Trump is breuk met verleden, zijn kiezers niet

De onverwachte overwinning van Donald Trump lijkt ons in een totaal andere wereld gebracht te hebben. Dat is waarschijnlijk correct als het over Trump als president gaat, maar is niet het geval wat zijn kiezers betreft.

Voor sommige waarnemers lijkt het alsof de Verenigde Staten na 8 november een totaal ander land geworden zijn. Plots is het onontbeerlijk dat er naar de stem van de laaggeschoolde blanke man geluisterd wordt. We zouden deze verliezers van de globalisering te lang genegeerd hebben waardoor het onvermijdelijk is dat populisten verkozen worden. Het zou ook een waarschuwing zijn voor Europa, waar Le Pen in Frankrijk, Wilders in Nederland met Wilders en AfD in Duitlsand dezelfde stunt willen uithalen.

Het is een te verdedigen stelling dat er meer aandacht moet zijn voor de verliezers van de globalisering, die, zeker in landen als de VS, te weinig gecompenseerd worden door de winnaars van de globalisering. Maar een overwinning van Trump voegt daar weinig aan toe: er werd soweiso voorspeld dat hij in de buurt van de meerderheid van de stemmen zou landen. Nu waren het een paar procentpunten meer of, misschien correcter, net in de juiste staten wat meer dan verwacht, zodat hij een meerderheid van kiesmannen achter zich kreeg. Die relatief nipte overwinning is niet relevant voor het belang van het maatschappelijk fenomeen. Zijn overwinning kan enkel gezien worden als een bijkomend ondersteuning  voor de stelling dat deze groep wat uit het ook verloren is.

Bovendien stemmen mensen om heel gevarieerde redenen voor een politicus. Economische stagnatie van een bepaalde groep door globalisering kan maar één element zijn, gezien Trump ook heel wat stemmen haalde bij de hogere inkomens, doorgaans de winnaars van de globalisering. Bovendien zijn niet alle redenen het waard om het beleid op af te stemmen. Trump heeft met zijn stigmatiserende uitspraken over Mexicanen en moslims zonder twijfel ook heel wat racisten aangetrokken.

Meer nog, Clinton won de popular vote; er zijn dus meer kiezers die op haar gestemd hebben dan op de winnaar. Dat betekent niet dat Trump zijn verkiezing gestolen heeft: de regels zijn de regels en zijn op voorhand gekend. Maar het betekent wel dat ook de kiezers van Clinton gehoord moeten worden, zoniet nog meer dan die van Trump. Het is dus verkeerd om de overwinning van Trump aan te grijpen om vooral de problemen van de blanke, laaggeschoolde man aan te pakken. Er zijn ook de minderheden en vrouwen die aandacht verdienen. Die maatschappelijke realiteit is niet van 7 op 8 november veranderd omdat Trump onverwacht een paar procentpunten meer gehaald heeft dan voorspeld.

Als het op de president aankomt, kan er wel gesproken worden van een breuk met het verleden. Het is uitzonderlijk dat een totale outsider de Amerikaanse presidentsverkiezingen wint. Dat hoeft op zich geen probleem te zijn. De voorstanders van Trump vergelijken dan ook graag met Ronald Reagan die toen hij president werd ook als een outsider beschouwd werd. Reagan had als gouverneur van California wel al acht jaar bestuurservaring opgedaan; Trump nog helemaal niets.

Een aantal beleidsintenties van de toekomstige president worden positief onthaald, zoals zijn pleidooi voor meer investeringen in infrastructuur. Ook heeft hij zijn standpunt al bijgeschaafd wat betreft Obamacare, de Amerikaanse verplichte ziekteverzekering, waarvan hij een aantal belangrijke elementen zou willen behouden. En ook zijn kritiek op de globalisering en vrijhandel is een te verdedigen standpunt. Maar Trump houdt er ook standpunten op na die ver van het centrum staan en niet te verdedigen zijn. Zijn virulente kritiek op en stigmatisering van zowel Mexicaanse immigranten als moslims is ongezien voor een westerse machthebber en kan een cesuur worden voor de VS.

