé”.

Ik denk dat er heel wat mensen zijn, bekend of onbekend, die hun lichaam “hun privé” vinden, ook in het zwembad. Er zijn ongetwijfeld ook heel wat mensen die zich wél schamen over hun lichaam. Beide types mensen zal je misschien niet zo vaak in het zwembad vinden, omdat de dress code nu eenmaal voorschrijft dat je als man met een korte zwembroek en als vrouw met een nauwsluitend badpak of bikini gaat zwemmen.

Je kunt als gemeenschap terecht opwerpen dat mensen zich niet moeten schamen voor hun lichaam. Dik, dun, groot, klein: lichaamsdelen zijn er in alle maten en gewichten en daar is niets mis mee. Je zou kunnen argumenteren dat mensen hun schaamte moeten afgooien en hun lichaam zonder complexen tonen zoals het is. Je kan zelfs verder gaan en stellen dat in Vlaanderen het uitzicht op je lichaam in een zwembad niet privé is, maar getoond moet worden, gehuld in nauw aansluitende zwemkledij. Dat zijn nu eenmaal onze gebruiken, en ook de bekende Vlaming moet zich daar aan aanpassen. Of ze gaat maar niet zwemmen.

Maar je kunt als gemeenschap ook een andere, meer bescheiden positie innemen. Misschien is het wel oké om je lichaam als privé te beschouwen. En misschien moeten we meer verhullende zwemkledij toelaten, ook al gaat dat momenteel in tegen onze gebruiken. Ook mensen die zich schamen voor hun lichaam of dat “hun privé” vinden zullen dan makkelijker terug naar het zwembad gaan. En dat betekent niet dat we hun schaamte goedkeuren; die blijft onterecht, te meer omdat in onze cultuur wellicht vooral vrouwen de druk voelen om aan een bepaald schoonheidsideaal te voldoen. Maar er zijn betere manieren te vinden om die schaamte te bestrijden dan een verplichting van nauw aansluitende zwemkledij.

Zolang er geen bewijs is van dwang, kan de gemeenschap ook de positie innemen dat er mensen zijn die ervoor kiezen hun lichaam te bedekken omwille van religieuze redenen. En dat die mensen zich daar goed bij voelen. Net zoals mensen om niet-religieuze redenen zich er goed bij kunnen voelen om hun lichaam te bedekken.

Het zou dus best kunnen dat al die lichaamsbedekking leidt tot een goed leven. Of niet. Of niet voor iedereen. Moeilijk te zeggen. De kennis van wat wel en wat niet tot een goed en gelukkig leven leidt, hebben we als gemeenschap niet in pacht. En het wonderbaarlijke aan de Westerse wereld is dat we die onwetendheid collectief erkend hebben en hebben ingeschreven in onze grondwet, namelijk dat we in alle bescheidenheid erkennen dat we niet weten wat tot een goed leven leidt. En dat bijgevolg niemand voor een ander kan bepalen hoe het goede leven kan geleid worden. Als iemand vrijwillig kiest voor een bepaalde levensstijl die anderen niet schaadt, dan is er geen enkele reden om geen respect te hebben voor die keuze. Dat betekent uiteraard niet dat we de levensstijl zelf een goede keuze moeten vinden, en al helemaal niet voor onszelf.

Dat Bart De Wever de boerkini vergelijkt met een tent valt onder de vrijheid van meningsuiting. Maar het getuigt van weinig respect voor de persoon die vrijwillig kiest om die te dragen. Dat De Wever blijkbaar geen afstand wil doen van het voorstel om de boerkini te verbieden, getuigt bovendien van een onbegrip van die bescheidenheid in het weten wat het goede leven is. Die bescheidenheid is nochtans het essentiële kenmerk van onze westerse manier van samenleven: volwassenen kiezen zoveel mogelijk zelf hun levenspad.

En voor ik het vergeet: de bekende Vlaming in De Morgen was Liesbeth Homans, vice-minister-president voor de N-VA in de huidige Vlaamse regering.

Deze tekst verscheen eerst als column in De Tijd.

Naschrift: een paar dagen na het verschijnen van deze column werd bekend dat N-VA tegen een algemeen verbod op de boerkini is, wegens ongrondwettelijk.

 

Referenda zoeken de zwakte van de democratie op

De samenleving wordt niet beter van referenda over complexe zaken. Beter een beperkt aantal mensen afvaardigen die betaald worden om zich daarmee bezig te houden, zoals in onze vertegenwoordigende democratie. Laat kiezers maar achteraf oordelen.

De uitslag van de brexit maakt de discussie over de zin van een referendum weer actueel. Tegenstanders stellen dat een beleidsvraag zoals een exit uit de Europese Unie maar moeilijk via een referendum kan beslecht worden. De vraag is te complex en burgers informeren zich te weinig om er zinnig over te kunnen oordelen. Het resultaat is dat er meer met de buik dan met het hoofd wordt gestemd. Het zou dan ook beter zijn dat het volk vertegenwoordigers verkiest die betaald worden om zich over die netelige kwesties te buigen. Het parlement dus.

Voorstanders stellen echter dat men het volk niet moet onderschatten: de kiezer kan ook complexe kwesties aan. En zelfs als dat niet het geval zou zijn, en de kiezer effectief ongeïnformeerd met de buik kiest, wat is dan het verschil met het verkiezen van volksvertegenwoordigers? Gebeurt dat dan wél geïnformeerd en met het hoofd? Deze laatste redenering werd in De Morgen verdedigd door Joël De Ceulaer, journalist De Morgen, en Carl Devos, politicoloog van UGent.

Bovendien is een (bindend) referendum de meeste pure vorm van democratie en tegenstanders van referenda lijken dan ook tegen de democratie te zijn.

Doel van de democratie

Maar wat is het doel van de democratie? Waar zit de legitimiteit van deze bestuursvorm? Waarom is een democratie beter dan andere bestuursvormen?

Mijn stelling is dat we de bestuursvorm moeten kiezen die leidt tot een samenleving die de meeste vrijheid, rechtvaardigheid en welvaart kan opleveren voor iedereen. En het lijkt inderdaad zo dat enkel een bestuursvorm die op één of andere manier democratisch is tot een vrije, rechtvaardige en welvarende maatschappij kan leiden.

Maar de vraag is of meer democratie, en uiteindelijk de meest zuivere vorm ervan, ook tot meer welvaart, vrijheid en rechtvaardigheid leidt. Met andere woorden, is een democratie welvarend, vrij en rechtvaardig, omdat het volk regeert? Of is er een andere reden waarom een democratie zo goed functioneert?

Karl Popper, een liberaal filosoof uit de 20ste eeuw, gaf inderdaad een heel andere reden waarom een democratie te verkiezen is boven anderen bestuursvormen: het grote voordeel van een democratie is niet dat er geregeerd wordt door het volk, maar dat de regerende klasse zonder bloedvergieten –namelijk door een eenvoudige stemming- kan afgezet worden, wanneer het beleid tegenvalt. Dat is niet het geval in een dictatuur of in een aristocratie. Het betekent ook dat als de kiezer zich vergist heeft door een slechte heerser of regering aan te stellen, wat zeker het geval kan zijn, deze een paar jaar later gewoon kan weggestemd worden. Er worden geen fouten gemaakt voor het leven.

Het zou best kunnen dat dit element van de democratie, namelijk de vredelievende machtsovergang, veel belangrijker is in het tot stand komen van welvaart, vrijheid en rechtvaardigheid dan het feit dat de samenleving geregeerd wordt door het volk. Een pleidooi voor referenda, want democratischer, verliest dan zijn grond.

Less is more

Het is in deze context dan ook interessant om te weten dat nu al in onze huidige bestuursvorm een belangrijke rem wordt gezet op de democratie. De belangrijke individuele vrijheden, zoals bijvoorbeeld vrijheid van meningsuiting, zijn immers afgeschermd van het democratisch oordeel. Dat betekent dat zelfs indien het hele parlement stemt om de vrijheid van meningsuiting sterk in te perken, een rechter deze wet ongeldig zou verklaren. De individuele grondrechten zijn immers onvervreemdbaar: ze behoren toe aan het individu. De rest van de samenleving, meerderheid of niet, heeft hier niets over te zeggen. De tirannie van de meerderheid wordt zo vermeden.

De individuele grondrechten vormen dus een sterke beperking op de macht van het volk. En die inperking van de democratie, hoewel weinig gekend, is minstens zo belangrijk, zoniet belangrijker, dan het democratische aspect van onze huidige bestuursvorm. En goed om weten: net die inperking van de democratie zorgt dat we meer vrijheid en rechtvaardigheid kunnen creëren voor iedereen. Conclusie: minder democratie leidt in dit geval dus tot een betere samenleving.

De massa: zowel de sterkte als de zwakte van de democratie

Een essentieel kenmerk van een democratie is dat bij meerderheid wordt beslist. Dat betekent dus ook dat de massa moet gaan stemmen, zodat zich een meerderheid kan vormen. Dat betekent dat men de wisdom of the crowds kan gebruiken om beleid te bepalen.

[Indien een minderheid voldoende zou zijn om bij stemming te beslissen zou dat een onstabiele bestuursvorm opleveren, omdat er telkens wisselende beslissingsmeerderheden zouden kunnen gevormd worden. De stabiliteit die de meerderheid levert is cruciaal en is ook de sterkte van een democratie.]

Maar net in die nood aan een meerderheid, en dus de massa, zit ook de grote zwakte van de democratie. Immers, doordat duizenden en miljoenen mensen gaan stemmen, verwatert de impact van de stem van een individuele burger. En die burger is niet dom: zij weet maar al te goed dat de kans dat haar stem doorslaggevend is verwaarloosbaar is. Waarom zich dan de moeite getroosten om zich te informeren over zulke complexe zaken als de gevolgen van een exit uit de Europese Unie: mijn individuele stem zal toch nooit doorslaggevend zijn.

Het is dus rationeel dat de burger zich de moeite bespaart om zich grondig te informeren. De individuele kiezer is rationeel onwetend. Maar wat rationeel is voor die ene individuele kiezer, is natuurlijk rationeel voor alle andere individuele kiezers. Het gevolg is dat de massa die gaat stemmen zich niet informeert.

Het bovenstaande is een stelling uit de economische theorie van de politiek, beter bekend als “public choice” theorie. Onderzoek na onderzoek bevestigt dat mensen, zowel laag- als hoogopgeleid(!), zelden goed geïnformeerd zijn over het politieke reilen en zeilen. En deze stelling werd nog maar eens bevestigd door de Britten: zonder gêne werd de slogan breed uitgesmeerd dat er wekelijks 350 miljoen pond naar de Europese Unie vloeide. Dat ze daar een groot deel van terugkrijgen, drong onvoldoende door. En dat een land als Noorwegen, dat ook buiten de Europese Unie zit en als voorbeeld voor het VK kan dienen, per hoofd méér betaalt aan de EU dan het VK was al helemaal geen element in het debat. Je zou voor minder het citaat van Winston Churchill bovenhalen die stelde dat een kort gesprekje met een gemiddelde kiezer het beste argument is tegen de democratie.

