Boekbespreking – “Over identiteit” van Bart De Wever

In april 2019, een maand voor de verkiezingen, publiceerde Bart De Wever zijn ideeën over identiteit. Als voorzitter van N-VA, ook na de verkiezingsnederlaag nog steeds de grootste partij van België, zijn zijn ideeën relevant voor het publieke debat.

Ik heb drie punten van kritiek op de ideeën van Bart De Wever of identiteit. Ten eerste vraag ik me af wat de relevantie van de Vlaamse identiteit kan zijn in de context van het gevaar dat De Wever ziet in de radicale islam die Europa zou kunnen ‘ontwestelijken’. Ten tweede, De Wever geeft geen duidelijke definitie van de Westerse identiteit (terwijl hij dat wel tracht te doen voor de Vlaamse identiteit), terwijl die Westerse identiteit volgens mij net veel duidelijker en makkelijker af te lijnen is dan de Vlaamse identiteit. Ten derde blijf ik op mijn honger zitten als het aankomt op het versterken van de Westerse identiteit. In de onderstaande tekst behandel ik deze drie kritieken.

Wat is de relevantie van de Vlaamse identiteit in de context van het mogelijke gevaar van de radicale islam?

De Wever maakt het onderscheid tussen individuele en collectieve identiteiten, waarbij de individuele identiteit aan de persoon toekomt. Deze kan die zelf herdefiniëren zoals hij dat wil. Bij collectieve identiteiten is dat anders, omdat ze niet enkel aan één persoon toebehoren. Maar ook deze identiteiten evolueren, zij het minder dynamisch. De auteur erkent ook dat het historisch proces om tot de huidige Vlaamse identiteit te komen “volstrekt contingent” was. Maar daarom is de Vlaamse identiteit niet minder sterk. Televisiezenders, kranten, sociale media, scholen en universiteiten: nagenoeg alles is op Vlaanderen gericht, niet op België, aldus de auteur.

Het is een beperkte kijk op identiteit die De Wever. Later in het boek laat De Wever deze identiteit achterwege en gebruikt hij een bredere identiteit, namelijk die van het Westen. Dat doet hij in de context van de gevaren die hij ziet in de radicale islam, waarbij hij in één adem wijst op het gevaar van de ‘ontwestelijking’ van Europa. Zo schrijft hij: “De ontwestelijking van de wereld is een proces dat wij moeten aanvaarden, maar dat wil niet zeggen dat wij de ontwestelijking van Europa moeten aanvaarden.” (pg 75). Wat later (pg 101): “dat veel Europeanen de echte bedreiging voor de moderne identiteit binnen de islam zien. Dat is geen volledig irrationele angst.”

Het is terecht, maar ook opvallend, dat de N-VA-voorzitter niet de Vlaamse identiteit, maar een veel bredere identiteit tegenover het moslimfundamentalisme plaatst. De Wever verwijst naar die bredere identiteit als zijnde het Westen, de Verlichting en de “moderne identiteit” (zonder deze evenwel te definiëren). De vraag is dan ook wat de relevantie van de Vlaamse identiteit nog is als je moslimfundamentalisme als een niet onrealistische bedreiging ziet voor onze manier van leven (“ontwestelijking”) en dat je daartegenover niet de Vlaamse identiteit plaatst maar wel die van het Westen en de moderne identiteit plaatst? Als je echt wil weten wie we zijn, wat onze identiteit is, dan kan je niet verwijzen naar Vlaanderen, zeker niet als je die identiteit wil afzetten tegenover de radicale islam.

De reden is eenvoudig: de radicale islam, en gelijk welk religieus fundamentalisme (of totalitaire ideologie), staat voor onvrijheid en ongelijkheid. Religieuze fundamentalisten baseren zich immers op een “heilig” boek dat bepaalt hoe je je moet kleden, met wie je mag trouwen, of en welke muziek je mag beluisteren,… en waarbij ongelovigen en vrouwen als minderwaardig worden beschouwd. Daartegen ga je niet staan zwaaien met de Vlaamse identiteit met haar Vlaamse kranten, TV-zenders en een bijkomend seizoen van FC De Kampioenen.

Wat is de Westerse of moderne identiteit dan wel?

Tegenover onvrijheid en discriminatie zet je vrijheid en gelijkheid, waarbij aan elke burger, gelovig of niet, man of vrouw, zoveel mogelijk vrijheid wordt gegeven. Die individuele vrijheden worden in de grondwet en in internationale verdragen verankerd zodat ze afgeschermd worden van de democratie, omdat die vrijheden worden beschouwd als onlosmakelijk verbonden met elke burger: niemand kan deze vrijheden van jou afnemen, ook geen absolute meerderheid in een democratie. We leven dan ook in een liberale democratie, een begrip dat De Wever -voor zover ik gelezen heb- opmerkelijk genoeg niet hanteert in zijn boek (hij heeft het wel eens over de democratische rechtstaat, wat als een synoniem voor de liberale democratie kan gezien worden).

Het is dus de liberale democratie tegenover het religieus fundamentalisme (en tegenover totalitaire ideologieën). En de liberale democratie is uiteraard niet gebaseerd op een heilig boek, maar op de erkenning dat elke mens evenwaardig is en dat elke mens de vrijheid heeft om zijn of haar geluk na te streven, om het goede leven te leiden. Daarbij wordt collectief erkend dat we niet voor anderen kunnen bepalen hoe dat goede leven er moet uitzien. Niemand kan je zeggen hoe je je moet kleden, met wie je mag trouwen en welke muziek je moet beluisteren. Dat bepaal je zelf. En het is in die collectieve erkenning van het niet-weten hoe iemand moet leven, dat onze identiteit zit. Wat een verschil met religieuze fundamentalisten of totalitaire ideologieën die haarfijn weten uit te leggen wie je moet lezen, hoe je je moet kleden en hoe je moet leven.

Die collectieve erkenning van het niet-weten hoe het goede leven eruit ziet, is in de westerse wereld verankerd in de grondwet en internationale verdragen. Voor de Amerikanen is dat de grondwet en haar amendementen. Voor ons is dat de Belgische grondwet en wellicht nog veel meer het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Wever vernoemt het EVRM echter niet één keer, terwijl hij in de context van de Verenigde Staten wel verwijst naar de “founding fathers” en de Amerikaanse grondwet.

