In de Terzake-uitzending van maandag 23 maart werd Bart De Wever geïnterviewd over de integratieproblematiek. In het interview was het vooral de volgende uitspraak van Bart De Wever die nadien alle aandacht trok (vanaf 5’33):
“Ik zeg dat er negatieve ervaringen bestaan die ook reëel zijn met bepaalde bevolkingsgroepen.” [“Wie dan?”] “Het gaat dan over mensen van Noord-Afrikaanse afkomst, vooral dan de Marokkaanse gemeenschap en vooral Berbers. 80 procent van de Marokkanen in Antwerpen zijn van Berberse origine. En we hebben het zeer moeilijk om daar sociale mobiliteit in te organiseren. Dat zijn ook heel gesloten gemeenschappen met wantrouwen tegenover de overheid, zwak georganiseerde islam, zeer vatbaar voor die salafistische stroming en dus ook voor die radicalisering en dat is natuurlijk ook geen reclame dat die mensen de televisie opzetten dag na dag en dan onthoofdingen zien en mensen die daarmee sympathiseren hier of zelfs naar daar vertrekken om daaraan deel te nemen. En racisme of afwijzing komt ergens vandaan.”
De reacties van oppositiepartijen en coalitiepartners en ook daarbuiten was er één van afwijzing. Sommigen gingen verder en noemden de uitspraken racistisch. Een week later diende een Marokkaanse organisatie zelfs een klacht in tegen De Wever wegens racisme.
Statistische discriminatie
Het interview met De Wever in Terzake bevatte echter nog heel wat andere interessante uitspraken. De volgende uitspraken zijn voor mij heel belangrijk om te kunnen inschatten hoe De Wever (en N-VA) aankijkt tegen de problematiek van discriminatie.
“racisme structureel aanpakken, denk ik, kan je alleen maar doen door sociaal-economische vooruitgang in die bevolkingsgroepen te realiseren, (…) een algemeen maatschappelijke taak die aangepakt moet worden” (4’40’’)
“sociale mobiliteit zal gevoelens van afwijzing en apartheid doorbreken” (11’35’’)
Deze uitspraken wijzen er volgens mij op dat Bart De Wever denkt dat veel discriminatie een specifieke, niet-racisistische vorm van discriminatie is, namelijk statistische discriminatie. Het is een economische theorie die stelt dat in een omgeving met onvoldoende informatie het rationeel is om gebruik te maken van stereotypen, waarbij dus groepsgemiddelden gebruikt worden. Ik geef drie voorbeelden om die theorie te illustreren.
- Stel dat je een babysit zoekt voor je kinderen. Je hebt een (irrationele?) angst dat je een pedofiel in huis haalt. Het is echter niet te zien aan mensen of ze je kinderen al dan niet zouden aanranden. Je weet dat bijna uitsluitend mannen pedofiel zijn. Het kan dan rationeel zijn om uitsluitend een vrouwelijke babysit toe te laten.
- Een groepje luidruchtige voetbalsupporters komt je tegemoet aan jouw kant van de straat. Je weet dat niet alle voetbalsupporters gewelddadig zijn, maar je hebt al genoeg verhalen gelezen en gehoord over hooligans en steekt voor alle zekerheid de straat over om het groepje te vermijden.
- Stel dat je een appartement wil verhuren. Eén van de grootste risico’s is het verhuren aan mensen die de huur niet (kunnen) betalen. Dat komt veel vaker voor bij mensen met een laag inkomen, maar het is niet altijd aan mensen te zien dat ze een laag inkomen hebben. Tegelijk weet je dat allochtonen veel vaker een laag inkomen hebben. Het kan dan rationeel zijn om niet te verhuren aan allochtonen.
De eerste twee voorbeelden zijn onschuldig en makkelijk herkenbaar. Het derde voorbeeld is veel belangrijker: uit recent onderzoek blijkt dat er bij 1 op 3 vreemde namen gediscrimineerd zou worden. Dat is maatschappelijk veel belangrijker, omdat een dergelijke discriminatie het allochtonen nog moeilijker gemaakt wordt, terwijl ze het al moeilijk hebben. Zo komen ze in een vicieuze cirkel terecht (en het gaat misschien ook knagen aan de zelfmotivatie en het zelfrespect, wat op zijn beurt weer negatieve gevolgen heeft).