Referanda zoeken de zwakte van de democratie op

Maar, zo stellen De Ceulaer en Devos, als dat het argument is tegen een referendum, dan geldt dat tegen de hele democratie. Het feit dat één stem nooit doorslaggevend is, geldt immers ook bij een gewone verkiezing waarbij volksvertegenwoordigers worden gekozen. En dus zullen mensen zich ook bij gewone verkiezingen niet informeren.

Dat klopt natuurlijk: ook bij een gewone verkiezing wordt de impact van de verkiezingsprogramma’s van de verschillende partijen weinig of niet geanalyseerd door de kiezers. Maar je kan een verkiezing ook anders bekijken, namelijk als een evaluatie van de voorbije regeerperiode. Popper noemt een verkiezingsdag dan ook ‘Judgement Day’. En dan zijn mensen plots wél geïnformeerd, zonder dat ze zich er de moeite voor moeten getroosten. Ze kunnen gewoon bij zichzelf te rade gaan en nagaan of hun leven erop vooruit gegaan is de voorbije jaren, en of de regering daar voor iets tussen zit. En is dat bij een meerderheid het geval, dan is de kans groot dat de regering mag blijven zitten.

Door een referendum te organiseren wordt echter net de zwakte van de democratie opgezocht, namelijk het feit dat het rationeel is om onwetend te zijn. Referenda gaan immers uitsluitend over beleidsmaatregelen die in de toekomst moeten gebeuren en waarbij een individuele kiezer zich vaak niet kan informeren door de eigen situatie te analyseren. Meer nog, referenda worden soms misbruikt om het beleid van de huidige regering te beoordelen. Het referendum wordt dan een ‘Judgement Day’, wat niet de bedoeling van het referendum is.

Een verkiezingsdag bekijken als ‘Judgement Day’ is dan ook correcter om de democratie te omschrijven. Het is als een patiënt die oordeelt of zijn huisdokter goed is. De patiënt informeert zich weinig of niet over het feit of de diagnose en behandeling wel correct zijn, maar kan wel oordelen of hij zich beter of slechter voelt. En of hij niet beter van dokter verandert. Dat oordeel is lang niet perfect, want je kan ook om verkeerde redenen van dokter veranderen, maar geaggregeerd en over langere periode zullen de slechte dokters minder patiënten krijgen en de goede meer. Of dat is toch de hoop die we kunnen koesteren, omdat patiënten (en kiezers) over hun eigen toestand wel geïnformeerd zijn.

In deze context wordt het duidelijk dat een referendum niet past in deze omschrijving. We kunnen niet over nog te nemen maatregelen het track record oderzoeken. Het is dan alsof we aan de patiënt zelf vragen welke diagnose en behandeling hij wenst.

Doel = betere samenleving

De vraag is dus of we de samenleving beter maken door het organiseren van referenda over complexe zaken. Ik ben van mening dat mensen laten kiezen over iets waarvan het rationeel is dat ze zich er niet over informeren geen goede bestuursvorm is. Het is beter om een beperkt aantal mensen af te vaardigen die betaald worden om zich hiermee bezig te houden, zoals in onze representatieve democratie. Laat kiezers hier achteraf dan over oordelen.

Tot slot. In het parlement zelf wordt het werk verdeeld over gespecialiseerde commissies. Voor elke partij zitten hoogstens een paar parlementsleden in elke commissie. Hun voltijdse job is om zich in te werken in een paar domeinen en zo expertise te verwerven. In die commissies bepalen ze dan ook vaak het beleid van hun partij en hún stem kan wel degelijk soms doorslaggevend zijn, zeker als ze een goede reputatie opgebouwd hebben door zich goed te informeren. Ze worden er ook op aangesproken, omdat ze voor dat bepaald thema optreden als spreekbuis van de partij. Ze hebben er dus alle belang bij om zich te informeren. Vergelijk dat met een referendum waarbij een massa mensen, die vaak al een druk familiaal en professioneel leven hebben, gevraagd worden om zich te beraden over een complexe vraag, waarbij ze zelf weten dat hun stem nooit doorslaggevend zal zijn. Kan een bestuursvorm nog inefficiënter georganiseerd worden?

Dit is een uitgebreide versie van de tekst die in De Tijd verscheen.

De democratie kan zeer gevaarlijk zijn

ANDREAS TIREZ: LIBERAAL DENKEN IN TIJDEN VAN TERREUR

‘Het is de rechtsstaat die ons beschermt tegen de volksvertegenwoordigers.’ Gespierde woorden, van een gespierd verdediger van onze liberale grondrechten. Andreas Tirez, kernlid van de denktank Liberales, laat zijn licht schijnen op de strijd tegen terreur en de kern van ons maatschappijmodel. ‘We zullen de komende maanden een prijs betalen.’

DOOR JOËL DE CEULAER

‘Iedereen doet altijd alsof de democratie iets geweldigs is’, zegt Andreas Tirez. ‘Maar zo geweldig vind ik ze niet. Het betekent namelijk dat de helft plus één de baas kan spelen over de rest van de bevolking. Niet het volk, maar de meerderheid heeft de macht. Dat is beter dan bestuurd worden door een clubje oligarchen, maar de democratie kan zeer gevaarlijk zijn. De dictatuur van de meerderheid bestaat, groepen kunnen geminoriseerd worden. Gelukkig leven wij in een liberale democratie: elk individu heeft grondrechten waar de meerderheid niets over te zeggen heeft. Een goede zaak. Zeker vandaag.’

Als oud-voorzitter en kernlid van de denktank Liberales is Andreas Tirez (38) op zijn hoede voor wat politici de komende maanden allemaal zullen bekokstoven in de strijd tegen terreur. ‘Het is de rechtsstaat die ons beschermt tegen de volksvertegenwoordigers’, zegt hij. ‘Gelukkig maar, anders zouden zij onze grondrechten kunnen wegstemmen. Dat moeten we vermijden door dit debat grondig te voeren.’

Andreas Tirez is burgerlijk ingenieur, econoom en filosoof. Om den brode werkt hij in de energiesector, zijn grote passie is denken en debatteren. Dat doet hij niet alleen bij Liberales, maar ook nogal fanatiek op Twitter, waar hij een van de boeiendste stemmen is, en op zijn blog, een van de best gedocumenteerde van Vlaanderen. ‘Ik hoor sommigen zeggen dat de tijd van discussiëren voorbij is’, zegt hij. ‘Maar het tegendeel is natuurlijk waar: de discussie begint nu.’

Wat dacht u toen u N-VA-voorzitter Bart De Wever vrijdag hoorde pleiten voor een soort Belgische Patriot Act, naar Amerikaans model?

ANDREAS TIREZ: Het is duidelijk dat er flink moet worden geïnvesteerd in veiligheid en in de inlichtingendiensten. De tijd is voorbij dat we konden denken dat het gevaar wel zou overwaaien. Ik begrijp dat Bart De Wever een voorstel doet. Maar ik heb ook al begrepen dat andere partijen daar nogal lauw op reageren. Het Amerikaanse voorbeeld mag ons zorgelijk stemmen, want sommige maatregelen gingen erg ver. Tegelijk is het ook een geruststelling te weten dat een aantal maatregelen in de VS ondertussen is afgezwakt.

Geef eens een voorbeeld?

TIREZ: In de oorspronkelijke Patriot Act hadden inlichtingendiensten geen toestemming van de rechter nodig om bepaalde communicatiegegevens op te vragen. Dat is vandaag weer wél het geval. De Patriot Act was tijdelijk van aard, en dat was een goede zaak.

Dreigen we op korte termijn niet veel vrijheid op te offeren in ruil voor veiligheid?

TIREZ: We zullen waakzaam moeten zijn dat we niet in uitersten vervallen, maar veiligheid is wel een essentiële taak van de overheid. Als burgers zich niet veilig voelen, kunnen ze ook niet vrij zijn. We zullen dus een prijs betalen, dat kan niet anders. We zullen meer investeren in de Staatsveiligheid. We zullen vaker mensen afluisteren. We zullen vaker militairen op straat zien. Dat is logisch, daar ben ik ook niet tegen. Maar er moet altijd controle zijn op de ordediensten en de situatie moet tijdelijk zijn.

Dan moeten we nieuwe wetten automatisch laten uitdoven?

TIREZ: In Frankrijk heeft men de noodtoestand ingevoerd, bij ons kan dat niet. Wat wij wel kunnen doen, is bepalen dat nieuwe wetten over twee jaar automatisch vervallen, tenzij ze dan opnieuw door het parlement worden goedgekeurd. Die tijdelijkheid vind ik een heel goed principe. De maatregelen die we nu nemen, kunnen het best tijdelijk zijn, moeten altijd proportioneel blijven en moeten voorzien in een rechterlijke toets.

Kamerlid Koen Metsu (N-VA), voorzitter van de commissie Terreur, leek het in De zevende dag een goed idee te vinden als burgemeesters geradicaliseerde jongeren een enkelband kunnen aandoen. De tijd dat we ons afvragen of dat wel kan of mag, is volgens hem voorbij.

TIREZ: Kijk, daar zou ik nu bang van zijn. Heel bang. Een burgemeester is democratisch verkozen en zal zich dus laten leiden door de meerderheid van de bevolking. Dat is zeer gevaarlijk. Zo’n straf kan alleen worden opgelegd door een rechter, die onafhankelijk is. De scheiding der machten is essentieel. Anders kunnen de rechten van de minderheid ernstig worden aangetast. Er zullen immers vooral moslims geviseerd worden.

Dat zien we nu al. Wat vindt u ervan dat vooral moslims en mensen met een kleurtje worden gecontroleerd door de politie?

TIREZ: Op zich is dat in deze omstandigheden niet onterecht. Als de politie een blanke mannelijke verkrachter zoekt, zou ik begrijpen dat ze geen vrouwen controleren, en mij wel, bijvoorbeeld. Het lijkt mij logisch dat men vandaag geen boeddhisten viseert. Ik snap de gevoeligheid wel, maar etnic profiling is in sommige gevallen verdedigbaar.

De terroristen kunnen toch ook blanke, autochtone bekeerlingen zijn?

TIREZ: Dat is waar, maar statistisch gesproken is het nu eenmaal efficiënter om gericht te controleren. Het is een heel moeilijke discussie, daar ben ik mij van bewust, maar mocht ik een baardige moslim zijn, dan zou ik – denk ik – vandaag begrijpen dat men mij wil controleren. Ik zou daar niet kwaad om zijn, want ook als baardige moslim wil ik dat de politie nieuwe aanslagen verijdelt.

Wat vond u van het incident met jihadexpert en Knack-medewerker Montasser Alde’emeh, die vorige week in Brussel werd tegengehouden door de politie?

TIREZ: Dat hij werd tegengehouden, lijkt mij aanvaardbaar. En dat vond hij zelf ook, meen ik te hebben begrepen. Dat de politie zich onbeschoft gedroeg, zoals Montasser verklaarde, vind ik onaanvaardbaar. Agenten mogen kordaat zijn, maar moeten altijd beleefd en correct blijven. Journalist John Vandaele heeft in het maandbladMo* ooit een reportage geschreven over het machtsmisbruik bij een kleine minderheid van de politie. Dat probleem is wellicht het grootste bij verdachten met een andere huidskleur.