Een repliek van De Wever en andere verdedigers van het belang om de Vlaamse identiteit te promoten en te koesteren zou kunnen zijn dat het misschien wel klopt dat het EVRM met onze individuele grondrechten de Westerse manier van leven bepaalt en beschermt en dus de kern van onze identiteitsbeleving zou moeten zijn, maar dat dit veel te abstract is om de grote massa warm voor te maken. Maar dat is dan een zeer pragmatisch argument, waarbij de Vlaamse identiteit als een handig instrument wordt gebruikt om zo de Westerse identiteit te versterken. De Wever verwijst hiervoor naar het laatste boek van Francis Fukuyama die het populisme wil bekampen met het cultiveren van nationale identiteiten die de integratie moeten bevorderen.

Met de Vlaamse identiteit wordt in ieder geval een beperkte ‘wij’ gecreëerd, namelijk de Vlaming, terwijl de ‘wij’ net uitgebreid zou moeten worden naar op zijn minst de andere Europese landen (en volgens mij ook naar alle liberale democratieën). De gedeelde identiteit is dan net die fundamentele vrijheden die onlosmakelijk verbonden zijn met elk individu. In Europa, verankerd in het EVRM; in de Verenigde Staten in de grondwet.

Hoe kunnen we de Westerse (of moderne) identiteit versterken?

Toegegeven, het EVRM is slechts beperkt aanwezig in het publieke debat in België en ik vermoed dat dat ook zo is in andere Europese landen. In de VS, daarentegen, speelt de grondwet wel een belangrijke rol in het publieke debat. De verwijzingen van Amerikaanse politici en opiniemakers naar the Consitution zijn dan ook legio. Zo ben ik nooit het optreden vergeten van een zekere Khizr Khan, een Amerikaan met Pakistaanse roots, die in 2016 op het podium van de Democratische Conventie zijn persoonlijk boekje met de Amerikaanse grondwet uit zijn binnenzak haalde om Trump de les te lezen over de kern van wat Amerika is. Dat is -helaas nog- ondenkbaar in België of zelfs Europa, denk ik.

Mijn indruk is dat veel meer Amerikanen weten dat de Amerikaanse grondwet cruciaal is voor de Verenigde Staten en hun manier van leven. Dat men beseft dat men de betekenis van een “constitutie” letterlijk mag nemen: iets wat constitueert, wat zichzelf vormgeeft. En De Wever lijkt dat goed te beseffen. Hij schrijft, met verwijzing naar De Tocqueville, het volgende (pg 129):

“De Amerikanen hadden een duidelijk beeld van zichzelf, ondanks hun verschillende achtergrond en afkomst, en zagen dit beeld van zichzelf gereflecteerd in de waarden en normen zoals die waren neergelegd in de grondwet. De kracht van het Amerikaanse systeem zat in de heterogeniteit die bij elkaar werd gehouden door een homogene kern.” (eigen onderlijning)

Hier zegt De Wever bijna letterlijk dat de Amerikaanse identiteit (= “beeld van zichzelf”) gereflecteerd wordt in de grondwet.

Wat Europa en Vlaanderen/België nodig heeft is een gelijkaardig besef dat ook onze identiteit, ons beeld van onszelf, gereflecteerd wordt door onze grondwet en nog meer door het EVRM. Op die manier creëer je een Europese identiteit op basis van de verlichtingswaarden, die ook al een juridische verankering heeft in het EVRM, naar analogie van de Amerikaanse identiteit die verankerd is in de Amerikaanse grondwet. En die Amerikaanse identiteit is in de essentie dezelfde als de Europese identiteit: elke burger zoveel mogelijk vrijheid geven om zijn of haar leven te leiden.

Als men de ‘ontwestelijking’ wil tegen gaan, dan denk ik dat het veel beter is om dit soort grondwetspattriotisme, dat door het EVRM onvermijdelijk Europees zal zijn, te promoten zodat burgers op die manier rechtstreeks herinnerd worden aan wat onze identiteit bepaalt: we geven zoveel mogelijk vrijheid aan elke burger, omdat we erkennen dat we niet weten hoe het goede leven eruit ziet. Een dergelijke identiteit gaat veel verder dan Vlaanderen en wordt gedeeld met iedereen die deze individuele grondrechten erkent en verdedigt. Op die manier wordt ook de val van het cultuurrelativisme vermeden: ja, alle culturen zijn evenwaardig, zolang ze elke mens zoveel mogelijk vrijheid geven. Doen ze dat niet, dan is die cultuur minder waard dan een cultuur die dat wel doet.

Dat De Wever het – volgens hem niet onrealistisch- gevaar van de ontwestelijking van Europa wil bekampen met een versterking van de Vlaamse identiteit is volgens mij dan ook niet consistent. Onze identiteit ligt in onze individuele grondrechten, niet in een Vlaamse identiteit die onder meer via TV en kranten toevallig vorm gekregen heeft.

Verontwaardiging over Spaanse politiegeweld is selectief

Afgelopen zondag ging de Spaanse oproerpolitie in Catalonië hardhandig tekeer. Het geweld werd door velen afgekeurd. Het schokkende van het gebruikte geweld wordt versterkt doordat het om onschuldige activisten lijkt te gaan, die enkel maar hun opinie willen uiten.

Dat is echter maar schijn, omdat het een illegaal referendum betrof, niet één of andere betoging. En een referendum is niet onschuldig in een democratie. Dat betekent niet dat de Spaanse politie dan maar disproportioneel veel geweld mag gebruiken. Maar het feit dát de politie geweld gebruikte, was in dit geval wel toegestaan. Als je aan een illegale, aangekondigde massale actie deelneemt dan is de kans groot dat de overheid oproerpolitie inzet om dat -desnoods hardhandig- te verhinderen. Zet je als activist dan toch door met de illegale actie, dan impliceert dat ook een keuze om proportioneel geweld te ondergaan. En dat de oproerpolitie vaak disproportioneel te werk lijkt te gaan, is niet enkel in Spanje het geval, maar volgens mij ook in België, hoewel ik hier enkel anekdotisch bewijs voor heb.

Niet onbelangrijk bij de afgelopen gebeurtenissen is dan ook het feit dat de Catalaanse slachtoffers van dit Spaans politiegeweld de keuze hadden om het geweld te ontlopen. Ze hadden immers gehoor kunnen geven aan de Spaanse politie om de stemlokalen te verlaten.

