Vluchtelingen via vliegtuig

Een snelle blogpost over een systeem dat ik totaal niet begrijp.

Hier is een filmpje van Hans Rosling dat uitlegt waarom vluchtelingen een gevaarlijke en dure overtocht maken met een gammel bootje, in plaats van een goedkoper en veiliger overtocht te maken met een vliegtuig.

Het komt erop neer dat een Europese wet (!) alle kosten voor repatriëring van uitgewezen asielzoekers bij de vliegtuigmaatschappijen legt, als die persoon met hen naar Europa gevlogen is. Een vliegtuigmaatschappij moet dus op voorhand het onderscheid kunnen maken tussen echte en onechte vluchtelingen, iets wat zij uiteraard niet kunnen, ook al zouden ze proberen.

De reden dat de EU deze wet heeft, lijkt me simpel: stel dat je dit niet zou doen, dan zou Europa overspoeld worden, ook met echte vluchtelingen. We zouden die dan volgens de Conventie van Genève allemaal moeten opnemen, wat we natuurlijk niet willen (en niet kunnen). Die conventie laat immers niet toe dat een land een bovengrens instelt voor vluchtelingen. Een echte vluchteling kan dus geen bescherming geweigerd worden.

En dus wordt het fysiek moeilijk gemaakt dat vluchtelingen naar hier komen. Maar ze blijven komen, met gevaar voor eigen leven. En rijke mensensmokkelaars.

De oplossing is volgens mij simpel: schaf die EU-wet af en stel per land een (hoge!) bovengrens in voor vluchtelingen.

Wat zijn goede tegenargumenten voor dit voorstel?

Migranten doen het op school beter dan het lijkt

Vorige week publiceerde de Oeso een interim rapport over de onderwijssituatie van migranten in de ontwikkelde wereld. Het rapport kreeg in de Vlaamse pers enige aandacht omdat uit het rapport blijkt dat slechts 60% van de leerlingen met een migratie-achtergrond zich thuis voelen op school. In Duitsland en Nederland is dat respectievelijk 75% en 82%; in het Verenigd Koninkrijk zelfs 84%. Enkel Frankrijk doet het met 47% slechter dan België in een selectie van 34 landen. Het gemiddelde in de Oeso is 77%.

Volgens Dirk Van Damme, onderwijsonderzoeker van de Oeso, zijn de cijfers voor België vrij dramatisch. Zich thuis voelen op school is immers belangrijk om goed te presteren op school. Als dat niet lukt, heeft dat gevolgen voor de latere jobkansen en integratie. En het is gekend dat België er moeilijker in slaagt dan andere landen om mensen met een migratie-achtergrond aan het werk te krijgen. De geciteerde onderwijscijfers lijken dat te bevestigen.

Toch zijn er een aantal bedenkingen bij deze en andere cijfers in het rapport. Ten eerste zijn de cijfers voor autochtone leerlingen ook niet zo denderend: in België voelt ook maar 70% van de autochtone studenten zich thuis op school; dat is slechts 10 procentpunt meer. In Frankrijk is de impact van een migratie-achtergrond nog kleiner.

Bovendien zijn de cijfers over het zich thuis voelen op school niet gecorrigeerd voor de sociaal-economische status (SES). Uit ander onderzoek van de Oeso weten we dat Belgische immigranten gemiddeld lager geschoold zijn in vergelijking met autochtone Belgen en dat verschil is groter dan in vele andere Oeso-landen. Het zou best kunnen dat het zich thuis voelen op school mede bepaald wordt door de SES en dat studenten zonder migratie-achtergrond maar met een lage SES zich even weinig thuis voelen op school.

Dat effect speelt ook deels mee wat betreft het zittenblijven. Zonder te corrigeren voor SES en testscores blijkt dat studenten met een migratie-achtergrond in België tweemaal meer zittenblijven dan autochtone studenten. Met correctie van SES en testscores blijven allochtone studenten minder zitten dan autochtone studenten. Dit betekent dat andere aspecten, zoals bijvoorbeeld de attitude van de leerkracht of de culturele achtergrond, een positief effect hebben op de slaagkansen van de allochtone studenten. Men zou zelfs voorzichtig kunnen poneren dat discriminatie op school geen aantoonbare rol speelt. Hetzelfde geldt overigens ook voor Frankrijk.