Dreigen er de komende maanden ook niet veel onschuldigen te worden aangehouden, en misschien zelfs te worden veroordeeld? En is een onschuldige in de gevangenis niet veel erger dan een schuldige op vrije voeten?

TIREZ: Dat hangt ervan af. Als u een onschuldige in de gevangenis het ergste vindt wat er bestaat, dan mag u nooit nog iemand in de gevangenis stoppen. Er kunnen en zullen immers altijd vergissingen gebeuren, dat is nu eenmaal onvermijdelijk. Dat er af en toe iemand veroordeeld wordt die onschuldig is, is iets wat wij allemaal impliciet eigenlijk aanvaarden.

Wat vindt u ervan dat mensen straks misschien 72 uur mogen worden aangehouden zonder ergens van te worden beschuldigd, in plaats van 24 uur zoals nu?

TIREZ: Over zulke maatregelen moeten we grondig discussiëren. Voor we zoiets goedkeuren, moet men kunnen aantonen dat het een efficiënte maatregel zou zijn. Welk voordeel bieden die 72 uur, en is 48 uur niet voldoende om hetzelfde voordeel te hebben? Is het niet beter om nog meer te investeren in onze Staatsveiligheid? Dat we nu 400 miljoen extra vrijmaken, lijkt mij bijvoorbeeld een goed idee.

In Nederland gaan al stemmen op om het salafisme te verbieden. Kan dat wel, en zou het een goed idee zijn?

TIREZ: Nee, dat vind ik niet. Het onderscheid wordt toch regelmatig gemaakt: er zijn radicale salafisten die totaal niet gewelddadig zijn. Dat kunnen we niet verbieden. Radicale gedachten hebben en radicale ideeën uiten, is niet strafbaar. Pas als iemand overgaat tot geweld of anderen aanzet tot geweld, is er een probleem. Dat is namelijk wél wettelijk verboden.

Mag iemand supporteren voor de IS?

TIREZ: Ik denk dat we dat niet kunnen verbieden. Het is iets anders om te zeggen dat de terreur van de IS ook in België moet toeslaan, dat is aanzetten tot geweld. De rechter zal dat geval per geval moeten beoordelen. Daar bestaat al wetgeving voor. Maar er zijn andere aspecten van het gedachtegoed van de IS waarvoor je wel mag supporteren: je mag de gelijkheid van man en vrouw bijvoorbeeld gerust ter discussie stellen.

Is een samenleving met gelijkheid van mannen en vrouwen niet superieur?

TIREZ: De liberale democratie is niet superieur omdat ze zo veel mogelijk vrijheid geeft aan zo veel mogelijk mensen, maar omdat ze zo veel mogelijk vrijheid geeft aan iederéén, ook aan de mensen die de gelijkheid van man en vrouw ter discussie willen stellen.

Maar mogen wij niet zeggen dat gelijkheid van man en vrouw beter is?

TIREZ: Uiteraard. Maar we kunnen iemand niet verbieden om ons tegen te spreken. In onze samenleving mag je die gelijkheid ter discussie stellen. Het uitgangspunt van ons maatschappijmodel is namelijk dat de staat niet kan bepalen wat het goede leven is. Dat was de kern van het gedachtegoed van Karl Popper, de filosoof die in 1945 De open samenleving en haar vijandenpubliceerde, de klassieker waarvan zowel Herman Van Rompuy als Guy Verhofstadt grote bewonderaars zijn.

En wat leert Karl Popper ons in dat boek?

TIREZ: Een staat die voor iedereen bepaalt wat het goede leven is, is een totalitaire staat. Iedereen die het niet eens is met die manier van leven, is in die staat een vijand van het goede leven en moet uit de weg worden geruimd. Als je denkt dat je het weet, dreigt dat het gevolg te zijn. We moeten volgens Popper dus bescheiden zijn: we weten het niet. Daarom valt Popper de Griekse filosoof Plato zo hard aan: die dacht wel dat hij het wist, hij schreef er zelfs een boek over, De ideale staat.

En die bestaat niet, de ideale staat?

TIREZ: Ik denk dat de liberale democratie het best denkbare maatschappijmodel is. In die zin ben ik het eens met de Amerikaanse denker Francis Fukuyama, die dat na de val van de Muur al schreef. Maar ik hou van de invulling die Popper eraan gaf. Bescheidenheid in het weten, en onbescheidenheid in het niet-weten: we weten niet hoe het goede leven eruitziet, maar niemand weet dat. En dus kan niemand zijn visie opleggen.

Geef nog eens een voorbeeld?

TIREZ: Wel, je hoort regelmatig mensen zeggen dat de islam niet bij onze cultuur hoort, dat moskeeën thuishoren in het Midden-Oosten en niet bij ons. Europa is dan zogezegd het continent met de joods-christelijke traditie: de kerk, die hoort bij ons, en de moskee niet. Maar dat klopt niet. Wat de Europese traditie typeert, is niet het feit dat hier kerken staan, maar het feit dat er kerken mogenstaan. Zo mogen hier ook moskeeën staan en mogen vrouwen een hoofddoek dragen.

Wat dat betreft, zit u op dezelfde lijn als Dyab Abou Jahjah, over wie u weleens een positieve tweet hebt verstuurd.

TIREZ: Inderdaad. Abou Jahjah is iemand die mensen confronteert met alle consequenties van de democratische rechtsstaat. Wie die consequenties niet aanvaardt, schreef hij ooit, hoort hier eigenlijk niet thuis. (lacht) En hij heeft gelijk. In onze maatschappij bestaat er vrijheid van meningsuiting, ook voor mensen die zeggen dat we die vrijheid moeten afschaffen. Wat niet kan, is dwang en geweld. En het is een rechter die geval per geval moet oordelen of daarvan sprake is.

Over het hoofddoekverbod verschilt u grondig van mening met Dirk Verhofstadt, de broer van onze ex-premier, die ook lid is van de denktank Liberales.

TIREZ: Ja, dat is zo. Over dat hoofddoekverbod is binnen de liberale beweging zwaar gediscussieerd. Ik vind de persoonlijke vrijheid altijd het belangrijkste argument, ook als het gaat over de neutraliteit van de ambtenaar.

Maar dan moeten ze ook met een vergiet op hun hoofd achter het loket kunnen zitten, vinden sommige atheïsten die de draak steken met die hoofddoek: dat moet dan zogezegd van hun godsdienst, het ‘pastafarisme’.

TIREZ: Wel, voor mij niet gelaten. Als die persoon écht vindt dat hij dat vergiet moet dragen om religieuze of andere overtuigingen, dan kan dat voor mij. Op één voorwaarde: dat die persoon het niet alleen als provocatie bedoelt, maar echt ernstig meent. Dat betekent dat hij dat vergiet altijd en overal moet dragen. (lacht) Dan ga ik akkoord.

Moeten we iemand die dat echt gelooft, niet zeggen dat hij dwaalt? Etienne Vermeersch gebruikt dat argument zelfs in discussie met moslima’s: hij beweert dat zo’n hoofddoek helemaal niet verplicht wordt door de Koran.

TIREZ: Maar dat argument doet niet ter zake. Dit is geen theologische discussie over de Koran, dit is een discussie over de rechten van het individu in een liberale democratie.

Wat met het hoofddoekverbod op school?

TIREZ: Wat de hoofddoek op school betreft, ligt het nog wat anders. Als er inderdaad sprake is van groepsdruk, kan dat een argument zijn voor een verbod. Maar dan moet die groepsdruk kunnen worden aangetoond. Op basis van anekdotes kan een liberaal nooit individuele vrijheden beperken.

Het is uw motto: toon mij de gegevens, want meningen heeft iedereen.

TIREZ: Precies. Opinions are cheap, facts are expensive. Ik zie in Brussel toch regelmatig groepjes moslima’s van wie sommigen geen en sommigen wel een hoofddoek dragen.

Dat is toch de normaalste zaak van de wereld?

TIREZ: Ik ben mij daar niet altijd van bewust geweest, ik leef in een blanke bubbel. (lacht) Nu goed, zulke voorbeelden zijn een indicatie dat het met die groepsdruk wel meevalt. Al sluit ik niet uit dat die druk kan bestaan, zoals Karin Heremans, directrice van het Koninklijk Atheneum in Antwerpen, destijds beweerde: omdat de meeste scholen een verbod invoerden, ontstond er bij haar een probleem van groepsdruk en zag zij zich op den duur genoodzaakt om ook een verbod in te stellen. In dat geval moet het zelfs, omdat het de vrijheid vergroot.

In het gemeenschapsonderwijs worden kinderen vanaf zes jaar uit elkaar gehaald, gesegregeerd zeg maar, tijdens de levensbeschouwelijke lessen. De hoofddoek is verboden, maar kinderen van zes krijgen er wel islamles. Dat klopt toch niet? Hebt u het daar ook niet moeilijk mee?

TIREZ: Ook dat is een complexe discussie: mag je toelaten dat kinderen geïndoctrineerd worden op school? In het katholieke onderwijs gebeurt dat trouwens met alle kinderen op dezelfde manier. Ik steun de strijd van filosoof Patrick Loobuyck om overal het vak Levensbeschouwing, Ethiek en Filosofie in te voeren. Maar ik wil ook pragmatisch zijn: als kinderen op school geen godsdienstles krijgen, gebeurt het misschien elders, met nog minder controle. En vandaag staat dat levensbeschouwelijke onderwijs in de grondwet.

De meeste supporters van die strijd van Loobuyck zitten wellicht bij de liberale partij Open VLD. Is dat de partij die vandaag het beste onze liberale grondrechten bewaakt?

TIREZ: Ik denk dat alle partijen het over die grondrechten eens zijn, gelukkig maar. En Open VLD reageert volgens mij tot dusver op een goede manier. Het is goed dat staatssecretaris voor Privacy Bart Tommelein zich verzette tegen het idee om vingerafdrukken te verplichten op onze identiteitskaart. En voorzitster Gwendolyn Rutten heeft al duidelijk gezegd dat nieuwe maatregelen proportioneel moeten zijn en dat er altijd een rechterlijke toets moet zijn. Zeggen dat de tijd van ‘Kan dat wel?’ en ‘Mag dat wel?’ voorbij is, zal een liberaal niet snel doen, denk ik.

Is een liberaal tegen quota?

TIREZ: Een liberaal is in principe tegen quota, omdat die vrijheidsbeperkend zijn.

Toch stemden Gwendolyn Rutten en Annemie Turtelboom voor de verplichte quota voor vrouwen in raden van bestuur.

TIREZ: Ik ben daar tegen, maar als man heb ik makkelijk spreken. Er is nu eenmaal nog geen gelijkheid tussen man en vrouw. Alleen vind ik die quota voor vrouwen in raden van bestuur de verkeerde prioriteit. Ik zou liever hebben dat vrouwen hun lobbykracht gebruiken om laaggeschoolde alleenstaande moeders te helpen, omdat die vaak in armoede terechtkomen. Nog een nadeel van quota is dat ze discriminatie in de hand werken. Sinds de quota voor vrouwen in de politiek worden jonge mannen met politieke ambities gediscrimineerd. Dat dreigt ook te gebeuren in die raden van bestuur.