De vraag is dan of Trump deze zienswijze zal omzetten in beleid en in welke mate dit zal gebeuren. Het volgens mij in ieder geval een misvatting om er voetstoots vanuit te gaan dat de toon als president gematigd zal worden. Het is wat men dacht nadat hij de voorverkiezingen gewonnen had, maar wat niet gebeurde. Alvast de recente aanduiding van Steve Bannon, de voormalige baas van een extreemrechts online nieuwsmagazine, als chef strategie in het Witte Huis wijst in de richting dat zijn toon noch zijn beleid zal gewijzigd worden. Het wordt dus afwachten en met Trump lijkt het alle kanten te kunnen opgaan. En dus even goed de verkeerde kant.

Deze tekst verscheen eerst als column in De Tijd.

De vage kritiek op globalisering en vrijhandel

Dit weekend reageerde Jonathan Holslag in De Morgen op de kritiek van onder meer Peter De Keyzer en mezelf op zijn eerdere, naar mijn mening, zeer negatieve opinie over globalisering, waarin hij de grote woorden niet schuwde. Het meest in het oog springende van dat eerste opiniestuk was volgens mij de volgende uitspraak van Holslag: “wees er maar zeker van: die middenklasse gaat eraan”, die ook door De Morgen als titel werd gebruikt.

Hieronder geef ik vier punten van commentaar op dit tweede stuk van Holslag, volgens oplopend belang.

1. Holslag vermijdt deze keer wél de grote woorden

Leg de opiniestukken naast elkaar en je zou je kunnen afvragen of ze door dezelfde persoon geschreven zijn. Er is niets in het tweede opiniestuk te vinden dat nog maar enigszins lijkt op een uitspraak als “de middenklasse gaat eraan” of “ik gruw van deze globalisering”. Integendeel, ook Holslag erkent dat de globalisering ons zeker baten heeft opgeleverd, maar hij wil gewoon nadenken om ze nog beter te maken.

Ik speculeer erop dat Holslag zich in het eerste opiniestuk even liet gaan, en dat hij in het tweede stuk terug de ratio liet spreken en zodoende heel wat gas terugnam.

[Ik ga er ook vanuit dat Holslag nooit de baten van globalisering ontkend heeft, maar het was volgens mij toch nuttig dat hij dit nog eens expliciet erkende.]

2. Holslag onderbouwt straffe stelling niet

Holslag erkent dat Chinezen en Koreanen nu een hoger inkomen hebben, maar “de prijs die ze daarvoor betalen is gigantisch: vereenzaming, stress, depressies, zelfmoordneigingen”. Ik heb hier nog niets over gelezen als zou dat een groter probleem zijn dan vroeger, maar ik ben ook geen expert terzake, enkel een geïnteresseerde leek. Als Holslag hierover cijfers of degelijke studies kent die inderdaad een negatieve evolutie kunnen aantonen, dan moet hij hiernaar verwijzen, eventueel heel kort. Zoniet, dan zou hij als wetenschapper die uitspraken niet mogen doen.

En zelfs al zouden depressies en stress en andere psychische ziekten toegenomen zijn, dan nog moet je dat afzetten tegen de baten die de sterk toegenomen welvaart gebracht heeft. Het is volgens mij een straffe stelling dat mensen die in bittere armoede leefden toch beter af zijn dan de huidige Chinezen en Koreanen. Ik kan dat maar moeilijk vatten.

3. Holslag creëert een stroman en valt die aan

Holslag vindt dat “we de discussie zo dogmatisch voeren”, verwijzend naar de kritiek van onder meer Peter De Keyzer en mezelf. “Alsof elk voorstel om de globalisering te verbeteren een populistisch plot is van de PVDA”, schrijft hij.

Dit verraste me ten zeerste. Zowel De Keyzer als ikzelf geven in onze kritiek immers duidelijk aan dat de huidige globalisering gebreken vertoont en geven beiden ook aan hoe we dit zouden kunnen verbeteren. Zo stelt De Keyzer bijvoorbeeld heel duidelijk dat er meer onzekerheid is omtrent jobs en dat mensen moeten geholpen worden om aan een job te geraken. “Ze verdienen de nodig zorg en aandacht”, schrijft De Keyzer.