Ten slotte is er nog de grote prestatiekloof in België tussen allochtone en autochtone studenten wat wiskunde betreft. In 2012 was die kloof de op één na grootste van de Oeso-landen. Enkel Finland doet het slechter. Van de buurlanden zit, opnieuw, Frankrijk dicht tegen België. Nederland en Duitsland doen het beter. Het goede nieuws is echter dat de onderwijskloof van 2003 tot 2012 in België spectaculair verbeterd is van een verschil van 100 naar 75 punten, of een vermindering met 25 procent. Blijkbaar is België erin geslaagd om de kloof tussen migranten en autochtonen sterk te verkleinen. Enkel Duitsland is geslaagd in een gelijkaardige vermindering; in Frankrijk werd de kloof groter.

Het Oeso-rapport over de onderwijsprestaties van studenten met een migratie-achtergrond geeft dus een gemengd resultaat voor België. Met de aanslagen in Parijs en de zoektocht naar verklaringen voor de voedingsbodem voor terroristen kan dit rapport dan ook geen duidelijke indicaties geven dat het in het Belgische onderwijs fout loopt. Ja, migranten voelen zich gemiddeld minder goed op school en dat is ongetwijfeld een belangrijke voorwaarde om goed te presteren. Maar het is onduidelijk of de sociaal-economische status niet de grote verklarende factor is, zoals dat zo vaak het geval is. Bovendien zijn er geen directe aanwijzingen van discriminatie bij zittenblijven, eerder integendeel, en verkleint de wiskundekloof met de autochtone studenten. Men zou kunnen concluderen dat onderwijs in België het voor allochtone studenten beter doet dan op het eerste gezicht lijkt.

Deze tekst verscheen eerst als column in De Tijd.

Economisch draagvlak voor vluchtelingen sterker dan het lijkt

Op middellange termijn moeten we ons zelfs met de matige werkzaamheidsgraad van vluchtelingen weinig zorgen maken over de betaalbaarheid van het systeem. De uitdaging is het beter te doen dan die matige werkzaamheidsgraad.

Eerder deze week schreef zowel Gert Peersman als Ivan Van de Cloot over de impact van vluchtelingen op de economie. Volgens Peersman in De Standaard nemen vluchtelingen geen jobs af, omdat het aantal jobs niet constant is. Nieuwkomers creëren immers ook een vraag naar goederen en diensten, en dat stimuleert de economie. Het effect op langere termijn is dan eerder positief, op voorwaarde dat ze aan een job geraken. Van de Cloot waarschuwde er in De Tijd dan weer voor dat de trackrecord van succesvolle arbeidsintegratie minder positief is en geeft de inschatting dat in Duitsland slechts een op de tien Syriërs onmiddellijk een job kan vinden.

Beide columnisten maken een belangrijk punt: vluchtelingen kunnen jobs invullen en ook creëren, maar dat is geen evidentie. Er is dan ook veel te weinig aandacht voor de manier waarop we de grote aantallen vluchtelingen zo goed mogelijk kunnen integreren en klaarmaken voor de arbeidsmarkt. Bij mijn weten is er geen sprake van massale aanwervingen om taallessen te organiseren, noch van het oprichten van tewerkstellingscellen door de VDAB of van een samenwerking met interimkantoren.

Ook de langzame erkenning van buitenlandse diploma’s – een Vlaamse bevoegdheid – en gezinsondersteuning voor vluchtelingen met jonge kinderen blijven onder de radar. Het debat blijft spijtig genoeg steken in het al dan niet verminderen van het aanzuigeffect door al dan niet minder sociale rechten toe te kennen aan vluchtelingen of internationale verdragen aan te passen.