De meeste slachtoffers van politiegeweld hebben echter niet de keuze om het geweld al dan niet te vermijden.

In 2011 werd er een Griekse activiste in Brussel hardhandig opgepakt en geboeid aan de kant gezet. Ze werd vervolgens keihard in het gezicht getrapt door een politieman. Enkel doordat het toevallig gefilmd werd, kwam er een proces, waarbij de dader opschorting van straf kreeg. De verontwaardiging over de opschorting bleef uit.

In 2012 maakte John Vandaele voor Mo Magazine een reportage over onnodig politiegeweld door een aantal agenten van de Brusselse politie. Hij verzamelde getuigenissen van slachtoffers, vaak mensen van vreemde origine, en sprak met mensen uit het veld. Het gaat om schrijnende gevallen waarbij individuen zonder goede reden hardhandig worden opgepakt, geslagen en vernederd. De commissaris van Molenbeek en het comité P ontkenden de problematiek niet. Maar geen enkel medium pikte het op. De verontwaardiging bleef uit.

In 2010 vindt Jonathan Jacob de dood, nadat een bijzonder bijstandsteam in zijn cel passeerde. De zaak haalt een paar keer de pers wanneer de vader de gewelddadigheid van de politie aanklaagt, maar er volgt geen brede verontwaardiging over het politiegeweld. Het is pas een paar jaar later, wanneer een reportage van de VRT politiebeelden van de raid toont, dat er een brede verontwaardiging komt over de zaak. De daders worden in 2015 veroordeeld en de straf wordt in beroep bevestigd. In een opiniestuk kloeg John Vandaele de selectiviteit van de verontwaardiging aan: voor hem was het geval Jacob geen alleenstaand, uitzonderlijk voorbeeld van geweld, maar paste het in een breder patroon. Politiegeweld is veel wijder verspreid dan men vaak wil aannemen.

Het zijn verschillende voorbeelden van onnodig politiegeweld, vaak onzichtbaar en gericht tegen machteloze individuen, waardoor de impact voor de slachtoffers des te groter is. Bijgaande figuur toont de evolutie van het aantal klachten in verband met politiegeweld sinds 2010. Op basis van deze cijfers zijn er geen indicaties dat het politiegeweld de voorbije zeven jaar significant gedaald is. Politiegeweld is in ieder geval geen thema in de Belgische publieke opinie. Tenzij de voorbije dagen dan, als het elders gebeurt.

tijdpolitiegeweld

Dit is geen poging om het Spaanse politiegeweld te minimaliseren, maar wel om al het onnodige en disproportionele politiegeweld ernstig te nemen en luid en duidelijk af te keuren. Ook bij ons. Ook, nee, voorál, wanneer het minder zichtbaar is en gericht op individuen of kleine groepjes mensen.

Deze tekst verscheen eerst als column in De Tijd.

Een neutrale staat mag actief immigratie sturen

Sinds een aantal jaren is het integratiedebat helemaal terug. Daarbij wordt de focus gelegd op de islam en is de tweedeling voelbaar. Er lijken soms maar twee extremen te bestaan: zij die kritiek hebben op de islam zijn islamofoob en zij die kritiek hebben op de blanke meerderheid zijn moslimknuffelaars.

Om dit polariserend klimaat te bevechten heeft Patrick Loobuyck, hoogleraar moraalwetenschappen, een boek geschreven waar hij het opneemt voor de mensen die zich redelijk willen opstellen. In Samenleven met Gezond Verstand stelt hij dat het mogelijk is dat redelijke mensen, ongeacht hun diepste overtuiging, een set van waarden kunnen delen dat gebaseerd is op de gelijkwaardigheid van elke mens. Die overlappende consensus leidt tot de individuele vrijheden die door de staat moeten gegarandeerd worden, desnoods tegen de wil van de meerderheid in. De staat moet daarbij een neutrale positie innemen ten aanzien van de verschillende ideeën en levensbeschouwingen.

In onze liberale democratie, met haar individuele grondrechten, kan niet verplicht worden dat iedereen instemt met die overlappende consensus. Eén van de essentiële kenmerken in een liberale democratie is immers net dat het woord en de gedachten vrij zijn. En bijgevolg mag je in een liberale democratie ook de liberale democratie afwijzen.

Dat is dan ook de zwakke plek van onze open en tolerante maatschappij: in welke mate laten we woord, gedachte en actie toe die ons samenlevingsmodel kunnen ondermijnen? Hoe weerbaar is onze maatschappij tegenover intolerantie? Sommigen noemen het naïef te denken dat een meerderheid echt kan tegengehouden worden indien ze individuele grondrechten aan banden zou willen leggen.

Loobuyck erkent dit probleem en pleit voor een actieve staat. Om de duurzaamheid van de liberale democratie te beschermen moet de neutrale staat actief de ideeën achter de liberale democratie promoten. Neutraliteit is geen excuus voor passiviteit.

De liberale democratie promoten doe je het beste bij nieuwkomers en de grootste groep nieuwkomers zijn de kinderen die hier geboren worden. Loobuyck heeft jaren geleden al de idee gelanceerd dat alle kinderen een vak Levensbeschouwing, Ethiek en Filosofie (LEF) zouden moeten volgen, met daarin de fundamenten van onze samenleving uitgelegd. Het zal de verbondenheid rond een gedeelde set van waarden te stimuleren. Het is een pleidooi waar volgens mij weinig tegenin te brengen is en ik steun zijn oproep voor LEF op school dan ook volledig, en velen met mij.

Dezelfde actieve houding van de neutrale staat ten aanzien van kinderen kan ook toegepast worden op volwassen nieuwkomers. Loobuyck vindt het dan ook evident dat de overheid inburgeringscursussen aanbiedt en laakt het feit dat Vlaanderen daar pas begin jaren 2000 mee begonnen is (Franstalig België overigens nog veel later).