Ik schuif dan weer naar voren dat externe kosten (zoals vervuiling) moeten geïnternaliseerd worden (wat ik hier ook al eens schreef, als reactie op een student van Holslag die ten strijde trok tegen geïmporteerde appels). Overigens pleit nagenoeg elke econoom voor het “internaliseren van de externaliteiten”.

Ik geef bovendien aan dat de verliezers van de globalisering moeten gecompenseerd worden. De titel van mijn opiniestuk, gekozen door DeMorgen, vatte dat goed samen: “Net méér globalisering is nodig, zolang iedereen kan meeprofiteren”.

Is dit het dogmatisch voeren van de discussie? Integendeel, De Keyzer en ik waren de nuance zelve, al zeg ik het zelf!

Meer nog, Holslag is het op dit vlak wellicht met ons eens, zeker als hij pleit voor het internaliseren van milieukosten. Maar nergens geeft hij aan dat de zogenaamde dogmatici daar ook voor pleiten. Het zou zijn stelling dat we het debat dogmatisch voeren dan ook onderuit halen.

Aan dit punt til ik persoonlijk relatief zwaar, omdat het creëren van een stroman neerkomt op het subtiel je tegenstanders bepaalde standpunten aanwrijven die ze niet innemen. Het is een oneerlijke manier van debatteren en is nefast voor het publieke debat. Anderzijds durf ik niet te beweren dat ik het nooit gedaan heb of nooit zal doen. Het is zeer menselijk om het te doen. Maar dat maakt het niet minder nefast.

4. Holslag blijft vaag over zijn essentiële kritiek

Het belangrijkste punt van kritiek is dat Holslag te vaag blijft over wat hij dan wel wil veranderen, buiten het internaliseren (of vermijden) van externe kosten. Holslag begint veelbelovend als hij aangeeft dat hij eerst wil verduidelijken wat hij bedoelt met een ‘betere’ globalisering. Ik citeer uitvoerig:

Maar laat me eerst verduidelijken wat ik bedoel met ‘beter’. Mijn uitgangspunt daarbij is altijd: hoe wil ik dat de wereld eruit ziet waarin ik zelf oud word en waarin ik mijn kinderen zie opgroeien? Cynische zielen zullen misschien aanvoeren dat dit een overweging is voor watjes, voor mensen zonder realiteitsbesef, mensen die niet doorhebben hoe darwinistisch deze wereld is. Wel, ik durf te stellen dat ik in mijn onderzoek steevast de vinger leg op het feit dat deze wereld een bijzonder akelige plek is en dat we moeten vechten om onze veiligheid, onze welvaart en onze waardigheid te handhaven.

Maar waar ik niet in meega, is dat we in die strijd onze menselijkheid moeten opofferen: dit is nét een strijd om meer menselijkheid. Dat is voor mij een rode draad door het werk van alle denkers over machtspolitiek heen, zoals Sun Tzu, Kautilya, Thucydides, Machiavelli: de leider mag nog zo schrander zijn in het bezigen van de macht, als hij het algemeen belang niet bevordert, het welzijn van zijn mensen, gaat hij eraan. Macht zonder doel is opportunisme.

Dit is geen verduidelijking. Het is vaagheid troef. Een betere globalisering betekent voor Holslag dat “we onze menselijkheid niet mogen opofferen”, en dat “we het algemeen belang moeten bevorderen”. Hey, dat vind ik ook allemaal; en alle mensen van goede wil samen met mij.

Op het einde gaat Holslag wel even in op de essentie van het verschil in visie op globalisering in vergelijking met Peter De Keyzer en mezelf, wanneer hij zich afvraagt waarom lokaal produceren zo slecht zou zijn en wanneer hij pleit voor een meer zelfredzame economie met kortere ketens. Opnieuw wordt er hier gebruik gemaakt van een stroman, gezien noch ik, noch De Keyzer tegen een lokale economie pleiten. Globalisering betekent immers niet dat het allemaal per se elders moet geproduceerd worden. Het betekent wel dat de barrières voor vrijhandel zoveel mogelijk weggenomen worden en dat het dus elders kan geproduceerd en ingevoerd worden of hier kan geproduceerd en uitgevoerd worden (en als de theorie van de comparatieve voordelen klopt, zal dat effectief ook deels gebeuren). Het is dan aan de markt, lees: de consumenten, om te kiezen, idealiter met alle externe kosten geïnternaliseerd, van wie ze koopt. Daar is geen waarde-oordeel over nodig.