Rutten en Turtelboom zullen denken: na zovele jaren is het eindelijk aan de mannen om eens gediscrimineerd te worden.

TIREZ: (lacht) Ik hoop van niet, want dat mag een liberaal nooit zeggen. Een liberaal denkt niet in groepen, maar altijd vanuit het individu. Nogmaals: een liberaal wil niet zo veel mogelijk vrijheid voor zo veel mogelijk mensen, maar voor iederéén, en dus ook voor de jonge mannen.

Dit interview verscheen in Knack van 9 december 2015.

De liberale democratie moet onbescheiden verdedigd worden

De aanslagen van afgelopen vrijdag verschillen in minstens twee opzichten van de aanslag op Charlie Hebdo op 7 januari. Het doel van de aanslag op Charlie Hebdo was gericht op een magazine dat gespot had met de islam, en de terroristen zagen hun aanval als een vergelding. Vrijdag ging het om een aanslag op willekeurige mensen, zonder enige link met een strijd tegen de islam. Ook de schaal verschilt, omdat nu meerdere doelwitten tegelijk werden geviseerd en er veel meer slachtoffers vielen. Het resultaat kon nog bloediger geweest zijn, mocht de aanslag nabij het Franse nationale voetbalstadion gelukt zijn.

Toch hebben de twee aanvallen een gemeenschappelijk kenmerk. Ze zijn gericht tegen het westerse staatsbestel: de liberale democratie met haar individuele vrijheden. Onze strategie moet daarom, boven op het zo veel mogelijk garanderen van onze veiligheid, gericht zijn op het verdedigen van onze liberale democratie. Niet enkel in woorden, ook in daden.

Na de aanslag op Charlie Hebdo, gericht op de vrije meningsuiting, heb ik er hier voor gepleit het dragen van een hoofddoek zo veel mogelijk toe te laten – als niet aangetoond kan worden dat hij onder druk wordt gedragen. De hoofddoek is dan immers een vrije uiting van een mening, zij het een religieuze. Zo kunnen we, zoals filosoof Patrick Loo-buyck het stelde, duidelijk maken dat de liberale democratie niet tegen de islam is, maar voor de vrijheid voor elk individu, dus ook voor moslims. Het gaat dan om het winnen van de ‘hearts and minds’ van iedereen die hier leeft door duidelijk te maken dat we in een open samenleving leven.

In die open samenleving leggen de machthebbers niet op wat iemand moet doen of denken, zolang die de vrijheid van anderen niet beperkt. De liberale democratie is dan ook een samenleving waar de machthebbers bescheiden zijn en erkennen dat ze niet weten hoe je het goede leven moet leiden. En dus wordt elk individu zo veel mogelijk de vrije keuze gelaten.

Die bescheidenheid van de machthebbers is essentieel en moet onbescheiden verdedigd worden. Niemand kan individuen onnodige keuzes opleggen! Daarin verschillen we radicaal van totalitaire systemen zoals het fascisme en het religieuze fundamentalisme, die wel denken te weten hoe elk individu zich moet gedragen, denken en kleden.

Die onbescheidenheid – de stelling dat niemand anderen onnodige keuzes kan opleggen – mondt uit in individuele grondrechten die elk individu zo veel mogelijk vrijheid geven. Door die onbescheidenheid trappen we ook niet in de val van het relativisme. Alle culturen of samenlevingen zijn aan elkaar gelijk, ja dat klopt, op voorwaarde dat ze zo veel mogelijk vrijheid nastreven voor elk individu. En de liberale democratie doet net dat; ze is dan ook superieur aan gelijk welk ander staatsbestel. Ze is het eindpunt in de geschiedenis, althans als idee.

Dat betekent ook dat een liberale democratie de zelfverzekerdheid moet hebben om mensen die de democratie daadwerkelijk afwijzen, te veroordelen. Strijders die zich bij IS aansluiten, horen daarbij. Het gaat hier om individuen die zelfs hun leven willen geven voor de gruwel van IS. Met de recente uitbreiding van de terreurwetgeving is dat strafbaar geworden.

Sommigen willen nog een stap verder gaan en Belgische IS-strijders de Belgische nationaliteit afnemen. Op die manier kunnen ze niet meer terugkeren om deel te nemen aan onze maatschappij. Ik denk meer en meer dat dat standpunt te verdedigen is. Iemand die ons superieure staatsbestel afwijst en zich aansluit bij een regime dat ons staatsbestel zelfs met blinde terreur bestrijdt, mogen we uitsluiten.

Bovendien vormen IS-strijders die terugkeren een veiligheidsrisico. Niet iedere teruggekeerde Syriëstrijder is een terrorist, maar het risico is wel veel hoger dan bij iemand die gewoon in België blijft.

Deze tekst verscheen eerst als column in De Tijd.

België wordt nooit een ‘Belgistan’

Er is geen grond voor de ‘culturele angst’ dat moslims ons land zullen overnemen, zegt Andreas Tirez. Hun aantal mag verdriedubbelen, ze blijven nog ruim een minderheid. In onze liberale democratie, met individuele grondrechten, kan bovendien minderheid noch meerderheid haar levensstijl opdringen.

In zijn veelbesproken openingscollege aan de Universiteit Gent had Bart De Wever (N-VA) het over de ‘culturele angst’ voor het grote aantal vluchtelingen die naar Europa en België komen, vluchtelingen die voornamelijk uit moslimlanden afkomstig zijn. Het is de angst voor een dreigende islamisering van onze samenleving.

In veel conversaties over vluchtelingen schemert die angst door. Een angst dat onze levensstijl weggedrukt zal worden. Een angst dat vrouwen in de toekomst geen gelijke rechten zullen genieten en dat onze meningsuiting beperkt wordt. Zo was er onlangs de discussie over de boerkini: als we de boerkini toelaten, hoelang nog vooraleer vrouwen niet meer in bikini naar het zwembad mogen? (DS 24 september)

Die angst, hoewel reëel en misschien begrijpelijk, is onredelijk, zoals ook Bart De Wever opmerkte in zijn lezing. Uit een internationale peiling uit 2014 blijkt dat Belgen denken dat 29 procent van de Belgen moslim is. In werkelijkheid zijn het er vier keer minder: zo’n 6 tot 7 procent. Ook in andere Europese landen wordt het aantal moslims sterk overschat, maar zelden zo sterk als in België.

Het aantal moslims mag zelfs verdubbelen of verdriedubbelen, dan nog zijn ze nog lang niet in de meerderheid. ‘De moslims’ gaan hun wetten hier niet kunnen stellen. Daarbij betreft het een groep die sociaaleconomisch gemiddeld niet sterk staat en dus politiek en economisch ook minder zwaar weegt. En belangrijker, de groep moslims is geen monolithisch blok. Het zijn mensen die net zo heterogeen – zo niet heterogener – zijn dan de autochtone bevolking. Misschien zijn ze door de band genomen conservatiever dan de gemiddelde Vlaming, maar ongetwijfeld zijn er ook veel moslims zeer liberaal en progressief.

Grondrechten

Er is helemaal geen grond voor de ‘culturele angst’ die hier leeft. Onze vrijheden blijven gevrijwaard en zullen niet wettelijk beperkt worden door moslims, alleen al omdat ze ruim in de minderheid zijn.

Die vrijheden kunnen trouwens ook niet aangetast worden door de blanke meerderheid. Ons systeem is niet zomaar een democratie, maar een liberale democratie. Dat betekent dat de liberale grondrechten, zoals vrijheid van meningsuiting, onvervreemdbare rechten zijn: niemand kan die van je afnemen, zelfs geen meerderheid in het parlement. Dat was een essentieel principe dat het Amerikaanse Hooggerechtshof volgde bij zijn recente uitspraak over het homohuwelijk: ‘fundamentele rechten mogen niet onderhevig zijn aan een stemming; ze zijn niet afhankelijk van de uitslag van verkiezingen’.

De essentie van onze cultuur is net die liberale democratie met haar individuele grondrechten. Ze beschermt geen bepaalde levensstijl, omdat ze daar geen keuze wil in maken. Ze beschermt wel de mogelijkheid dat iedereen die keuze zelf kan maken.

Dat essentiële kenmerk van onze samenleving, dat er onvervreemdbare grondrechten zijn, is onvoldoende gekend. Dat blijkt bij de zogenaamde verdedigers van onze cultuur die pleiten voor een boerkiniverbod, omdat het de meerderheid zou storen. Ze beseffen niet dat je net tegen onze cultuur ingaat als je individuele vrijheden wil beperken omdat de meerderheid dat wil. Zelfs met de steun van een ruime meerderheid zal een dergelijk verbod nooit standhouden in onze liberale democratie. Een rechtbank zal die wet ongeldig verklaren, omdat er geen ernstige juridische argumenten voor zijn, zoals Jogchum Vrielink en Herman Van Goethem duidelijk maakten in hun opiniestuk (DS 5 oktober).

Halal maaltijden op school?

Dat betekent niet dat we blind mogen zijn voor de concrete samenlevingsvragen die er zijn. Wat doen we met de vraag om gescheiden zwemuren voor mannen en vrouwen? Wat met de vraag voor halal maaltijden op school? Wat met islamitische en katholieke feestdagen? Of wat met het beledigen van een godsdienst of godsdienstige figuur? Die conflicten komen sneller naar boven in een stedelijke context waar de concentratie van moslims vaak groter is.

Ze moeten, geval per geval, onderzocht en opgelost worden binnen het kader van de liberale democratie. De leidraad daarbij is dat de grondrechten van iedereen zo veel mogelijk moeten gevrijwaard blijven, zonder dat er een keuze gemaakt wordt welke levensstijl de beste is.

Het betekent ook dat we ons vragen moeten stellen bij bepaalde praktijken die nog resten uit het verleden, zoals het financieren van godsdienst met belastinggeld, of de onmogelijkheid om geen godsdienst op katholieke scholen te krijgen, hoewel die door de overheid gefinancierd worden. Ook zoiets als de negationismewet en de wet op het seksisme moeten op hun liberaaldemocratische merites geëvalueerd worden.

Op die manier blijven we trouw aan de liberale democratie, misschien wel de belangrijkste westerse verwezenlijking ooit. Het is een samenlevingsvorm die superieur is aan alle andere vormen. We moeten daar trots op zijn en ze met vuur verdedigen. En we moeten niet vrezen dat die door de kleine moslimminderheid zal worden aangetast, als ze dat al zouden willen.

Deze tekst verscheen eerst als column in De Standaard (met als titel: “België is nog lang geen ‘Belgistan'”).

Brief aan Joël De Ceulaer

Beste Joël De Ceulaer,

In navolging van je Knack-collega Peter Casteels, die zich een paar weken geleden in een brief tot Tom Lanoye richte, richt ik me vandaag in deze brief tot jou.