Ik denk dat de discussie over het aanzuigeffect veel minder aandacht zou krijgen mochten mensen concrete maatregelen zien die tonen hoe vluchtelingen geïntegreerd worden, zowel de kinderen in onze scholen als de volwassenen op de arbeidsmarkt. Die aanpak zou centraal moeten staan in het debat.

Bovendien zijn de bezorgdheden over de economische draagkracht van grote aantallen vluchtelingen overdreven, althans op middellange termijn. De werkzaamheidsgraad van de Belgische beroepsbevolking bedraagt nu ongeveer 62 procent. Dat betekent op het eerste gezicht dat we minstens zes op de tien vluchtelingen op beroepsleeftijd aan het werk moeten krijgen, willen we het economisch draagvlak constant houden. Maar die statistiek houdt geen rekening met het leeftijdsprofiel van de vluchtelingen tegenover dat van de Belgische bevolking.

Uit de grafiek blijkt dat er vooral jonge mensen naar België migreren: meer dan driekwart van de migranten is jonger dan 40 jaar, tegenover minder dan de helft voor de Belgische bevolking. Bij de migranten zitten dus weinig gepensioneerden, terwijl net die categorie relatief duur is voor de Belgische overheid, door pensioenen en gezondheidszorg.

tijdmigranten

De werkzaamheidsgraad van de Belgische beroepsbevolking levert een werkzaamheidsgraad op van de totale Belgische bevolking, dus kinderen en 65-plussers erbij geteld, van slechts 40 procent: één actieve onderhoudt 2,5 personen (onder wie zichzelf). Willen we diezelfde verhouding bij de immigrantenpopulatie – één actieve migrant voor 2,5 migranten – dan moet er niet 62 procent van de migranten op beroepsleeftijd aan het werk zijn, maar slechts de helft.

Dat ligt in lijn met de cijfers die Jan Denys, arbeidsmarktdeskundige bij de uitzendgroep Randstad, naar voren schuift: na tien jaar is ongeveer de helft van de vluchtelingen aan het werk. Dus zelfs met de huidige trend van matige werkzaamheidsgraad van vluchtelingen moeten we ons – althans op middellange termijn – weinig zorgen maken over de betaalbaarheid van het systeem. De uitdaging is het beter te doen dan die matige werkzaamheidsgraad.

De tekst verscheen eerst als column in De Tijd.

Meer geschoolde vluchtelingen versterken Belgische economie

De vluchtelingencrisis is door de conflicten in onder meer Syrië en Irak prominent aanwezig in de nieuwsberichten. Miljoenen mensen zijn op de vlucht voor oorlog en sommigen daarvan proberen Europa te bereiken. Wij willen hen echter niet of nauwelijks opvangen: een opvang- en spreidingsplan van commissievoorzitter Juncker om over twee jaar 60.000 asielzoekers en vluchtelingen extra op te vangen, geraakte niet goedgekeurd. 60.000 mensen komt overeen met 0.012 procent van de Europese bevolking.

België zou ook zelf kunnen beslissen om meer vluchtelingen op te nemen. Dat is echter weinig populair, omdat het nu al duidelijk is dat migranten hier minder goed blijken te integreren en vaker niet aan het werk zijn. Uit cijfers van de Oeso blijkt dat immigranten in België een werkgelegenheidsgraad hebben van 53 procent, waarmee België slechter scoort dan gelijk welk ander ontwikkeld land.

Een verklaring voor deze lage absolute en relatieve werkgelegenheidsgraad is minstens deels te vinden in het opleidingsniveau van de migranten: 21 procent van de Belgische migranten is laaggeschoold. Opnieuw presteert geen enkel ander ontwikkeld land slechter dan België. Ook is het aandeel hooggeschoolden onder de migranten lager dan onder de autochtone Belgen. En net zoals bij de autochtone Belgen is het opleidingsniveau sterk bepalend voor de jobkansen.