Maar ook hier blijft Holslag veel te vaag. Hij schrijft: “De essentie is dus dat we opnieuw meer op eigen kracht voorzien in de essentiële behoeften en dat we met de globalisering vooral uitwisselen wat ons bijzonder maakt op het gebied van stijl, smaak, cultuur, wetenschap en technologisch vernuft.”

Het is één zinnetje, maar er schuilt volgens mij een grondig andere visie op globalisering achter, dan die van bijvoorbeeld Peter De Keyzer en mezelf. En dat is legitiem, zelfs interessant. Mijn kritiek is echter dat Holslag deze grondig andere visie niet uitwerkt. Het is dus voor mij gissen waarom hij die andere visie heeft, wat hij er precies mee bedoelt en hoe hij dat wil implementeren. Om een voorbeeld te geven: betekent dit dat we zelfredzaam moeten zijn wat betreft voedselproductie (toch een essentiële behoefte)? Zo ja, dan roept dit heel wat vragen op, zoals: is er geen of enkel beperkte invoer mogelijk (en welke producten wel en welke niet)? Ook geen uitvoer? Van wie wel en niet eventueel invoeren? Waarom is dit nodig? Hoe ga je dat in EU invoeren? Aantal antwoorden op deze vragen: nul.

Conclusie

Kortom, ik vind het debat over globalisering nuttig, omdat er effectief verbeteringen mogelijk en nodig zijn. Ik denk echter niet dat het debat goed gevoerd kan worden zoals Jonathan Holslag dit nu doet. Ik stel voor de grote woorden te schuwen, straffe stellingen beter te onderbouwen, geen stromannen te gebruiken en, vooral, precies aan te duiden wat je wil veranderen aan de huidige globalisering en waarom en hoe je dat wil. En wie weet geef ik Holslag aan het einde van de rit wel gelijk…

Net méér globalisering is nodig, zolang iedereen maar kan meeprofiteren

Jonathan Holslag laakt het huidige systeem van globalisering. Hij schuwt daarbij de grote woorden niet. Holslag weet het zeker: de middenklasse gaat eraan

De aanleiding voor deze sombere toekomstvoorspelling is een uitspraak van een Roemeense truckchauffeur in België, die stelt dat hij zijn job haat en liever bij zijn kinderen wil zijn. Voor Holslag zijn dit de moderne slaven die onze globalisering in stand houden. Zelf ben ik helemaal niet zo zeker of de modale Roemeen zoveel slechter af is door die globalisering. Integendeel zelfs. Sinds de val van de Muur is het reële bruto binnenlands product per hoofd van de bevolking meer dan verdubbeld. België is in die periode met ongeveer een derde gegroeid.

Het is wel zo dat in Roemenië het aandeel van de geproduceerde welvaart dat naar lonen gaat, sterk gedaald is, van 75 procent in 1991 naar 45 procent in 2016. Maar die daling werd dus ruimschoots gecompenseerd door de sterk gegroeide economie, waardoor de gemiddelde Roemeense loontrekkende in 2016 nog steeds een kwart rijker is sinds de val van de Muur. In België is dat overigens bijna 30 procent, omdat het loonaandeel in die 25 jaar nauwelijks afnam en nu nog steeds iets minder dan 60 procent bedraagt. Maar ook de gemiddelde Roemeen is in de globaliserende wereld dus beter af.

Wat geldt voor de Roemenen, geldt nog veel sterker voor de honderden miljoenen Chinezen die in een paar decennia uit de bittere armoede zijn geklommen nadat hun economie werd opengesteld voor internationale handel. Dat is zonder meer een topprestatie. Maar dat betekent niet dat de globalisering zonder fouten is. Zo is het transport van goederen sterk gestegen, wat belastend is voor het milieu. Die kosten zouden door de vervuilers moeten worden betaald, wat voor het transport via vliegtuig of boot nog lang niet voldoende het geval is.