Die actieve, maar niet dwingende houding van de overheid is dus noodzakelijk om ervoor te zorgen dat voldoende mensen overtuigd worden van de waarden van de liberale democratie. Enkel op die manier kan de duurzaamheid van de liberale democratie gegarandeerd worden. Als je die redenering doortrekt, dan moet de overheid dat ook toepassen op de selectie van volwassen nieuwkomers. Nu wordt al vaak gepleit voor economische immigratie, namelijk een selectie van de juiste talenten voor de arbeidsmarkt. Hier kan een dimensie aan toegevoegd worden zodat de overheid ook zou selecteren op de overtuiging van de nieuwkomer ten aanzien van de waarden van de liberale democratie, zoals gelijkheid van man en vrouw, tolerantie ten aanzien van andersdenkenden en vrijheid van meningsuiting. Loobuyck levert volgens mij dan ook een goede argumentatie om de ondertekening van een nieuwkomersverklaring als selectiecriterium ernstig te nemen.

Dat is niet toegeven aan de culturele angst, die mij weinig gefundeerd lijkt, maar is ingegeven door de bezorgdheid over de duurzaamheid van de liberale democratie. Meer nog, het toelaten van overtuigde liberaal-democratische nieuwkomers zou de sociale cohesie en zo ons samenlevingsmodel versterken.

Tot slot, waar het boek te weinig op ingaat is hoe de overlappende consensus in de praktijk moet gebracht worden. Op het einde lanceert Loobuyck het principe van de redelijke accommodatie, waarbij aanpassingen aan bestaande regels aanvaard kunnen worden als de regels niet gebaseerd zijn op een ethisch principe. Maar hij werkt de gegeven voorbeelden, zoals gescheiden zwemuren of de hoofddoek bij de politie, onvoldoende uit. Terwijl dat net de grote discussiepunten zijn van vandaag. Maar hij geeft in de rest van zijn boek wel voldoende materiaal om die discussie op een redelijke manier aan te gaan.

Samenleven met Gezond Verstand, Patrick Loobuyck, uitgegeven bij Polis

Deze tekst verscheen eerst als column bij De Tijd.

De bescheidenheid van de liberale democratie maakt ze superieur

Bijna twee weken geleden opende Gwendolyn Rutten, voorzitster van Open VLD, een debat dat vandaag nog woedt. Ze stelde dat “onze manier van leven zonder enige twijfel superieur is aan alle andere in de wereld”. Voor sommigen was dat evident, zoals voor de filosoof Maarten Boudry, die onmiddellijk de link met de liberale democratie maakte. Anderen vonden de stelling stuitend arrogant of stoorden zich aan de term “superieur”.

Rutten heeft in essentie gelijk als ze met “onze manier van leven” de liberale democratie bedoelt, het samenlevingsmodel waarbij cruciale individuele vrijheden gegarandeerd worden. En dat samenlevingsmodel is net niet arrogant, omdat de liberale democratie gelijkstaat met het collectief erkennen dat iedereen voor zichzelf mag kiezen wat het goede leven inhoudt, zolang je anderen geen schade berokkent.

Bescheiden over wat het goede leven is

Als mensen van hetzelfde geslacht samen een leven willen opbouwen en trouwen, dan mag dat. Als mensen goed geïnformeerd een einde willen maken aan hun leven omdat ze ondraaglijk lijden, dan mag dat. Als mensen om religieuze redenen een hoofddoek willen dragen, dan mag dat. Die vrijheid is er omdat we collectief erkennen dat we niet weten hoe het goede leven er uitziet en dat elk individu dat bijgevolg voor zichzelf mag bepalen. De liberale democratie getuigt met andere woorden van een grote bescheidenheid.

In samenlevingen waar er wel een bepaalde vorm van leven wordt vooropgesteld (of andere vormen worden afgeremd) is die bescheidenheid er niet. Daar bepalen de machtshebbers wat je moet geloven en denken, met wie je wel en niet mag trouwen en hoe je je moet kleden. En het zijn net die samenlevingsmodellen die arrogant zijn, omdat ze impliciet of expliciet beweren te weten wat het goede leven inhoudt voor anderen.

De superioriteit van de liberale democratie is dus paradoxaal. Ze is zeer bescheiden over hoe het goede leven er moet uitzien, maar tegelijk onbescheiden omdat ze duidelijk stelt dat niemand voor anderen kan bepalen wat het goede leven is. Zelfs een overweldigende democratische meerderheid kan niet tornen aan de individuele vrijheden. Zelfs als morgen het Belgische parlement unaniem stemt dat een hoofddoek dragen op straat niet kan, zal die wet door een rechter vernietigd worden. Voor sommigen komt dit arrogant over, terwijl het gewoon het logisch doortrekken is van de bescheidenheid: ik kan niet zeggen hoe jij moet leven, maar iemand anders kan dat ook niet. En dus garanderen we ieders individuele vrijheid. Ziedaar het fundament van de liberale democratie.

Het is volgens mij dan ook duidelijk dat een liberale democratie superieur is, net omdat ze geworteld is in een grote bescheidenheid. Ik kan me geen beter model voorstellen en ik heb ook geen betere voorstellen gehoord in de vele discussies

Ideaal en praktijk

De vraag is evenwel in welke mate onze maatschappij het ideaal van de liberale democratie benadert. Ten eerste vermoed ik sterk dat een meerderheid “onze manier van leven” niet spontaan vereenzelvigt met de liberale democratie, maar wel afzet tegenover de islam, terwijl andere religies en geen religie perfect naast en met elkaar zouden moeten kunnen gedijen in een liberale democratie (zolang ze de individuele vrijheden respecteren).

Ten tweede is ons samenlevingsmodel met grote individuele vrijheden pas rechtvaardig en efficiënt als alle volwassenen goed geïnformeerd hun keuzes kunnen maken. Onderwijs en gelijke kansen zijn dus essentieel in een liberale democratie, omdat het bijzonder cynisch is om veel vrijheid te geven aan mensen met weinig kansen op goede informatie of opleiding. Het is dan alsof je ze midden in de woestijn zou droppen en zeggen dat ze vrij zijn om te doen wat ze willen. Aan een dergelijke valse vrijheid heb je niets.

Kinderen moeten dus de kans krijgen om zich tot goed geïnformeerde, ontvoogde volwassenen te ontwikkelen. Eén van de grootste drempels hiervoor is kinderarmoede, omdat een kind dat in (kans)armoede opgroeit doorgaans beperkt wordt in die ontwikkeling. En gezien kinderen geen verantwoordelijkheid kunnen dragen, heeft de overheid de plicht een kader te creëren opdat elk kind genoeg kansen krijgt. Als politici de superioriteit van de liberale democratie promoten moeten ze volgens mij dan ook de logica doortrekken en de strijd voor gelijk kansen, in al haar complexiteit, als één van de hoogste beleidsprioriteiten verdedigen. Daar is volgens mij nog veel werk aan.