En dat effect is zeer sterk. De onderstaande figuur geeft voor België de werkgelegenheidsgraad van autochtonen en migranten volgens hun opleidingsniveau. Afkomst heeft een duidelijke impact op je jobkansen: migranten blijken minder aan het werk te zijn dan autochtonen, of ze nu hoog- of laaggeschoold zijn. Maar uit de figuur blijkt ook dat afkomst veel minder belangrijk is dan het opleidingsniveau: hooggeschoolden zijn veel meer aan het werk dan laaggeschoolden, of ze nu migrant of autochtoon zijn.

werkgelegenheidsgraagOpleidingAfkomst
Het scholingseffect is aanzienlijk: in België is de werkgelegenheidsgraad van de hooggeschoolde migrant 74 procent, terwijl die van de laaggeschoolde autochtoon slecht 47 procent is, of maar liefst 27 procentpunt lager. Dat effect is ook vast te stellen in de andere ontwikkelde landen, maar is in België gemiddeld sterker.
België scoort slechter dan alle andere OESO-landen op tewerkstellingsgraad bij immigranten.

En dat legt meteen de inefficiëntie bloot van de Belgische immigratiepolitiek. Terwijl het scholingsniveau in België net belangrijker is dan elders om aan een job te geraken, blijkt de Belgische immigrant veel lager geschoold te zijn dan in de andere ontwikkelde landen. Met andere woorden, de Belgische economie heeft meer nood aan werknemers met een hoge scholing, maar het Belgische immigratiebeleid levert meer migranten op met een lage scholing. Vraag en aanbod zijn dus niet op elkaar afgestemd en het Belgische immigratiebeleid is niet efficiënt als het op werkgelegenheid aankomt, een belangrijke voorwaarde om van een geslaagd immigratiebeleid te kunnen spreken.
België zou dat kunnen oplossen door meer hooggeschoolde asielzoekers en vluchtelingen toe te laten. De humanitaire criteria kunnen behouden blijven, maar worden dan gecombineerd met economische criteria. Op die manier zou België meer de immigratiepolitiek van Canada en Australië volgen. Het zou de integratie en opvang van grote aantallen vluchtelingen vergemakkelijken.

Meer nog, opvangen van meer hooggeschoolde vluchtelingen zal paradoxaal genoeg de Belgische economische capaciteit kunnen versterken. De gemiddelde werkgelegenheidsgraad van België is immers ongeveer 62 procent. Indien de nieuw toegelaten hooggeschoolde migranten gemiddeld dezelfde werkgelegenheidsgraad hebben als de bestaande, namelijk 74 procent, dan zou een hogere immigratie de werkgelegenheidsgraad doen toenemen. Als bonus zou ook het huidige, negatieve beeld van immigratie verbeteren, omdat de nieuwkomers meer dan gemiddeld bijdragen tot onze economie en onze sociale welvaartstaat.

Ik denk dat een dergelijke immigratiepolitiek ook de ethische toetsteen doorstaat, omdat deze politiek ervoor kan zorgen dat we veel meer vluchtelingen toelaten tot het veilige en welvarende België. En als het aankomt op het helpen van kwetsbare vluchtelingen, is er, denk ik, slechts één criterium relevant is: : hoe meer mensen we helpen, hoe beter.

Deze tekst verscheen eerst als column in De Tijd.

Economische immigratie kan een deel van de oplossing worden

Sinds verschillende maanden is de vluchtelingencrisis prominent in het nieuws. Telkens wordt duidelijk dat de vluchtelingencrisis immens is. Enkel en alleen al vanuit Syrië zouden er vier miljoen mensen op de vlucht zijn.

In mei kwam Commissie-voorzitter Juncker met een plan om in twee jaar 40.000 nieuwe asielzoekers en 20.000 vluchtelingen op te nemen en te verspreiden over de EU. Dat is 0,012 procent van de bevolking. Het spreidingsplan betekende voor België ongeveer 1.700 extra asielzoekers en vluchtelingen of 0,015 procent van de bevolking. Het plan werd uiteindelijk niet goedgekeurd.