Een ander probleem is de sociaal-economische impact van globalisering. Globaal genomen is deze vaak positief, maar binnen één land zijn er zowel winnaars als verliezers. De winnaars winnen meer dan de verliezers verliezen, maar als verliezer heb je daar niet veel aan: je relatieve positie wordt slechter. Het is dan wel mogelijk dat de winnaars de verliezers zouden compenseren én dat de winnaars nog steeds meer overhouden.

Daarvoor is er dus solidariteit en herverdeling nodig, wat neerkomt op een faire belastingstructuur en een sterke sociale zekerheid. In een globaliserende wereld is het dan ook een stap in de verkeerde richting indien men die solidariteit en herverdeling zou afbouwen. Iedereen moet kunnen profiteren van de weldaden van de globalisering. Dát zou dan ook het pleidooi moeten zijn: meer globalisering is nodig, op voorwaarde dat die gepaard gaat met een sterke solidariteit van winnaars met verliezers.

Deze tekst verscheen eerst als opiniestuk in De Morgen.

Een neutrale overheid weert vervuiling, geen Pink Lady’s

Vrijhandel zorgt ervoor dat alleen de beste producten de Belgische consument bedienen, en omgekeerd.

Door geen inheemse appels maar Pink Lady’s te verbruiken, gooien we onze eigen ruiten in, zo stelde Wouter Torbeyns gisteren in deze krant. Pink Lady’s worden immers met vervuilende schepen vanuit de andere kant van de wereld ingevoerd naar Europa. Door deze appels te eten, schaden we niet alleen onze binnenlandse economie maar dus ook ons klimaat. Onze eigen appels eten, kan helpen om dat probleem op te lossen, zegt Torbeyns. De overheid moet volgens hem dan ook ingrijpen.

Deze stelling wegzetten omdat het maar om appels gaat, klopt niet, want het gaat Torbeyns niet alleen om de Pink Lady, maar ook om andere markten, van fruit tot suiker.

Zijn argumenten zijn economisch, maar ook ecologisch. Het economische argument is puur protectionisme: de regering en consumenten worden opgeroepen om de binnenlandse productie te consumeren ten nadele van buitenlandse productie. Dat gaat regelrecht in tegen de huidige regels van vrijhandel, die volgens de economische theorie meer welvaart opleveren. En – ironisch genoeg – is de Pink Lady dan een mooi empirisch voorbeeld dat de theorie bevestigt. Want hoe komt het dat het marktaandeel van deze appel sterk toeneemt, ten nadele van de inheemse soorten? Simpelweg omdat de consument de Pink Lady lekkerder vindt. En dus kopen consumenten meer Pink Lady’s, ook al zijn ze duurder.

Neutrale positie

Vrijhandel werkt dus: mensen veranderen vrijwillig hun keuze, in dit geval gaat het om een appel, omdat hen dat een voordeel oplevert ten opzichte van het status quo. Zonder vrijhandel hebben ze die betere keuze niet. Een ander voordeel van vrijhandel is de toegenomen concurrentie: vrijhandel vergroot het aantal potentiële aanbieders, en dus ook de concurrentie. Dat leidt uiteindelijk tot lagere en/of betere producten voor de consument.

En dus zorgt vrijhandel ervoor dat enkel de beste bedrijven de Belgische consument bedienen, of die bedrijven zich nu in België of Australië bevinden. En aangezien vrijhandel bijna altijd wederkerig is, geldt dat ook omgekeerd. Ook onze bedrijven kunnen gaan exporteren naar andere landen, op voorwaarde dat ze betere producten kunnen leveren dan de lokale markt. Blijkbaar doen heel wat appelboeren dat ook: we exporteren in economische termen evenveel appels als we importeren.

Het ecologische argument dat Torbeyns zijdelings aanhaalt, is volgens mij veel belangrijker. Internationaal transport met boot en vliegtuig is vervuilend. Een oplossing zou kunnen zijn om mensen te sensibiliseren om producten die met vervuilend transport naar hier komen niet te kopen. Maar dat werkt niet, omdat te weinig consumenten zich hierdoor laten leiden. Het is ook moeilijk om dit voor alle producten te doen, omdat dit heel wat informatie- en zoekkosten voor de consument veroorzaakt, wat niet efficiënt is. Bovendien worden onze eigen exporteurs hierdoor niet getroffen, terwijl ook zij vervuilend transport gebruiken om hun goederen te exporteren.