Statistische discriminatie is dus wel degelijk discriminatie, met alle negatieve gevolgen voor zij die gediscrimineerd worden. Een dergelijke discriminatie is inderdaad, zoals De Wever impliciet aangeeft, op te lossen door sociaal-economische vooruitgang (of sociale mobiliteit) te realiseren bij allochtonen. Als allochtonen en autochtonen gemiddeld dezelfde sociaal-economische status hebben, dan geeft het al dan niet allochtoon zijn geen informatie over de inkomensklassen (wat nu dus niet het geval is).
Dat De Wever statistische discriminatie een belangrijk fenomeen vindt, blijkt ook uit het feit dat hij een aantal keren in het interview het belang onderstreept om positieve voorbeelden te tonen, verwijzend naar zijn eigen partij met politici van allochtone origine, om de negatieve stereotypering te doorbreken.
Statistische discriminatie betekent niet dat er geen discriminatie kan bestaan op basis van ras. De twee kunnen zeker naast elkaar bestaan. Het zou zelfs kunnen dat statistische discriminatie een voedingsbodem is voor “racistische discriminatie” doordat ze racisme maatschappelijk meer aanvaardbaar maakt. Daardoor zullen racisme en de kenmerken ervan meer voorkomen als er veel statistische discriminatie is. Het is heel moeilijk om de wisselwerking tussen deze twee vormen van discriminatie te begrijpen.
Zo blijkt ook dat hoogopgeleiden van vreemde origine minder snel uitgenodigd worden voor een job-interview. Op het eerste gezicht is hier geen sprake van statistische discriminatie, maar discriminatie op basis van afkomst. De vraag is dan in welke mate statistische discriminatie de “racistische discriminatie” in de hand zou kunnen werken. En omgekeerd, indien er geen redenen meer zouden zijn voor statistische discriminatie (omdat de allochtone groep gemiddeld dezelfde sociaal-economische positie heeft), zou er dan ook minder racisme zijn? Is hier überhaupt onderzoek naar?
Sociale mobiliteit is mogelijk
Een belangrijke voorwaarde om statistische discriminatie te bestrijden door sociale mobiliteit te realiseren is dat er voldoende talent aanwezig is in de sociaal-economisch achtergestelde groep. Voor een racist is het duidelijk: deze voorwaarde is niet vervuld (en dat is ook de basis van de rationalisatie van het racisme).
De Wever zegt hierover letterlijk het volgende:
“Maatschappelijk zijn we er alleszins niet in geslaagd om het talent dat in elke gemeenschap aanwezig is voldoende te exploiteren. Ik ben geen racist, dus ik ga ervan uit dat er in elke mens en elke gemeenschap evenveel talent zit” (6’56’’)
Deze uitspraak is radicaal tegengesteld aan wat een racist dus zou zeggen. Voor De Wever komt het erop aan om het aanwezige potentieel te ontwikkelen en dat potentieel is volgens hem niet bepaald door de gemeenschap waarin je geboren wordt. Bovendien is de maatschappij tekort geschoten om het aanwezige potentieel te ontwikkelen.
Conclusie: veel meer inzetten op sociale mobiliteit
Samengevat zegt De Wever dat hij wil inzetten op sociale mobiliteit en dat dit mogelijk is omdat er in alle groepen, ook bij allochtonen, evenveel talent zit. De maatschappij heeft gefaald om voldoende sociale mobiliteit te realiseren.
Dit was dan ook volgens mij de belangrijkste boodschap van het interview, en tegelijk een boodschap waar de hele politieke klasse mee akkoord gaat (behalve het Vlaams Belang). Bovendien is het ook zo dat het beleid dat sociale mobiliteit moet bevorderen onvoldoende gewerkt heeft. Er is dus nog wel wat werk aan de winkel.
Er is een hele wetenschappelijke literatuur over sociale mobiliteit. Inburgeringscursussen zijn ruimschoots onvoldoende. Er moet meer aandacht, geld en middelen naar een breed opgezet gelijkekansenbeleid gaan, met focus op (zeer jonge) kinderen. En deze uitgaven moeten bekeken worden als investeringen waarvan de opbrengst pas binnen 10 of 20 jaar te zien zullen zijn.
Als N-VA het meent dat ze willen inzetten op sociale mobiliteit dan denk ik dat ze snel steun zullen vinden in de Vlaamse regering en weinig weerstand zullen ondervinden van de linkse oppositie.