Carl Devos pleitte maandag voor een actief immigratiebeleid (DM 17/8). Hij stelde evenwel dat economische immigratie niet zomaar de vluchtelingencrisis kan oplossen, omdat de economische criteria niet dezelfde zijn als de humanitaire criteria. Dat klopt, maar als de twee soorten criteria op een goede manier gecombineerd worden, kan economische immigratie wel een deel van de oplossing worden.

Nu is het zo dat humanitaire criteria bepalen wie een asielzoeker of vluchteling is, zodat enkel zij die echt bescherming nodig hebben, toegelaten worden. Bovenop de humanitaire criteria zouden extra economische criteria opgelegd kunnen worden, die nagaan of iemand in ons land productief kan zijn en dus een grote kans op een job heeft.

Tegelijk moet het aantal immigranten dat België wil toelaten drastisch verhoogd worden. Op die manier zou België op zijn eentje het Juncker-plan kunnen uitvoeren: over twee jaar zou onze bevolking dan met 0,55 procent extra groeien met productieve mensen. Mensen die meebetalen aan de pensioenen en de staatsschuld. Immigratie wordt dan een positief verhaal.

Een mogelijk tegenargument is dat er nu al een relatief hoge werkloosheid is in België. Maar het aantal jobs is geen vast gegeven: productieve mensen creëren ook werk voor anderen. Bovendien wordt dit effect nog versterkt als de economische criteria zich richten op vaardigheden die nodig zijn in knelpuntberoepen. Gezien het grote aanbod van vluchtelingen uit landen die toch redelijk ontwikkeld waren, zoals Syrië, zullen er waarschijnlijk voldoende mensen aan zowel de humanitaire als de economische criteria voldoen.

Men kan zich afvragen of dit wel ethisch is. Met dit mechanisme zal de niet-productieve vluchteling nooit in aanmerking komen, terwijl een productieve mens niet meer waard is dan een minder of niet-productieve mens. Dat geldt ook omgekeerd: een productieve mens is ook niet minder waard.

Gegeven dat België de instroom van asielzoekers en vluchtelingen noodgedwongen beperkt, maakt het, denk ik, ethisch niet uit welke mensen je selecteert. Zolang ze kwetsbaar zijn en de hulp echt nodig hebben, is er vanuit ethisch oogpunt maar één criterium relevant: hoe meer je er toelaat, hoe beter. En net door de kwetsbare, maar productieve asielzoekers en vluchtelingen toe te laten, verhoog je de capaciteit, zowel economisch als politiek, om drastisch meer mensen toe te laten. En dus veel meer mensen in nood te helpen.

Deze tekst verscheen eerst als opinie in De Morgen

Meer sociale mobiliteit vermindert discriminatie

In de Terzake-uitzending van maandag 23 maart werd Bart De Wever geïnterviewd over de integratieproblematiek. Na het interview was het de uitspraak van Bart De Wever dat vooral de Marokkannen van Berberse origine integratieproblemen opleveren die bleef nazinderen.

De reacties van oppositiepartijen en coalitiepartners en ook daarbuiten was er één van afwijzing. Sommigen gingen verder en noemden de uitspraken racistisch. Een week later diende een Marokkaanse organisatie zelfs een klacht in tegen De Wever wegens racisme.

Statistische discriminatie

De Wever zei in dezelfde uitzending ook dat je racisme enkel structureel kan aanpakken door sociaal-economische vooruitgang bij allochtonen te realiseren. Dat impliceert volgens mij dat Bart De Wever denkt dat veel discriminatie een specifieke, niet-racistische vorm van discriminatie is, namelijk statistische discriminatie. Het is een economische theorie die stelt dat in een omgeving met onvoldoende informatie het rationeel is om gebruik te maken van stereotypen, waarbij dus groepsgemiddelden gebruikt worden.