Het is dan ook beter dat de overheid de kosten van het vervuilende transport doorrekent aan de handelaars. Dat gebeurt nu niet: vliegtuigen en containerschepen betalen niet of nauwelijks voor de vervuiling die ze veroorzaken, terwijl bijvoorbeeld vrachtwagens dat veel meer doen. Het zou dan ook rechtvaardiger en efficiënter zijn dat de Europese overheid een milieutaks oplegt voor boten en vliegtuigen die Pink Lady’s en andere producten van en naar Europa vervoeren.

Het is ook een neutrale positie die de overheid dan inneemt: het gaat haar dan niet om de Pink Lady op zich, maar om de vervuiling die het transport van deze appel veroorzaakt. En dat is meteen ook het enige, valabele argument tegen deze zoete lekkernij.

Deze tekst verscheen eerst als opiniestuk in De Morgen.

Loontrekkende werknemer staat niet onder druk in België

Als het over de Belgische overheidsfinanciën gaat, is de discussie over de vermogensbelasting nooit ver weg. Deze discussies worden gevoed door de Piketty-theorie die stelt dat het rendement op kapitaal sterker groeit dan de economie en kapitaal dus een almaar groter aandeel zal krijgen in de economie ten koste van het loonaandeel. Daardoor neemt de ongelijkheid toe.

In de Verenigde Staten woedde de discussie al een paar jaren, omdat meer en meer duidelijk werd dat de mediaanlonen stagneren terwijl de economie groeit en de rijken rijker worden. De theorie van Piketty lijkt er dus bevestigd te worden door de feiten. In de VS pleiten sommigen, waaronder ook de steenrijke Warren Buffett, om de ongelijkheid in te dijken door inkomen uit vermogen of vermogen zelf sterker te belasten. Dat is dan ook een belangrijke voorstel dat Piketty als oplossing naar voren schuift tegen de gestegen ongelijkheid. Ook Paul De Grauwe bepleit dit in zijn boek ‘De limieten van de markt’.

De vraag is of de Piketty-theorie ook voor België en Europa geldt. De bijgaande figuur geeft het loonaandeel van België en negen andere landen in 2007 en 2015 weer. Deze jaren zijn geen (diepe) crisisjaren omdat dat de evolutie van het loonaandeel zou vertekenen. Tijdens economische crisissen daalt de bedrijfswinst immers veel sterker dan de lonen, waardoor het loonaandeel in de economie tijdens een crisis zou moeten stijgen. Uit de figuur blijkt dat er een duidelijke opdeling is. Alleen het loonaandeel de twee Angelsaksische landen (VK en VS daalt), terwijl het stijgt in de Scandinavische landen en continentaal Europa. Wat ook opvallend is (en niet te zien op de figuur) is het feit dat het loonaandeel tijdens de crisisjaren vanaf 2008 niet steeg in de VS, wat je normaal dus wel verwacht.

tijdloonaandeel

Een periode van acht jaar is natuurlijk te kort om de Piketty-theorie af te serveren voor continentaal Europa. Bovendien hoeft een stijgend loonaandeel niet in te gaan tegen zijn theorie, omdat Piketty zelf zegt dat een dalend loonaandeel en een stijgende ongelijkheid niet onvermijdelijk zijn: met passend beleid, zoals progressieve belastingen of sterke vakbonden, kan deze trend gecompenseerd worden. Het zou dus kunnen dat in continentaal Europa dergelijk beleid reeds voldoende geïmplementeerd is.

Een tweede opvallende conclusie is dat het loonaandeel in België het hoogste is van deze tien landen. We weten dat de lonen in België hoog zijn, met als gevolg –zou je kunnen afleiden- de relatief hoge werkloosheid in België. De vaststelling dat het loonaandeel in België zeer hoog is leidt dan tot de conclusie dat de hoogte van de lonen het lager aandeel werkenden ruimschoots compenseert. Als je de Belgische werknemers als één groep beschouwd, heeft die baat bij de hoge lonen, ondanks de lagere werkgelegenheid.