Een licht bewerkte versie van deze tekst verscheen eerst als column in De Tijd.

De nieuwe Vreemdelingenwet en het recht op verblijf in België

Vandaag wordt normaal de nieuwe Vreemdelingenwet goedgekeurd in het parlement. Deze wet laat toe dat niet-Belgen die “een bedreiging zijn voor de openbare orde of nationale veiligheid” uitgezet kunnen worden, zelfs al zijn ze niet veroordeeld.

Op Twitter werd er door sommigen fors gereageerd. Zo twitterde Joël De Ceulaer, senior writer bij De Morgen, dat geen enkele liberaal of christendemocraat ooit nog het woord “rechtsstaat” mag gebruiken als Open VLD en CD&V het wetsontwerp goedkeuren. Tenzij in de uitdrukking: “we hebben de rechtsstaat ondermijnd.” Harde woorden, ook door andere twitteraars.

Mijn stelling is dat de verontwaardiging met betrekking tot de rechtsstaat niet correct is, of toch op zijn minst te laat. Bovendien is de grote verandering bij deze wetswijziging niet het zogenaamd ondermijnen van de rechtsstaat, maar eerder het terug scherper stellen van de rechten die je als Belg hebt tegenover die van een niet-Belg.

Te laat

De verontwaardiging is te laat, omdat het voor de wetswijziging ook al mogelijk was om vreemdelingen het land uit te zetten zonder vorm van proces, zo schreef ook De Morgen. De krant geeft het voorbeeld van de radicale imam El Alami Amaouch die in oktober vorig jaar werd uitgezet, ook al is hij nooit veroordeeld geweest. “De Dienst Vreemdelingenzaken ging voort op verslagen van de staatsveiligheid en de politie.”

Ik heb even “Amaouch” en “De Ceulaer” gegoogled en ook opgezocht op de website van De Morgen, maar heb niets teruggevonden. Tenzij ik iets mis, was de rechtsstaat dus niet in gevaar toen de radicale imam uitgewezen werd.

Recht van bloed vs recht van bodem

Verontwaardiging die te laat is, is niet noodzakelijk onterechte verontwaardiging. Maar het zou ook kunnen dat de verontwaardiging over iets anders gaat. In het wetsontwerp worden de criteria voor uitzetting van vreemdelingen sterk versoepeld. Waar het vroeger niet mogelijk was om mensen die hier geboren waren of voor hun 12 jaar naar België waren gekomen uit te wijzen, wordt dat met de nieuwe wet wel mogelijk.

Dat is moeilijk te aanvaarden. Het betekent immers dat mensen die hier geboren en getogen zijn dan teruggestuurd kunnen worden naar een land waar ze mogelijk nog nooit geweest zijn en geen enkele band mee hebben. Maar dat is moeilijk te aanvaarden, ongeacht of de vreemdeling nu wel of niet veroordeeld is.

Het is een discussie die vorig jaar ook even oplaaide in een andere context. Eind augustus werd bekend dat de zestienjarige Djellza uitgewezen werd. Het meisje was als baby naar België gekomen, maar de ouders hadden nooit geldige verblijfspapieren gekregen. Djellza had de nationaliteit van haar ouders en werd, als minderjarige, samen met haar ouders uitgewezen.

Ik vroeg met toen af waarom iemand die hier als baby aankomt en hier haar hele leven woont niet op eenvoudige wijze Belg kan worden, ook als minderjarige. Dat dit niet mogelijk is, is te verklaren omdat België, net als de meeste Europese landen, het recht van bloed hanteert voor de nationaliteitsverwerving: je krijgt de nationaliteit van je ouders. In Amerikaanse landen is het eerder het recht van bodem: waar je geboren bent bepaalt je nationaliteit.

Ik zou dan ook graag de argumenten kennen waarom het recht van bloed (jus sanguinis) beter zou zijn dan het recht van bodem (jus soli), en of de twee zaken niet gecombineerd kunnen worden. Nu ben ik geneigd om mensen die hier geboren of als jong kind naar hier gekomen zijn en opgegroeid zijn, de Belgische nationaliteit aan te bieden of toch zoveel mogelijk dezelfde rechten als Belgen. Door de criteria sterk te versoepelen in de nieuwe Vreemdelingenwet, gaat men de andere richting uit.

Ik ben er anderzijds nog niet uit of het inderdaad de rechtsstaat ondermijnt als je niet-Belgen uit België verwijdert, ook al is er enkel een sterk vermoeden van terrorisme of zware criminaliteit en heeft een rechter zich daar niet over uitgesproken. (Het is zonneklaar dat dit helemaal niet zou kunnen bij Belgen, maar je kan wel een onderscheid maken tussen Belgen en niet-Belgen.)

De vraag is wellicht vooral of niet-Belgen een recht op verblijf in België kunnen hebben. Dit recht ontzeggen wordt moeilijker naarmate je een groter deel van je leven in België verblijft. Maar dat kan dan opgelost worden door een lang verblijf te koppelen aan het aanbod op nationaliteitsverwerving. Op die manier kan je het recht op verblijf ontzeggen aan niet-Belgen, zonder dat je het ontzegt aan zij die hier al een groot deel van hun leven zijn en graag willen blijven. Je moet dan wel Belg willen worden. Maar is dat dan een onterechte vraag als je graag in België wil blijven wonen?

De kracht van verbondenheid

De voorbije twee jaar kunnen stilaan als een scharnierperiode gezien worden, waarin aanslagen in Parijs, Brussel en elders in Europa de fundamenten van onze open, inclusieve liberale democratie op de proef stelden.

Terwijl de aanslag op Charlie Hebdo in januari 2015 nog een massale steun uitlokte voor een van die fundamenten, namelijk de vrijheid van meningsuiting, lijkt die steun eind 2016 af te brokkelen. Symbool daarvan is de Amerikaanse president-elect Donald Trump, die bevolkingsgroepen stigmatiseerde en dreigde om bij verlies de verkiezingsuitslag niet te aanvaarden.