Statistische discriminatie zou veel discriminatie kunnen verklaren, bijvoorbeeld op de huurmarkt. Stel dat je een appartement wil verhuren. Eén van de grootste risico’s is het verhuren aan mensen die de huur niet (kunnen) betalen. Dat komt veel vaker voor bij mensen met een laag inkomen, maar het is niet altijd aan mensen te zien dat ze een laag inkomen hebben. Tegelijk weet je dat allochtonen veel vaker een laag inkomen hebben. Het kan dan rationeel zijn om niet te verhuren aan allochtonen. Uit rencent onderzoek blijkt dat ook: bij 1 op 3 vreemde namen zou gediscrimineerd worden.

Dat is maatschappelijk belangrijk, omdat door een dergelijke discriminatie het allochtonen nog moeilijker gemaakt wordt, terwijl ze het al moeilijk hebben. Zo komen ze in een vicieuze cirkel terecht. Statistische discriminatie is dus wel degelijk discriminatie, met alle negatieve gevolgen voor zij die gediscrimineerd worden. Een dergelijke discriminatie is inderdaad, zoals De Wever impliciet aangeeft, op te lossen door sociaal-economische vooruitgang te realiseren bij allochtonen. Als allochtonen en autochtonen gemiddeld dezelfde sociaal-economische status hebben, dan geeft het al dan niet allochtoon zijn geen informatie over de inkomensklassen.

Statistische discriminatie betekent niet dat er geen discriminatie kan bestaan op basis van ras. De twee kunnen zeker naast elkaar bestaan. Het zou zelfs kunnen dat statistische discriminatie een voedingsbodem is voor “racistische discriminatie” doordat ze racisme maatschappelijk meer aanvaardbaar maakt. Daardoor zullen racisme en de kenmerken ervan meer voorkomen als er veel statistische discriminatie is. Het is heel moeilijk om de wisselwerking tussen deze twee vormen van discriminatie te begrijpen.

Zo blijkt ook dat hoogopgeleiden van vreemde origine minder snel uitgenodigd worden voor een job-interview. Op het eerste gezicht is hier geen sprake van statistische discriminatie, maar discriminatie op basis van afkomst. De vraag is dan in welke mate statistische discriminatie de “racistische discriminatie” in de hand zou kunnen werken. En omgekeerd, indien er geen redenen meer zouden zijn voor statistische discriminatie (omdat de allochtone groep gemiddeld dezelfde sociaal-economische positie heeft), zou er dan ook minder racisme zijn?

Sociale mobiliteit is mogelijk

Een belangrijke voorwaarde om statistische discriminatie te bestrijden door sociale mobiliteit te realiseren is dat er voldoende talent aanwezig is in de sociaal-economisch achtergestelde groep. Voor een racist is het duidelijk: deze voorwaarde is niet vervuld.

De Wever zegt in de Terzake-uitzending dat hij ervan uitgaat dat er in elke mens en elke gemeenschap evenveel talent zit. Deze uitspraak is dus radicaal tegengesteld aan wat een racist zou zeggen. Voor De Wever komt het erop aan om het aanwezige potentieel te ontwikkelen en dat potentieel is volgens hem niet bepaald door de gemeenschap waarin je geboren wordt.

Dit was dan ook volgens mij de belangrijkste boodschap van het interview, en tegelijk een boodschap waar de hele politieke klasse mee akkoord gaat (behalve het Vlaams Belang). Bovendien is het ook zo dat het beleid dat sociale mobiliteit moet bevorderen onvoldoende gewerkt heeft. Er is dus nog wel wat werk aan de winkel.

Er bestaat zeer veel wetenschappelijke literatuur over sociale mobiliteit. Inburgeringscursussen zijn ruimschoots onvoldoende. Er moet meer aandacht, geld en middelen naar een breed opgezet gelijkekansenbeleid gaan, met focus op (zeer jonge) kinderen. En deze uitgaven moeten bekeken worden als investeringen waarvan de opbrengst pas binnen 10 of 20 jaar te zien zullen zijn.

Als N-VA het meent dat ze willen inzetten op sociale mobiliteit dan denk ik dat ze snel steun zullen vinden in de Vlaamse regering en weinig weerstand zullen ondervinden van de linkse oppositie.

Deze tekst verscheen eerst als column in De Tijd.