Er zijn wel wat kritische bedenkingen. Ik geef er alvast twee. Ten eerste zijn de cijfers over het loon- en kapitaalaandeel brutoc=ijfers: ze zeggen niets over de belastingen die betaald worden op het bruto-inkomen uit arbeid en kapitaal. Dat is relevant als de belastingen op arbeid en kapitaal significant veranderd zijn.

Een twee opmerking is dat een dalend kapitaalaandeel, zoals in België, niet noodzakelijk betekent dat de vermogensongelijkheid gedaald is. Zo stelt Piketty dat eerder grote vermogens een hoger rendement behalen, en niet zozeer de kleine vermogens. Dat mechanisme leidt tot een hogere concentratie van vermogen (en inkomen uit dat vermogen). Het is in principe dus mogelijk dat het kapitaalaandeel daalt terwijl de vermogensongelijkheid stijgt. Bovendien zit in het loonaandeel ook het loon van de CEO en andere grootverdieners.

Toch vind ik het opmerkelijk dat het loonaandeel zo hoog is in België en daarenboven gestegen is, ook in continentaal Europa. Terwijl de evolutie in de Angelsaksische wereld in tegengestelde richting gaat. Innovatie en globalisering zijn krachten die overal sterk spelen, dus moet de verklaring elders te vinden zijn. Het lijkt er in ieder geval niet op dat de werknemers in België en Europa onder druk staan.

Deze tekst verscheen eerst als column in De Tijd.

Ruimtegebruik in Vlaanderen: minder landbouw, meer natuur én meer economie

Toen in 2010 uit een rapport van IBM Global Business Services bleek dat Wallonië zijn achterstand op Vlaanderen qua buitenlandse investeringen aan het inhalen was, was één van de verklaringen dat het in Wallonië nog vrij eenvoudig is om bedrijventerreinen te vinden terwijl dit in Vlaanderen veel moeilijker is. Dat is niet verwonderlijk, want Vlaanderen is met een bevolkingsdichtheid van 456 inwoners per km² één van de dichtstbevolkte regio’s in Europa; Wallonië is met 205 inwoners per km² dan ook minder dan de helft zo dichtbevolkt. Nederland klokt af op bijna 400, België in zijn geheel op 340. Duitsland (231), Italië (193), Polen (123), Frankrijk (113) en zeker Spanje (92) zijn veel minder dichtbevolkt.

bevolkingsdichtheid

Bron: Wikipedia

Dit zijn relatieve cijfers. Maar hoe volgebouwd is Vlaanderen? Wel dat valt mee: uit de statistieken van de FOD Economie blijkt dat Vlaanderen momenteel voor 74% niet bebouwd is. De oppervlakte dat voor wonen bestemd is, bedraagt slechts 11.5% en het oppervlaktegebruik door vervoer, telecommunicatie, nijverheid en handel, zeg maar de ‘harde’ economie, bedraagt samen 11.4%.

De onderstaande figuur toont cijfers van de FOD Economie voor België. Hieruit blijkt dat de landbouwsector de grote slokop is: 51% van de Belgische oppervlakte is bestemd voor landbouw (lichtgroene oppervlakte), terwijl bossen 23% in beslag nemen (donkergroen). Het aandeel bos is overigens constant gebleven gedurende de laatste 30 jaar. Het aandeel landbouw is op 30 jaar tijd wel afgenomen, van 61% naar 51%. Het bebouwd aandeel inclusief wonen (paars+geel) is gestegen van 14% naar 20%. De natuurlijke open ruimtes zijn relatief fors gestegen van minder dan 1% naar 5%.

bodemgebruikBE

Bron: FOD Economie (xls)

Als we enkel kijken naar Vlaanderen, vind ik enkel gedetailleerde cijfers in verband met de “evolutie van de ruimteboekhouding van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen gebaseerd op volledig afgeronde planningsprocessen”. Deze cijfers geven het ruimtegebruik zoals dat op dit moment gepland is. De figuur hieronder geeft de evolutie van 1994 tot 2012.

ruimteboekhoudingVL

Bron: Studiedienst van de Vlaamse Regering (xls)

Deze figuur toont een aantal verrassende zaken in verband met het geplande ruimtegebruik:

1. in Vlaanderen is de geplande landbouwoppervlakte (lichtgroen) hoger dan in België, namelijk 58% in Vlaanderen tegenover ongeveer 50% in België (te verklaren doordat Wallonië veel meer bos heeft).