Als liberaal is mijn eerste reflex om het voluit op te nemen voor de liberale grondrechten die individuen en minderheden moeten beschermen tegen mogelijk misbruik door de staat en de meerderheid. Keer op keer stel ik vast dat het principe van onze liberale democratie onvoldoende bekend is. Dat die vrijheden, zoals vrijheid van meningsuiting, maar ook de vrijheid van religie en geweten, onvervreemdbaar zijn en dus niet door een democratische meerderheid bepaald worden. In een liberale democratie hebben de kiezer en de massa niet altijd gelijk.

Er is echter nog een ander belangrijk strijdpunt, waar liberalen van nature doorgaans minder aandacht aan geven. Het gaat om de verbondenheid die mensen met elkaar moeten voelen als ze een solidaire, welvarende maatschappij willen uitbouwen of behouden. Dat betekent dat individuen het gevoel moeten hebben dat ze erbij horen, dat we met zijn allen tot zekere hoogte in hetzelfde schuitje zitten, ongeacht afkomst of overtuiging. Dat is met de aanslagen, die (bijna) steeds vanuit een islamitisch fanatisme worden gepleegd, alleen maar belangrijker geworden. Het risico is reëel dat de verdeeldheid tussen bevolkingsgroepen zodanig oploopt dat goed samenleven onmogelijk wordt. Om dat tegen te gaan moet men inzetten op die verbondenheid. Het is niet zo dat liberalen verbondenheid onbelangrijk vinden, maar wel dat andere politieke partijen dit sterker op het voorplan zetten. Een van die partijen is CD&V, die met slogans als ‘iedereen inbegrepen’ en ‘ik ben wij’ het belang benadrukt van de inclusieve gemeenschap en de verbondenheid ermee.

Een andere partij is de N-VA. Bart De Wever noemt zich onomwonden een gemeenschapsdenker, die ervan overtuigd is dat de gemeenschap het individu op het juiste spoor moet houden. Dat betekent dat er een actieve rol is weggelegd voor de gemeenschap, maar die gemeenschap draagt dan ook een verantwoordelijkheid. Faalt een individu, dan faalt ook deels de gemeenschap.

Vandaag zouden partijen die het gemeenschapsdenken belangrijk vinden dan ook een unieke positie kunnen innemen door in te zetten op die verbondenheid, om aan alle mensen, ongeacht hun afkomst, het burgerschap voor te houden. Voor de N-VA impliceert dat overigens geen koersverandering, omdat ze altijd gepleit heeft voor een civiel nationalisme, waarbij buitenstaanders kunnen toetreden tot de Vlaamse gemeenschap. De N-VA pakt ook – terecht – graag uit met het feit dat ze met Nadia Sminate de eerste Vlaamse burgemeester met Marrokaanse roots levert.

De N-VA zou volop kunnen proberen om in deze tijden van moslimterrorisme net moslims aan te spreken om zich volop Vlaming te voelen, met of zonder hoofddoek en met behoud van hun identiteit. Ze heeft daar alle troeven in handen.

Maar de partij lijkt een andere keuze gemaakt te hebben, wellicht meer ingegeven door verkiezingen dan ideologie. Ze zoekt de tweedeling op tussen de autochtone Vlaming en de nieuwkomers. In de zomer werd het onrealistische voorstel voor een boerkiniverbod gelanceerd, ironisch genoeg door Sminate. Vandaag zet staatssecretaris Theo Francken die strategie voort door mordicus een humanitair visum te weigeren aan een Syrisch gezin. Dat Francken daarvoor een bindende uitspraak van een rechter naast zich neerlegt, toont hoe belangrijk het electorale geworden is voor N-VA. De partij lijkt niet alleen te zijn vergeten dat de kiezer in een liberale democratie niet altijd gelijk heeft. Ze mist ook een reuzenkans om de kracht van verbondenheid te promoten, een kernelement van haar ideologie.

Deze tekst verscheen eerst als column in De Tijd.

Regels zijn soms belangrijker dan democratische controle

Vorige week werd in het parlement gedebatteerd over een wetsvoorstel van Groen en Ecolo rond lobbyen. De groene partijen willen de transparantie inzake contacten tussen belangenorganisaties en beleidsmarkers sterk verhogen. Het voorstel, dat zich enkel richt op legeraankopen, is om onder meer een transparantieregister op te zetten dat alle contacten en hun inhoud registreert.

Die verhoogde transparantie laat toe dat oppositie, media of andere belangengroepen beter kunnen controleren wat er achter de schermen gebeurt. Dat is essentieel om het vertrouwen in en de efficiëntie van ons politiek systeem te verbeteren. Gewoon al het feit dat besluitmakers weten dat ze gecontroleerd kunnen worden, geeft hen een prikkel om niet enkel de regels beter te volgen, maar ook om de kwaliteit van hun werk te verbeteren. Meer transparantie kan dan ook de werking van onze instellingen verbeteren.

Maar hogere transparantie is niet voldoende. Er moet ook nog voldoende aandacht zijn van de kiezer voor de fouten die de verhoogde transparantie naar boven zou halen. Zoniet zal de verkozen politicus zich er weinig van aantrekken. En van de kiezer is geweten dat die zich doorgaans maar weinig tot niet interesseert in het politieke reilen en zielen.

Die desinteresse kan verklaard worden doordat de individuele kiezer zich realiseert dat het niet de moeite loont om de publieke besluitvorming van nabij op te volgen. Het is een stelling die centraal staat in de public choice theorie, zeg maar de economische theorie van de politiek. Vooral in de Verenigde Staten kent de theorie aanhang. Hier veel minder. En dat verbaast me telkens weer, omdat deze theorie een krachtig denkkader geeft om de politieke besluitvorming beter te doorgronden.

De public choice theorie onderscheidt zich door de besluitvorming niet zozeer vanuit groepen of machtsblokken te benaderen, maar vanuit individuen binnen die blokken. Bij elke beslissing wegen die individuen hun voor- en nadelen af. De overheid, een politieke partij of “de kiezer” is dan geen monolithisch blok, maar een groep van individuen met soms verschillende posities en belangen. En wat die kiezer betreft stelt de theorie dat deze tot het besluit komt dat het niet de moeite loont om zich goed te informeren over politiek.