Maar waar Casteels de euvele moed had om Lanoye aan te manen om te stoppen met zijn columns, schrijf ik jou om het omgekeerde te doen, namelijk terug aan het opinieschrijven te slaan. En ik acht mijn brief moediger dan die van Casteels. Het is immers een publiek geheim dat iedereen zat te wachten tot die vervelende Lanoye eens op zijn plaats zou gezet worden. Daarentegen zal iemand die een brief schrijft om Joël De Ceulaer terug aan het opiniëren te zetten, al te makkelijk weggezet worden als een vleier. Maar dergelijke hoon raakt me niet, omdat ik weet dat het voor de goede zaak is.

Het werd met veel bombarie aangekondigd, je hield er zelfs een interview aan over in De Morgen. En terecht. Joël De Ceulaer die zegt te stoppen met zijn gevreesde Lastpost en Twitteropinies. Je was het beu om je beperkt aantal opinies (3,5 om precies te zijn) te horen herhalen. Je vreesde een karikatuur van jezelf te worden.

Je had er goed over nagedacht, zei je, om ermee te stoppen. Maar niet goed genoeg, volgens mij.

Ik heb er uiteraard geen probleem mee dat je even een sabbatical neemt, ik gun het je zelfs. Reculer pour mieux sauter. To come back with a vengeance, zoals je het wellicht zelf zou benoemen. Maar het was meer. Je lijkt niet meer te geloven in het spuien van opinies, ook niet als ze goed onderbouwd zijn. Of toch maar een paar keer, daarna stop je er beter mee. En dat stoot me tegen de borst. Ideeën zijn immers heel belangrijk, zeker als ze goed onderbouwd zijn. En dan is herhaling noodzakelijk.

En als de opiniemaker openstaat voor discussie over zijn opinie, kan een doorgedreven Socratische dialoog ons (dichter) tot de waarheid brengen. Want Socrates wist het al: om over een bepaalde kwestie (dichter) tot de waarheid te komen, heb je enkel en alleen twee personen nodig die bereid zijn open en rationeel met elkaar in gesprek te gaan. Politici zijn daarvoor niet geschikt, niet omdat ze de intellectuele capaciteiten ontberen, maar omdat het veranderen van zijn of haar initiële positie de kiezer enkel maar in verwarring brengt. Als politicus kan je je dat slechts een paar keer in je carrière permitteren. En dát is de reden dat politieke debatten geen zoektocht naar waarheid zijn, maar eerder het overtuigen van kiezers van je eigen waarheid.

Daar is niets mis mee, maar het verhoogt het belang van de opiniemaker wel. Jouw capitulatie is dan ook een spijtige zaak, omdat je het belang van het herhaaldelijk spuien van goed onderbouwde opinies lijkt te negeren, of op zijn minst te onderschatten. Met andere woorden, je bent te bescheiden in je rol als lastpost-opiniemaker.

Anderzijds ben je niet bescheiden genoeg, op het arrogante af. En dan betreft het je ambitie. Hoe essentieel de rol van een opiniemaker ook is, de individuele opiniemaker zal met zijn opiniemakerij nooit een zichtbare deuk in een pakje boter slaan. Hij zal het in ieder geval niet merken. Daarvoor is de impact te vaag.

Laat ik mezelf als anekdote nemen om mijn punt te illustreren. In mijn twintigerjaren was ik getuige van de opkomst van het Vlaams Blok. Die ideologie kon mij helemaal niet bekoren, maar ik vond ook mijn gading niet in de tegenstem van de toenmalige, linkse, politiek-correcte kerk. Gelukkig was er Liberales, een kleine, niet-professionele groep van mensen die zich liberaal noemen en die in hun opinies zich duidelijk en ferm afzetten tegen het racistische discours, maar die tevens niet vervielen in de val van het cultuurrelativisme, waar links wel aan leek te lijden. Ik heb het hen nooit expliciet gezegd, maar de opinies van veel van de andere kernleden van Liberales waren in die tijd een verademing voor mij. Hetzelfde met Het Blauwe Boekje van Sven Gatz en Patrick Vankrunkelsven. Wellicht weinig mensen die het boekje nog kennen, maar hun visie op het liberalisme heb ik van a tot z gelezen. En zo zijn er nog veel meer, om jouw inteviews in Knack niet te vermelden, die de ideeën en opinies van mensen vormen. Die vorming is echter niet duidelijk afgelijnd en de feedback die een opiniemaker krijgt is dan ook vaag.

Jij lijkt echter net dat aan je hart te laten komen: telkens maar die 3,5 opinies debiteren zonder dat de publieke opinie lijkt bij te draaien, laat staan de politieke klasse: een mens zou er moedeloos van worden. Foei, Joël! Je ambitieniveau moet lager of op zijn minst anders. Streef niet naar een zichtbare impact, maar weet dat er impact is. Als één telg in een medialandschap van meer dan 6 miljoen mensen zet jij inderdaad niet de toon. Dat gebeurt collectief, en je bent er één stem in. Een relatief veelgehoorde stem, ja, maar niet de dominante. Die heeft niemand.

Vergeet ook niet dat een publiek dynamisch is. Wekelijks vallen er mensen weg en komen er nieuwe bij. Ja, ook bij de lezers van Knack. Per jaar worden er in Vlaanderen ongeveer 65.000 mensen geboren, of ongeveer 1200 per week. Dat is dan ook het gemiddelde aantal nieuwe potentiële lezers, gewoon door het demografisch effect, die jouw 3,5 opinies nog nooit hebben gehoord of gelezen.

En dan die tweet. “#notetoself Op de tanden bijten, kerel”, tweette je. Waarin je duidelijk aangaf dat je je moest inhouden om niet te opiniëren. Ik weet niet waarover, maar dat doet er nu niet toe. Het gaat ver als je je moet inhouden, koketterend of niet, om je opinie te geven. Laat je gaan. Het is ook máár Twitter. Dat je recent toch je opinie gaf om Karl Drabbe te steunen, die wellicht bij uitgeverij Pelckmans ontslagen is omwille van zijn Vlaams-nationalistische ideologie, gaat in de juiste richting.

Om af te sluiten, enkele vrijblijvende tips om terug volwaardig aan het opinieschrijven te gaan:

  • Geen wekelijkse column. Misschien zelfs geen vaste frequentie. Doe sporadisch, wanneer de gelegenheid zich aandient. Een journalist van jouw kaliber kan dat makkelijk afdwingen. Het is dat of niets. Oplages schieten zonder twijfel in de hoogte, telkens een column van je hand verschijnt. Wat je onderhandelingsmacht over je loon niet zal ondermijnen.
  • Begin een blog. Laat je ideeën de vrije loop; tweet al eens een gedachte in de hoop op zinnige reacties die je idee verder aanscherpen. Schrijf op basis van die kleine blogstukje en tweets een meer coherente opinie. Paul Krugman doet het zo, en waarom zou Joël De Ceulaer zich niet mogen spiegelen aan Krugman?
  • Ongetwijfeld onnodig te zeggen, maar het internet zit vol trolls, zowel ter linker- als ter rechterzijde. Ik vermoed dat je vooral last heb van de V’tjes. Negeer het. Draag het zelfs niet als ereteken.
  • Ga in discussie met mensen die inhoudelijke tegenargumenten hebben. Heb geen schrik van kritische vragen: beantwoord ze.
  • Een journalist mag opinies hebben. Elke journalist heeft een eigen mens- en wereldbeeld. Het is dan ook eerlijker als je ook kleur bekent, zoals jij doet.

Neem deze tips ter harte, stop het kokketerende gedoe en ga terug aan de schrijf. Elke goed onderbouwde, relevante opinie verdient het om uittentreure herhaald te worden tot de opinie in kwestie in al haar nuances tot het repertorium van de publieke opinie behoort.

En ik beloof je, ik zal enkel de Knack kopen als je Lastpost erin staat.

Met vriendelijke groet,
Andreas Tirez

Het dragen van een hoofddoek is een liberaal grondrecht

Vorige week bracht Lieven Boeve, de topman van het katholiek onderwijs, het hoofddoekenverbod terug ter sprake. Volgens Boeve zou de hoofddoek in principe niet meer verboden mogen worden op scholen; hij maakt een uitzondering voor scholen waar er aantoonbaar problemen zouden zijn. Boudewijn Bouckaert noemde dit in de vorige Liberales-nieuwsbrief het slechtst mogelijke signaal.

Bouckaert argumenteert dat

het hoofddoekenverbod tijdens de schooluren vervat ligt in een pedagogisch project, waarbij aan leerlingen de ruimte wordt gegeven zich in hun individualiteit te ontplooien. Niet als lid van een groep, niet als een van de ‘wij’ tegen de ‘zij’ in de klas, maar als onafhankelijke persoon”.

Recht op zelfbeschikking

Ik kan niet akkoord gaan met die argumentatie. Liberalisme staat voor een zo groot mogelijk recht op zelfbeschikking voor elk individu. Maar wat dat individu met die zelfbeschikking doet, is niet aan mij (of iemand anders) om hierover een oordeel te vellen, zolang anderen niet geschaad worden. Dat een individu dus kiest om zich bij een groep aan te sluiten en daar (een deel ) van zijn of haar identiteit mee in te vullen, behoort ook tot de mogelijkheden. Zelfbeschikking betekent inderdaad dat je uit een groep kan en mag stappen, maar ook dat je je bij een groep kan en mag aansluiten, als jij dat als individu belangrijk vindt. Anderen hebben je dat niet te verbieden. En het eventueel veruitwendigen van dat lidmaatschap moet bekeken worden als wat het is: een vorm van vrije meningsuiting.

Groepsdruk

Het argument van de groepsdruk is natuurlijk belangrijk, omdat bij groepsdruk bepaalde individuen de facto geen keuzevrijheid meer hebben. Maar Lieven Boeve erkent dat ook wanneer hij stelt dat er uitzonderingen kunnen toegestaan worden voor scholen waar problemen, zoals groepsdruk, zich zouden manifesteren. Het recht van vrije meningsuiting is immers niet absoluut, maar moet afgewogen worden tegenover de vrijheden en rechten van anderen. Als er problemen zouden zijn, kan dus altijd een verbod ingesteld worden. De beslissing door het schoolbestuur om een hoofddoekenverbod in te stellen zou dan gebonden moeten zijn aan bepaalde voorwaarden.

Vrijheid van meningsuiting

In onze liberale democratie moet een hoofddoekenverbod goed gemotiveerd worden, omdat het een beperking is van de individuele vrijheid, zoals het recht op vrije meningsuiting. Een algemeen vermoeden van groepsdruk is onvoldoende. Ik ken bovendien geen degelijke studies die aantonen dat groepsdruk een relevant en wijdverspreid probleem is. De afwezigheid van dergelijke studies is ook geen bewijs dat het geen relevant en wijdverspreid probleem zou kunnen zijn, maar de bewijslast ligt bij diegene die wil verbieden. Alvast wat anekdotiek (geen bewijs!) van mijn kant: ik zie regelmatig groepjes moslima’s waarvan sommige wel en andere geen hoofddoek dragen.

Al dan niet religieus karakter van de hoofddoek is irrelevant

Bouckaert haalt nog een ander argument aan. Hij schrijft:

Het dragen van de hoofddoek wordt trouwens volkomen onterecht als een godsdienstig symbool beschouwd. Het is inderdaad de uiting van een groepsidentiteit, maar dan wel van een identiteit waar wij als moderne samenleving niet achter staan. Een identiteit van het behoren tot een gemeenschap waarin de vrouw inferieur is aan de man

Ook met deze argumentatie ben ik het niet eens en wel om twee redenen. Ten eerste zou het irrelevant moeten zijn of een hoofddoek een religieus symbool is of niet. Voor de neutrale staat gaat het om een kledingstuk. Het religieuze karakter is van geen tel, en al helemaal niet of de religie al dan niet erkend zou zijn. Dat werd overigens mooi geïlllustreerd door Niko Alm, een Oostenrijker die lid is van The Church of The Flying Spaghetti Monster, een parodie op religies. Alm wou voor de foto van zijn rijbewijs een spaghetti-vergiet op zijn hoofd. Het werd hem in eerste instantie geweigerd, maar in 2011 uiteindelijk toegekend. En terecht, volgens mij: de enige reden waarom je het eventueel zou kunnen weigeren, is dat er vastgesteld wordt dat aanhangers van The Church of The Flying Spaghetti Monster zelden of nooit hun vergiet opzetten, waardoor de herkenbaarheid van de persoon -een belangrijke functie van een foto- mét een vergiet op zijn hoofd lager wordt.

Ten tweede, Bouckaert maakt in het bovenstaande citaat een verregaande interpretatie van de hoofddoek. Voor hem is het blijkbaar een uitgemaakte zaak dat dit een symbool is van een groepsidentiteit waarbij de vrouw inferieur is aan de man. Het is best mogelijk dat er veel voorbeelden te vinden zijn waarbij moslima’s niet gelijkwaardig behandeld worden. En dat zou onaanvaardbaar zijn. De vraag is echter of de draagster van een hoofddoek hiermee ook uiting wil geven aan de minderwaardigheid van de vrouw. Dat is veel minder evident. Meer nog, dat weten we eigenlijk niet en enige bescheidenheid hieromtrent zou de tegenstanders sieren.

De liberale grondrechten zijn er voor iedereen

Ik denk dat liberalen die pleiten voor een hoofddoekenverbod zich bescheidener moeten opstellen in hun oordeel over de hoofddoek. Er bestaat ongetwijfeld groepsdruk, maar ik ken geen bewijs dat dit wijdverspreid is. Zonder dat hard bewijs kan je een liberaal grondrecht niet op algemene basis gaan inperken. Er is ook een gebrek aan voorzichtigheid en bescheidenheid in de interpretatie van de hoofddoek. Is het echt zo dat vrouwen hiermee symbool staan voor de minderwaardigheid van de vrouw? Als je dat stelt, dan leg je een verregaande interpretatie op aan elke moslima met een hoofddoek, zonder dat er aanwijzingen zijn dat moslima’s met een hoofddoek hier werkelijk zo over denken. De moslima wordt dan niet meer in de eerste plaats beschouwd als een individu, maar wel als lid van een groep.

Zeker liberalen zouden twee keer moeten nadenken vooraleer te pleiten voor algemene beperkingen van de vrije meningsuiting en andere vrijheden. En als je toch pleit voor dergelijke algemene beperkingen, dan moeten er harde, concrete bewijzen zijn dat andere rechten en vrijheden in het gedrang zijn. Onze liberale grondrechten zijn er immers voor iedereen, ook, nee, zeker voor zij die willen afwijken van de norm.

Deze tekst verscheen eerst als column bij in de nieuwsbrief van Liberales.

Over het hoofddoekenverbod op school schreef ik in 2009 deze tekst: “Tegen een algemeen hoofddoekenverbod op school“. 

De liberale democratie moet concreet verdedigd worden

In de nasleep van de verschrikkelijke gebeurtenissen begin januari in Parijs is de algemene reactie dat de vrijheid van meningsuiting moet beschermd worden. Dit individuele grondrecht is immers één van de fundamenten van onze liberale democratie. De vraag is echter hoe je dat doet en waar dit nog beter kan.

Mijn stelling is dat we het meer over de concrete gevallen moeten hebben. In algemene bewoordingen de liberale democratie met haar individuele grondrechten (zoals de vrijheid van meningsuiting) verdedigen is onvoldoende. We moeten zelf verder doordenken over wat die liberale democratie betekent en hoe deze concreet ingevuld kan worden.

Ik doe hieronder alvast een poging met drie concrete gevallen. Ik bespreek achtereenvolgens :

–        de « uitlachtelevisie » van De Ideale Wereld

–        de vrije meningsuiting en de hoofddoek

–        het afnemen van de nationaliteit van Syriëstrijders (indien ze een dubbele nationaliteit hebben)

 

1. de « uitlachtelevisie van De Ideale Wereld

In de nasleep van de aanslagen op Charlie Hebdo hebben Syriëstrijders het niet onder de markt, ook niet in België. En dat is terecht: de dreiging die uitgaat van dergelijke mensen blijkt een reëel gevaar waartegen we ons zo goed mogelijk moeten wapenen, soms letterlijk.

Maar bij de bescherming van onze liberale democratie tegen mogelijke terroristen moeten we er ons voor hoeden dat we die liberale democratie zelf niet ondermijnen. Cruciaal daarbij is het respect voor de rechten van elk individu, hoe sympathiek of onsympathiek iemand ook is.

Dat we onze vrijheden niet mogen opgeven in de strijd tegen terreur is al tot vervelens toe gezegd. Er zou dan ook meer aandacht moeten gaan naar de concrete verdediging van wat een liberale democratie inhoudt. Een recent voorbeeld is de satire die De Ideale Wereld bracht over de radicalisering van Jejoen Bontinck. Het programma bracht een ontluisterend filmpje uit 2010, toen Jejoen nog geen 15 jaar was en meedeed aan een taltentenjacht op VT4.

Op zich heeft dit filmpje veel nieuwswaarde, omdat het tenenkrullend toont welk irreëel wereldbeeld de vader van Jejoen heeft. Het roept ook heel wat medelijden voor Jejoen op. Maar het is ook uitlach-tv van de zoon die niet ongeschonden uit de reportage komt. Ik kan me inbeelden dat Jejoen liever wou dat die beelden niet getoond werden.

Nergens viel te lezen dat het uitzenden van de niet al te flatterende beelden van een minderjarige minstens enkele vragen zouden mogen oproepen, ook als is de persoon in kwestie ondertussen meerderjarig en heeft de vader indertijd zijn toestemming gegeven. Hey, het gaat hier om een Syriëstrijder, en dus hoeven we zulke bedenkingen blijkbaar niet meer te maken.

Ik vrees dat dit symptomatisch is voor een algemene houding: alles wat nu –terecht of niet- verdacht kan worden van moslimterreur verliest de sympathie van de publieke opinie. Voor de individuele rechten van zulke mensen komen we niet op.

Het gevolg daarvan is de mogelijkheid van een negatieve spiraal waarbij het wantrouwen tegenover moslims hen (nog meer) doet vervreemden van de samenleving, waardoor het wantrouwen nog toeneemt en dus ook de vervreemding. Dat kan enkel doorbroken worden indien we elk individu ook als individu bekijken, los van zijn of haar groep, zolang de kans op terreur verwaarloosbaar is.

Daarvoor moeten we de terreurkans tot zijn ware proportie herleiden. De volgende statistiek kan helpen: stel dat 97% van de moslimterroristen een baard heeft, als 25% van de gewone moslims ook een baard heeft en 1 op 10.000 moslims een terrorist is, dan is de kans dat een baardige moslim een terrorist is minder dan 0,04%. Hou dat verwaarloosbaar getal in gedachten als u de volgende keer een baardige moslim tegenkomt.

En die redenering gaat ook op voor een moslima met hoofddoek. Geef het voordeel van al dan niet terechte twijfel en bekijk die hoofddoek niet als teken van afwijzing van de westerse cultuur maar als de vrije uiting van haar mening en strijdt samen met haar om de vrije meningsuiting voor iedereen zo groot mogelijk te maken, dus ook voor haar (zie ook hieronder). Die gezamenlijke strijd verbindt mensen en zal tegelijkertijd zeer concreet invulling geven aan de waarden van onze liberale democratie.

 

2. de vrije meningsuiting en de hoofddoek (dit punt is eerder als column in De Tijd verschenen)

Bart De Wever stelde tijdens de nieuwjaarsreceptie van N-VA dat grote woorden en abstracte idealen niet volstaan, maar dat er ook daden nodig zijn. Hij voegde de daad bij het woord door een niet al te flatterende cartoon van hemzelf te tweeten. Het is –ironisch genoeg- een symbolisch gebaar.

Uiteraard horen daar cartoons bij, ook als die een religie bespotten. Maar ook uitingen van religiositeit horen daar bij. Zo schreef Dyab Abou Jahjah in een opiniestuk voor de Standaard dat de hoofddoek ook een uiting is, zij het een religieuze uiting. En hij heeft gelijk. Het dragen van een hoofddoek moet dan ook zo vrij mogelijk kunnen gebeuren. Alvast wat de hoofddoek op school betreft, moeten de huidige regels dan ook aangepast worden.

De discussie over de hoofddoek op school dateert van 2009 toen een Antwerps Atheneum een hoofdoekenverbod instelde op haar school. De directrice deed dit met pijn in het hart, maar de school kende teveel meisjes die een hoofddoek wilden dragen, waardoor de directie de groepsdruk op andere meisjes om een hoofddoek te dragen te hoog achtte.

Hier was sprake van ‘negatieve externaliteiten’: een meisje dat een hoofddoek draagt heeft ook effecten op andere meisjes, namelijk dat die zich verplicht kunnen voelen om ook een hoofddoek te dragen. Om die negatieve externaliteiten op individuen te bestrijden kan een tussenkomst van hogerhand, in dit geval de schooldirectie, gerechtvaardigd zijn. Immers, als dat niet gebeurt, dreigt er onvoldoende ruimte te zijn voor het niet-dragen van een hoofddoek. De vrijheid van expressie wordt dan beperkt.

Maar het mechanisme van externaliteiten speelt nog op een ander niveau. De plotse stijging van meisjes die een hoofddoek wilden dragen in het Antwerpse Atheneum werd veroorzaakt doordat andere scholen in de omgeving eerst een hoofddoekenverbod instelden. Meisjes die de hoofddoek minder belangrijk vinden bleven op die scholen, maar meisjes die een hoofddoek wel belangrijk vinden gaan op zoek naar een school waar je de hoofddoek wel nog mag dragen. En na verloop van tijd bleven nog maar een paar scholen over, zodat deze scholen een hogere concentratie krijgen van meisjes die per se de hoofddoek willen dragen en zo groepsdruk kunnen veroorzaken.

Dezelfde redenering als hierboven kan dan toegepast worden: om de negatieve externaliteiten op scholen te bestrijden kan een tussenkomst van hogerhand gerechtvaardigd zijn. Immers, als dat niet gebeurt dan dreigt er onvoldoende ruimte te zijn voor het dragen van een hoofddoek. De vrijheid van expressie is dan te zeer beperkt. De overheid moet dan beslissen dat geen enkele school nog zelf mag beslissen de hoofddoek te verbieden.