De reden is heel simpel: de individuele kiezer weet dat zijn ene stem nooit het verschil zal maken bij een verkiezing. Dus waarom al die moeite doen om, ook al verloopt alles heel transparant, zich terdege te informeren? Uiteindelijk slaat ook één goed geïnformeerde stem geen deuk in een pakje politieke boter. Enkel als je toevallig van nature geïnteresseerd bent in politiek, zal je je goed informeren. Maar dat gebeurt dan omdat die bepaalde kiezer de politieke besluitvorming gewoon leuk vindt en die aantallen zijn zeer beperkt.

Men kan dus niet rekenen op de kiezer om de machtshebbers democratisch goed te controleren (op een paar schandaaltjes na), omdat die kiezer -overigens rationeel- besloten heeft zich weinig of niet te interesseren om die controle geïnformeerd uit te oefenen.

De public choice theorie schuift een alternatief voor de democratische controle naar voren: regels. Dat is in de eerste plaats de grondwet, die de bewegingsruimte van wetgevers en andere machtshebbers beperkt. Dat kan pas goed werken als er bij de machthebbers een collectief besef is dat het voor de maatschappij en voor hen op lange termijn beter is dat die regels scrupuleus gevolgd worden, ook en vooral door henzelf.

Dat machtshebbers publiekelijk die regels aan hun laars dreigen te lappen, is dan ook een groot gevaar. Toen Donald Trump voor de verkiezingen aangaf dat hij bij verlies de uitslag niet noodzakelijk zou aanvaarden, leidde dit dan ook terecht tot grote consternatie. Recent en dichter bij huis wil staatssecretaris voor Asiel en Migratie Theo Francken een arrest van een administratieve rechter niet uitvoeren, ook al is hij daartoe verplicht. Dat betekent dat hij wetens en willens een belangrijke regel niet volgt. Ook dit is een ernstig incident. Niet zozeer de zaak zelf, maar wel het niet volgen van de regel. Het is verontrustend dat Francken noch zijn partij N-VA niet lijken te beseffen waarom het zo belangrijk is dat machtshebber de regels volgen.

We kunnen vaak niet rekenen op een goed geïnformeerde, democratische controle. Niet omdat kiezers dom zijn, maar omdat het niet rationeel is om zich als individuele kiezer goed te informeren. Het alternatief is dat machtshebbers zich collectief laten beperken door regels. Maar dan moeten ze die wel volgen. Doen ze dat niet, dan hollen ze -zeker op langere termijn- de goede werking van onze democratie uit.

Deze tekst verscheen eerst als column in De Tijd.

Opletten in de les Vrijheid

Godsdienst in het katholiek onderwijs moet opnieuw religieuzer worden. De argumentatie van de bisschoppen is opmerkelijk: ze merken dat leerlingen zich steeds meer afvragen wie ze zijn. Maar daar hebben we geen lessen voor nodig.

De reactie van moraalfilosoof Patrick Loobuyck in deze krant loog er niet om: ‘Het is hier gedaan met het christendom.’ De secularisering is al decennia bezig en gaat onverdroten voort. Het is dan ook vreemd dat men leerlingen wil helpen om hun identiteit te vinden door de godsdienstles religieuzer in te vullen, als die leerlingen zelf al lang niet christelijk meer zijn, en nog minder katholiek.

En dat geldt ook voor onze samenleving. Het is niet meer zo dat de kerk het leven domineert. Ze heeft plaats moeten maken voor andere religies en de vrijzinnigheid. Voor sommigen is het nochtans simpel: kerken zijn deel van onze cultuur en horen in België en Europa; moskeeën niet. Dat er hier kerken staan, is echter niet wat onze samenleving kenmerkt. Dat hier kerken mógen staan is dat wel, net als het feit dat er moskeeën en synagogen naast kunnen staan.

Dat is de essentie van de westerse samenleving: de vrijheid die zo veel mogelijk aan iedereen gegeven wordt. Zolang je anderen niet schaadt mag je als volwassene doen wat je wil.

Misschien is dat voor sommigen wat teleurstellend. Het westerse ‘grote verhaal’ heeft immers geen inhoud: dat moet je als individu zelf schrijven. Meer nog, het ‘grote verhaal’ is net dat niemand je mag opleggen welk levenspad te volgen. Dat kan voor jongeren verwarrend zijn, omdat zij vaak nog op zoek zijn naar hun persoonlijke identiteit. En dat gebrek aan inhoud is misschien ook de grote zwakte van het westerse verhaal: voor wie op zoek is naar zingeving geeft het geen richting.

Dat het westerse verhaal inhoudsloos is, is overigens gebetonneerd in onze grondwet en internationale verdragen. Zelfs al zou een democratisch verkozen meerderheid een inhoudelijk verhaal willen opleggen, dan nog mag ze dat niet doen. Onze vrijheden zijn niet onderhevig aan een democratische stemming. Als een gekozen meerderheid die wil inperken, mag dat enkel om andere grondrechten te vrijwaren. Anders zal een rechtbank de democratisch gestemde regel nietig verklaren.

Dat essentiële aspect van onze samenleving, dat de liberale grondrechten niet onderhevig zijn aan een democratische meerderheid, is onvoldoende bekend. Enkel door die onwetendheid was het mogelijk dat we wekenlang gepalaverd hebben over zoiets als een algemeen boerkiniverbod. Dat zal in de toekomst hopelijk veranderen als er eindelijk vakgebonden eindtermen voor burgerschap komen, die ook het belang en de enorme impact van de liberale grondrechten uitleggen. Dat is dan ook veel belangrijker om te weten wie we zijn, dan de godsdienstles wat religieuzer te maken.

Deze tekst verscheen eerst in DS Avond van De Standaard.

De rechtstaat is er ook voor het Gemeenschapsonderwijs

Afgelopen vrijdag schorste de Franse Raad van State het boerkiniverbod. De motivatie is duidelijk: het verbod overtreedt de grondrechten. Hoewel de Raad duidelijk is, zouden veel burgemeesters van andere gemeenten aangegeven hebben het boerkiniverbod niet te willen intrekken. Als de burgemeesters vasthouden aan hun verbod, dan ondermijnen ze daardoor de rechtsstaat, terwijl ze net onze manier van samenleven willen verdedigen.