Dat lost echter niet het probleem op indien er in een bepaalde school toch een te hoge concentratie is van meisjes die per se de hoofddoek willen dragen en zo groepsdruk veroorzaken. Om hieraan tegemoet te komen zou, vanaf een bepaald voldoende hoog percentage meisjes die een hoofddoek willen dragen, een uitzondering mogelijk moeten zijn dat de schooldirectie toch een hoofddoekenverbod oplegt. De meisjes die een hoofddoek dan heel belangrijk vinden kunnen deze dan nog steeds dragen op scholen waar het percenage onder de voorafbepaalde drempel ligt.

Ik denk dat deze maatregel een intelligente manier is om een bepaalde vrijheid van expressie, namelijk het al dan niet dragen van een hoofddoek, zoveel mogelijk te beschermen. En het zou kunnen dat een ruime meerderheid van Belgen een hoofddoek dragen een slechte vorm van expressie vindt. Maar dat is in de discussie over de vrijheid van meningsuiting irrelevant: het gaat niet om de inhoud van de mening maar om het kunnen uiten van deze mening, op de manier dat je zelf kiest. En zolang je anderen daarmee geen schade berokkent, ben je vrij dat te doen en hoe je dat wil.

Andere gevallen die een concreet antwoord verdienen is het al dan niet afschaffen van de wet op het negationisme en de antiracismewet voor het gedeelte dat racisme-uitingen strafbaar stelt (waarvoor de Belgische grondwet veranderd moest worden – zie Wikipedia).

 

3. de nationaliteit afnemen van Syriëstrijders

Eén van de anti-terreurmaatregelen van de federale regering is het afnemen van de nationaliteit van de Syriëstrijders die terugkeren. Het is een maatregel die onaanvaardbaar is voor sommige verdedigers van de liberale democratie.

Voor mij is dat echter niet zo duidelijk. De liberale democratie is inderdaad een open en tolerante samenleving. En daarin is het totale tegendeel van totalitaire systemen zoals het communisme, het fascisme, en nu recent, het religieuze fundamentalisme.

Totalitaire systemen hebben allen één gemeenschappelijk kenmerk : ze zijn onbescheiden in het weten wat de waarheid is, hoe mensen moeten leven. Ze hebben op elk vlak van het leven en de samenleving de waarheid in pacht en schrijven nauwkeurig hoe mensen moeten denken en leven. En doordat de machthebbers zo goed weten hoe men het goede leven kan bereiken, is elke afwijkende gedachte per definitie een vorm van sabotage en moet dat de kop ingedrukt worden.

Diametraal daartegenover staat de liberale democratie. Afwijkende gedachten zijn toegelaten, omdat we met zijn allen erkennen dat we niet kunnen voorschrijven hoe mensen moeten leven. Een liberale democratie is bescheiden in het weten.

Maar in dezelfde mate dat een liberale democratie bescheiden is in het weten, is ze onbescheiden in het niet weten. Wij weten misschien niet wat het « goede leven « zou inhouden, maar iemand anders ook niet. Iemand anders kan ons dus ook niet opleggen hoe te moeten leven. De bescheidenheid in het weten en de onbescheidenheid in het niet-weten wordt concreet gemaakt in de grondwet die onvervreemdbare rechten geeft aan elk individu.

Het is de onbescheidenheid in het niet-weten die ervoor zorgt dat we niet in in de val van het relativisme trappen. Alle culturen of samenlevingen zijn aan elkaar gelijk, ja dat klopt, op voorwaarde dat ze zoveel mogelijk vrijheid nastreven voor elk individu (ik heb er hier en hier meer over geschreven).

Dat betekent ook dat een liberale democratie mensen mag, nee, moet veroordelen die de liberale democratie daadwerkelijk afwijzen. Strijders die zich aansluiten bij IS horen daarbij en als zij terugkeren dan vraag ik me af waarom we hen de nationaliteit niet zouden mogen afnemen. Het gaat hier om individuen die zeer concreet onze samenleving verwerpen en zelfs hun leven willen geven voor de gruwel van IS.

Er is hierbij een probleem dat Joël De Ceulaer beschreef in zijn laatste Lastpost voor Knack, namelijk dat je mensen enkel de nationaliteit kan afnemen als ze een dubbele nationaliteit hebben. Bij terugkerende Syriëstrijders die enkel de Belgische nationaliteit hebben kan dat niet en die zouden dan een proces krijgen.

Dat is volgens De Ceulaer een discriminatie. Ik denk dat hij gelijk heeft als het gaat om mensen die niet kunnen kiezen om enkel de Belgische nationaliteit te hebben. Sommige landen kennen immers niet de mogelijkheid om hun nationaliteit op te geven (zoals Griekenland en Marokko – zie wikipedia). Dergelijke personen hebben dan nooit de keuze gehad om enkel de Belgische nationaliteit te hebben.

Je zou het afnemen van de nationaliteit dan conditioneel kunnen maken op het feit of je je andere nationaliteit überhaupt kan opgeven. Indien dat niet het geval is, dan word je behandeld alsof je slechts één nationaliteit hebt. Had je wel de keuze om je andere nationaliteit op te geven, dan word je Belgische nationaliteit afgenomen als je je bij IS aangesloten hebt (of je kan ze de kans geven om hun andere nationaliteit op te geven en zo te kiezen voor een proces, maar dan geef je hen meer keuzevrijheid dan iemand die enkel de Belgische nationaliteit heeft, wat ook een discriminatie zou kunnen zijn). Op die manier kan een antwoord gegeven worden op de eventuele discriminatie bij het afnemen van de Belgische nationaliteit.

Bescherm vrije meningsuiting en laat hoofddoek zoveel mogelijk toe

In de nasleep van de verschrikkelijke gebeurtenissen van vorige week in Parijs is de algemene reactie dat de vrijheid van meningsuiting moet beschermd worden. Dit individuele grondrecht is immers één van de fundamenten van onze liberale democratie. De vraag is echter hoe je dat doet en waar dit nog beter kan.

Bart De Wever stelde tijdens de nieuwjaarsreceptie van N-VA dat grote woorden en abstracte idealen niet volstaan, maar dat er ook daden nodig zijn. Hij voegde de daad bij het woord door een niet al te flatterende cartoon van hemzelf te tweeten. Het is –ironisch genoeg- een symbolisch gebaar.

Maar het idee is wel correct. In algemene bewoordingen de vrijheid van meningsuiting verdedigen is onvoldoende. We moeten zelf verder doordenken over wat die vrijheid van meningsuiting betekent en hoe deze concreet ingevuld kan worden. Uiteraard horen daar cartoons bij, ook als die een religie bespotten. Maar ook uitingen van religiositeit horen daar bij. Zo schreef Dyab Abou Jahjah in een opiniestuk voor de Standaard dat de hoofddoek ook een uiting is, zij het een religieuze uiting. En hij heeft gelijk. Het dragen van een hoofddoek moet dan ook zo vrij mogelijk kunnen gebeuren. Alvast wat de hoofddoek op school betreft, moeten de huidige regels dan ook aangepast worden.

De discussie over de hoofddoek op school dateert van 2009 toen een Antwerps Atheneum een hoofdoekenverbod instelde op haar school. De directrice deed dit met pijn in het hart, maar de school kende teveel meisjes die een hoofddoek wilden dragen, waardoor de directie de groepsdruk op andere meisjes om een hoofddoek te dragen te hoog achtte.

Hier was sprake van ‘negatieve externaliteiten’: een meisje dat een hoofddoek draagt heeft ook effecten op andere meisjes, namelijk dat die zich verplicht kunnen voelen om ook een hoofddoek te dragen. Om die negatieve externaliteiten op individuen te bestrijden kan een tussenkomst van hogerhand, in dit geval de schooldirectie, gerechtvaardigd zijn. Immers, als dat niet gebeurt, dreigt er onvoldoende ruimte te zijn voor het niet-dragen van een hoofddoek. De vrijheid van expressie wordt dan beperkt.

Maar het mechanisme van externaliteiten speelt nog op een ander niveau. De plotse stijging van meisjes die een hoofddoek wilden dragen in het Antwerpse Atheneum werd veroorzaakt doordat andere scholen in de omgeving eerst een hoofddoekenverbod instelden. Meisjes die de hoofddoek minder belangrijk vinden bleven op die scholen, maar meisjes die een hoofddoek wel belangrijk vinden gaan op zoek naar een school waar je de hoofddoek wel nog mag dragen. En na verloop van tijd bleven nog maar een paar scholen over, zodat deze scholen een hogere concentratie krijgen van meisjes die per se de hoofddoek willen dragen en zo groepsdruk kunnen veroorzaken.

Dezelfde redenering als hierboven kan dan toegepast worden: om de negatieve externaliteiten op scholen te bestrijden kan een tussenkomst van hogerhand gerechtvaardigd zijn. Immers, als dat niet gebeurt dan dreigt er onvoldoende ruimte te zijn voor het dragen van een hoofddoek. De vrijheid van expressie is dan te zeer beperkt. De overheid moet dan beslissen dat geen enkele school nog zelf mag beslissen de hoofddoek te verbieden.

Dat lost echter niet het probleem op indien er in een bepaalde school toch een te hoge concentratie is van meisjes die per se de hoofddoek willen dragen en zo groepsdruk veroorzaken. Om hieraan tegemoet te komen zou, vanaf een bepaald voldoende hoog percentage meisjes die een hoofddoek willen dragen, een uitzondering mogelijk moeten zijn dat de schooldirectie toch een hoofddoekenverbod oplegt. De meisjes die een hoofddoek dan heel belangrijk vinden kunnen deze dan nog steeds dragen op scholen waar het percenage onder de voorafbepaalde drempel ligt.

Ik denk dat deze maatregel een intelligente manier is om een bepaalde vrijheid van expressie, namelijk het al dan niet dragen van een hoofddoek, zoveel mogelijk te beschermen. En het zou kunnen dat een ruime meerderheid van Belgen een hoofddoek dragen een slechte vorm van expressie vindt. Maar dat is in de discussie over de vrijheid van meningsuiting irrelevant: het gaat niet om de inhoud van de mening maar om het kunnen uiten van deze mening, op de manier dat je zelf kiest. En zolang je anderen daarmee geen schade berokkent, ben je vrij dat te doen en hoe je dat wil.

Deze tekst verscheen eerst als column in De Tijd.

Bescheiden in het weten, onbescheiden in het niet-weten

Over de liberale democratie, de essentie van de Westerse identiteit

Karl Popper heeft zijn magnum opus ‘De open samenleving en haar vijanden’ geschreven tijdens de Tweede Wereldoorlog, een tijd waarin totalitaire ideologieën zoals het communisme en het nazisme nog niet marginaal waren zoals dat nu het geval is. Deze soms erg verschillende maar totalitaire ideologieën spreken zich uit over elk aspect van het leven van de mensen. De overheid in een totalitair systeem is dan ook aanwezig op elk vlak, economisch, sociaal, religieus, politiek en cultureel.

Dat is echt wel een huzarenstukje: een overheid die op elk gebied van het leven en voor elk individu zegt te weten wat de juiste weg is, wat men als individu moet denken en doen. Dat is niet min. En dat is dus enkel houdbaar als men de mensen kan overtuigen dat de gekozen, totalitaire weg de énige mogelijke is die leidt tot een goede samenleving. En dat maakt dat totalitaire ideologieën allerminst bescheiden zijn. Zij, en zij alleen, hebben de waarheid in pacht en er zijn geen alternatieven. En ben je het niet met hen eens, dan ben je per definitie tegen hen en tegen de ‘goede samenleving’. Er is immers maar één mogelijke weg.

Bescheiden in het weten

Hiermee was Popper het uiteraard grondig oneens, maar in plaats van de toen vigerende totalitaire systemen frontaal aan te vallen, deed hij het grondiger, letterlijk radicaler: hij onderzocht op kritische wijze, als een echte filosoof, de wortel, de radix van dit systeemdenken. En dat is waarom Popper zo belangrijk is: het gaat hem niet om een specifieke aanval op het communisme of het nazisme as such. Nee, het is een aanval op de manier van denken dat deze totalitaire ideologieën mogelijk maakt, namelijk het denken in systemen en in noodzakelijke historische wetten. En dat is ook één van de redenen waarom Popper nog steeds actueel is. Het kan immers ook toegepast worden op andere, meer hedendaagse totalitaire ideologieën, zoals het religieus fundamentalisme.

Voor Popper is het onmogelijk dat een ideologie zou kunnen beweren dat zij de weg naar het goede leven kent en een accurate voorspelling kan doen van de toekomstige samenleving. Kennis is immers nooit af: die kan groeien (en kennis groeit ook nog steeds in onze samenleving, tot spijt van vooruitgangspessimisten); de huidige opvattingen zijn dus slechts hypotheses die aan de meest radicale kritiek blootgesteld moeten worden. Popper pleit dus voor het tegenovergestelde van totalitaire ideologieën, namelijk zeer bescheiden in het weten hoe een samenleving er moet of zal uitzien.

Dat maakt van hem een liberale filosoof: het liberalisme is immers de ideologie die geen invulling geeft of wil geven van wat men ‘het goede leven’ zou kunnen noemen. Liberalen erkennen ten volle dat ze niet weten hoeveel vormen van het ‘goede leven’ er wel zouden kunnen bestaan, laat staan wat deze vormen zouden moeten inhouden. Ja, het kan best zijn dat leven naar het voorbeeld van Jezus ‘het goede leven’ is. Maar het kan ook zijn dat dit niet zo is, of toch niet voor elk individu. Ja, het kan best zijn dat een hoofddoek dragen een vrouw gelukkig maakt, maar het kan ook zijn van niet, of toch niet voor elke vrouw. We weten het niet en we willen aan niemand keuzes opleggen, of toch zo min mogelijk. In het boek ‘Politieke ideologieën in Vlaanderen’ omschrijft professor Stouthuysen het liberalisme dan ook als een ‘meta-ideologie’: “Liberalen”, zo schrijft de professor, “spreken zich niet uit over de inhoud van de verschillende goede levens”[1].

Onbescheiden in het niet-weten

Het lijkt op het eerste gezicht wat vreemd om Popper bescheiden te noemen: hij gaat immers in zijn boek “De open samenleving en haar vijanden” meedogenloos te keer tegen drie grote filosofen (Plato, Hegel en Marx). Vooral Plato en Hegel krijgen ervan langs. Dat lijkt niet echt bescheiden, me dunkt. Alleen al zijn aanval op Plato, die door velen beschouwd wordt als de grootste filosoof aller tijden, getuigt van weinig bescheidenheid. En dat klopt ook: in dezelfde mate dat Popper, en bij uitbreiding liberalen, bescheiden zijn in het weten, zijn ze onbescheiden in het niet-weten. Ja, wij liberalen erkennen dat we het niet weten (en daar zijn onze ideologische tegenstanders doorgaans snel mee akkoord), maar we zijn niet te beroerd –en dat is een understatement– om tegen niet-liberalen te zeggen dat ze het ook niet weten (daar hebben ze natuurlijk wat meer moeite mee). Meer nog, onze strijd voor zoveel mogelijk vrijheid voor elk individu wordt juist door die onbescheidenheid in het niet-weten gefundeerd: wij weten het niet, maar iemand anders ook niet. En dus kan niemand ons opleggen wat we moeten doen om tot het goede leven of de goede samenleving te komen.

Die onbescheidenheid in het niet-weten zorgt ervoor dat Popper, en het liberalisme in het algemeen, niet in de val van het relativisme trapt. Alle culturen of samenlevingen zijn aan elkaar gelijk, ja dat klopt, op voorwaarde dat ze zoveel mogelijk vrijheid nastreven voor elk individu. En op dat laatste geeft een liberaal, onbescheiden als hij of zij op dit vlak is, geen millimeter toe.

Een belangrijk concept bij Popper is de ‘stapsgewijze vooruitgang’. De reden voor Poppers pleidooi hiervoor is simpel: er is geen andere weg dan ‘stapje voor stapje’, trial and error, of nog, in het Vlaams: ‘probeer ‘t eens en zie wat ’t geeft’. Waarom zo’n sterk pleidooi voor deze ietwat saaie methode? Gewoon, omdat we niet weten hoe we onmiddellijk tot het eindresultaat kunnen komen: er bestaan geen pasklare antwoorden.

Rorty en Mill

Het concept van bescheidenheid in het weten (“ik weet het niet”) en onbescheidenheid in het niet-weten (“maar jij weet het ook niet”) komt trouwens terug bij verschillende liberale filosofen, zij het in verschillende gedaanten. Ik noem er twee. Ten eerste, de liberale pragmaticus Richard Rorty. Hij stelt dat we er als privé-persoon moeten naar streven om een ‘liberale ironicus’ te worden, een idee dat toegankelijk en beknopt beschreven wordt in Peter Venmans’ boek ‘Over de zin van nut’ dat overigens door Liberales uitgeroepen werd als boek van 2008 (ik kan het boek aanraden, want Rorty zelf lezen is een pak moeilijker). De liberale ironicus, zo vat Venmans samen[2], is privé doordrongen van de contingentie of toevalligheid van zijn eigen overtuigingen (dat is het ironische aspect), terwijl hij maatschappelijk ageert tegen alle vormen van wreedheid (het liberale aspect). Het eerste, namelijk het ironische, is weerom de bescheidenheid in het weten: wat onze overtuigingen zijn, de gedachten die we hebben, zijn door toevalligheden bepaald en zijn dus niet noodzakelijk beter dan andere overtuigingen. Maar, dat betekent niet dat zomaar alles kan. Door het liberale aspect toe te voegen, het vermijden van wreedheid, ontwijkt Rorty het relativisme. Hijzelf sprak over “(d)e idee dat wij allemaal een doorslaggevende verplichting hebben om wreedheid te verminderen, om mensen voor wat betreft hun blootstaan aan lijden aan elkaar gelijk te maken”[3].

Ook John Stuart Mill, een belangrijke negentiende-eeuwse liberale filosoof, die trouwens lichtjes door de mangel gehaald wordt door Popper, was een adept van de trial and error methode. Om één voorbeeld te geven: Mill was in de 19de eeuw al een voorvechter van vrouwenrechten, zoals stemrecht voor vrouwen. Eén van zijn belangrijkste argumenten was dat we helemaal niet wisten of vrouwen te labiel waren om te kunnen stemmen (zoals toen vaak werd geargumenteerd). Zijn argument was simpel: we weten het niet, dus waarom proberen we het niet eens. Ik moet er wel bij zeggen dat Mill zelf overtuigd was dat gelijke rechten voor mannen en vrouwen een goede zaak zou zijn voor de samenleving. Mill spreekt van ‘een verdubbeling van de beschikbare voorraad geestelijke vermogens in dienst van de mensheid’[4].

Bescheiden wereldverbeteraars

Karl Popper zelf vat zijn theorie van de stapsgewijze vooruitgang mooi samen in het volgende citaat[5]: ‘Het streven om de mensheid gelukkig te maken is heel gevaarlijk zodra een aantal mensen het erover eens zijn over de manier waarop dat moet gebeuren. Als we de wereld niet opnieuw in het ongeluk willen storten, moeten we onze dromen over het gelukkig maken van de wereld opgeven. Maar we moeten desondanks toch wereldverbeteraars blijven – maar bescheiden wereldverbeteraars. We moeten ons tevreden stellen met de nooit eindigende taak het lijden te verminderen, vermijdbaar kwaad te bestrijden, misstanden op te ruimen; en daarbij moeten we steeds de ogen open houden voor de onvermijdelijke ongewilde gevolgen van ons ingrijpen, die we nooit geheel kunnen voorzien en die maar al te vaak de balans van onze verbeteringen negatief doet staan.’ Dát is wat Popper bedoelde met een ‘stapsgewijze vooruitgang’: de nooit eindigende taak het lijden te verminderen, vermijdbaar kwaad te bestrijden en misstanden op te ruimen. Niet in één revolutionaire klap, maar stap voor stap, zonder te raken aan de menselijke integriteit.

Op basis van het bovenstaande durf ik iemand die zich een Popperiaan noemt met verwijzing naar de ‘stapsgewijze vooruitgang’ een liberaal te noemen, waarbij ik verwijs naar de ideologie en niet de politieke partij. De liberale ideologie die de vrijheid en de waardigheid van de mens centraal stelt.

En als zelfs je ideologische tegenstanders hoog oplopen met Popper en zijn verdediging van de liberale waarden, meer nog, zich zelfs Popperiaan noemen, dan is de liberale democratie, althans in België en de Westerse wereld, misschien toch het eindpunt van de geschiedenis, en zijn we met z’n allen, christen-democraat, liberaal, socialist of nog iets anders, zijn we met z’n allen –tot op zekere hoogte- liberalen, liberalen die op onbescheiden manier de liberale democratie verdedigen, om de eenvoudige reden dat enkel dit politieke systeem de bescheidenheid in het weten verankerd heeft in een grondwet.

 

Dit is een ingekorte versie van de inleiding die ik gaf bij de derde Karl Popper-lezing van Liberales in september 2009. Gastspreker was toenmalig Eerste Minister Herman Van Rompuy, die zich een Popperiaan noemt en de methode van de stapsgewijze vooruitgang hoog in het vaandel draagt. De tekst van zijn lezing vindt u op de Liberales-website.

 


[1] ‘Politieke ideologieën in Vlaanderen’, Luk Sanders en Carl Devos (red.), Standaard Uitgeverij, pg 96

[2] ‘Over de zin van nut’, Peter Venmans, Atlas, pg 251

[3] ‘Contingentie, ironie en solidariteit’, Richard Rorty, Ten Have, pg 154

[4] ‘De onderwerping van de vrouw’, John Stuart Mill, Boom, Meppel en Amsterdam, 1981

[5] ‘The Poverty of Historicism’, Karl Popper, Routledge, 2002