Ook in Vlaanderen legt een organisatie al enkele jaren de uitspraken van de Belgische Raad van State naast zich neer. In 2013 en 2014 heeft de Raad geoordeeld dat het algemeen hoofddoekenverbod van het Gemeenschapsonderwijs ongrondwettig is. De uitspraken handelen telkens over specifieke scholen, omdat de Raad juridisch gezien niet anders kan, maar hij keurt wel degelijk het algemeen verbod af. Toch weigert het Gemeenschapsonderwijs tot nu toe om dat algemeen verbod in te trekken.

In deze zaak wordt overigens niet betwist dat het Gemeenschapsonderwijs de bevoegdheid heeft om eventueel een hoofddoekenverbod in te stellen. Maar die bevoegdheid moet correct uitgeoefend worden. En de Raad van State zegt duidelijk dat een algemeen hoofddoekenverbod niet kan: bij leerlingen moet een verbod de uitzondering zijn, niet de regel.

Dat betekent dus niet dat een hoofddoekenverbod nooit kan, maar de rechten en vrijheden moeten school per school afgewogen worden.

Een specifiek voorbeeld? Het Antwerpse Atheneum. In 2009 stelde die school een hoofddoekenverbod in. Met pijn in het hart, aldus de directrice. Maar ze zag geen andere mogelijkheid, omdat het aandeel moslims in haar school in korte tijd van 50 procent tot 70 procent gestegen was.

Die stijging was veroorzaakt doordat andere scholen eerst een verbod hadden ingesteld, waardoor zij die hun hoofddoek zeer belangrijk vonden van school veranderden, en uiteindelijk in groten getale naar het Antwerpse Atheneum afzakten. De school dreigde zo een concentratieschool te worden. De directie oordeelde toen dat een verbod noodzakelijk was, en zou dat nu nog steeds kunnen doen, ook als het Gemeenschapsonderwijs zijn algemeen verbod intrekt.

Als het Gemeenschapsonderwijs consequent onze manier van samenleven wil verdedigen, dan moet het ook tonen dat het uitspraken van de Raad van State opvolgt. Het trekt dan ook zo snel mogelijk het algemeen hoofddoekenverbod in. Dat belet scholen niet om toch een nieuw hoofddoekenverbod in te stellen als dat voor die specifieke school nodig is. Op die manier worden de rechten en vrijheden van iedereen zo veel mogelijk beschermd. En niet onbelangrijk: daarmee volgt ook het Gemeenschapsonderwijs de regels van onze dierbare rechtsstaat.

Deze tekst verscheen eerst als opiniestuk in De Standaard.

Omdat we grote mensen zijn

Het debat over de boerkini woedt in alle hevigheid. Sommige voorstanders van het verbod stellen dat vrouwen onderdrukt worden en dus niet echt in vrijheid kunnen kiezen. Een verbod versterkt dan de rechten van deze vrouwen. Het is een bizar argument, want het betekent dat de onderdrukte vrouw wordt bestraft, niet de onderdrukker.

Andere voorstanders willen de boerkini verbieden, ook al zou de hij vrijwillig gedragen worden. Ze stellen dat dit niet in onze westerse cultuur past. Maar hoe kun je iets verbieden dat vrijwillig gedragen wordt en dat anderen geen schade berokkent? Dergelijk paternalisme is niet aanvaardbaar: in onze liberale democratie mogen volwassenen zoveel mogelijk zelf hun levenspad bepalen. Andere volwassenen, al dan niet via de overheid, hebben hier geen zeg in, zolang je anderen geen schade berokkent.

En dat bewijs van schade aan niet-boerkinidragers is er voorlopig niet, of ik heb het toch nog niet gezien. Meer nog, als je iets leest over de boerkini gerelateerd aan vrouwenrechten, dan blijkt die eerder gericht op het bevorderen van integratie, namelijk om moslima’s de kans te geven naar het zwembad en strand te gaan; zeer conservatieve moslima’s zouden zich overigens niet tussen vrouwen in bikini willen begeven. De Franse Raad van State schorste afgelopen vrijdag dan ook terecht het boerkiniverbod.

De filosofie van het ontvoogd individu is fundamenteel in onze samenleving. Het is de basis waarop onze individuele, liberale grondrechten gebouwd zijn. Nochtans wordt deze filosofie niet altijd consequent doorgetrokken. Zo erkent en financiert de overheid nog steeds religies en levensbeschouwingen. In 2014 gaf de Belgische overheid hieraan 438 miljoen euro uit. Hiermee zegt de overheid dat zij beter weet dan volwassen burgers dat religie belangrijk is. Bovendien bepaalt de overheid ook nog eens welke religies erkend worden en hoe het geld verdeeld wordt. Dat gaat in tegen de filosofie van het ontvoogd individu.

Toch zou je deze uitgaven kunnen verantwoorden indien er aangetoond kan worden dat er maatschappelijke positieve effecten zijn (en dus niet enkel voor de gebruiker van de dienst in kwestie). Voor domeinen zoals infrastructuur, gezondheidszorg, sociale zekerheid, onderwijs en gelijkekansenbeleid is dit bewijs relatief makkelijk aan te tonen. Voor religie is dat veel moeilijker.

Een veelgebruikt argument om religie te financieren is dat anders enkel landen als Saudi-Arabië de financiering van de islam op zich zouden nemen, waardoor enkel een zeer conservatieve versie van de islam wordt ondersteund. Men zou kunnen argumenteren dat dit het samenleven bemoeilijkt waardoor overheidsfinanciering nodig is. Het is dan wel vreemd te moeten vaststellen dat de islam slechts een fractie krijgt van de subsidiepot: 90 procent gaat naar de rooms-katholieke kerk; zelfs de protestantse kerk krijgt meer dan de islam, hoewel ze drie keer minder gelovigen zou tellen.

De essentie is dat in onze samenleving de overheid volwassen burgers zoveel mogelijk zelf hun levenspad laat kiezen. De overheid kan niet weten wat tot een goed en gelukkig leven leidt voor haar burgers. Als je die filosofie consequent doortrekt, dan geef je zoveel mogelijk de vrije keuze, niet alleen inzake kledij, maar ook wat betreft financiering van religie. Als de overheid toch wil tussenkomen en keuzes maken in de plaats van volwassen burgers, dan heeft ze bewijs nodig dat dit leidt tot meer vrijheid, welvaart en/of rechtvaardigheid. Heeft de overheid dat bewijs niet, dan doet ze niets.

Deze tekst verscheen eerst als opiniestuk in De Morgen.