2. de geplande landbouwoppervlakte in Vlaanderen is op 18 jaar tijd slechts met 1,4 procentpunt afgenomen, van 59,4% naar 58,0%. NatuurBosGroen (donkergroen) heeft het grootste deel ingenomen van de vrijgekomen landbouwgrond en stijgt van 13,9% naar 15,1%. Industrie (paars) kent een lichte stijging van 4,1%naar 4,5%. Woongebied (geel) is constant gebleven op 16,7%.

Op basis van deze cijfers is het voor mij zeer opmerkelijk dat de landbouwsector zo gemakkelijk buiten schot blijft bij discussies over ruimtegebruik in Vlaanderen, zeker omdat de kans groot is dat Vlaanderen nu al economische investeringen misloopt door een gebrek aan bedrijventerreinen.

Daarenboven neemt het aandeel in de toegevoegde waarde van landbouw in de Belgische economie af. De toegevoegde waarde van de landbouw was in 2010 0.65% van het totale bruto binnenlands product (BBP). In 1980 was dit nog 1,13% (zie pg 19 van deze studie).

Omdat de landbouwoppervlakte bijlange niet in dezelfde mate afnam, daalde de landbouwoutput per oppervlakte fors. In 1980 produceerde de landbouw in België 1,13% van het BBP op een een oppervlakte van 61% van het totaal: dat is omgerekend een productie van 0,018 %BBP per %oppervlakte. In 2010 is dat 0.65 % van het BBP op een oppervlakte van 51% van het totaal, of 0.013 %BBP per %oppervlakte. Ik denk dat er veel bedrijven een hoger rendement opleveren.

Bovendien blijkt België dan nog eens een netto exportland te zijn van landbouwproducten: de onderstaande figuur toont de invoer en uitvoer van een aantal EU-lidstaten in 2008. belgië exporteert meer landbouwproducten dan er ingevoerd worden en dat terwijl België één van de meest dichtbevolkte landen is. Enkel Nederland lijkt me hierin nog meer bizar te zijn.

invoerUitvoerVL

Bron: Jaarverslag 2009 – beleidsdomein Landbouw en Visserij’,pg 107

Het is dus volgens mij volkomen irrationeel om in Vlaanderen in de toekomst nog zoveel oppervlakte te reserveren voor landbouw. Beter is om dat te verminderen en de vrijgekomen ruimte te gebruiken voor natuurontwikkeling, economie en wonen, waarbij een verdeelsleutel kan gebruikt worden die politiek ingevuld moet worden, bijvoorbeeld 75% van de vrijgekomen landbouwoppervlakte voor natuur, 15% voor en 10% voor wonen.

Een kleine oefening voor Vlaanderen moet het enorme potentieel van deze strategie aantonen. Stel dat de landbouwoppervlakte jaarlijks met 1 procentpunt daalt: op 20 jaar is dat van 58% naar 38%. Volgens de hierboven genoemde verdeelsleutel zou de de oppervlakte voor bos en natuur verdubbelen, van 15,1% naar 30,1%! De oppervlakte voor industrie zou stijgen van 4,5% naar 7,5% (stijging met 66%) en wonen van 16,7 naar 18,7% (stijging met 12%). Dat zijn enorme cijfers, zonder dat de landbouw gemarginaliseerd wordt, want nog steeds goed voor 38% van de oppervlakte.

Dit hoeft daarenboven geen sociaal bloedbad in de landbouwsector te betekenen. Het gaat hier om een evolutie over vele jaren. Bovendien is het aantal werknemers in de landbouwsector sowieso al jaren in een dalend trend en zal de grote winst in natuuroppervlakte ook moeten beheerd worden, eventueel door landbouwers die zich omscholen tot natuurbeheerders. Uiteraard kan gedifferentieerd worden naar gelang de situatie: het is duidelijk dat er bijvoorbeeld in West-Vlaanderen een ander beleid kan gevoerd worden dan in de Vlaamse Ruit, de regio tussen Antwerpen, Gent, Brussel en Leuven waar ongeveer 4 miljoen mensen wonen. En er moet ook een onderscheid gemaakt worden tussen types landbouw: een akker met maïs is minder waardevol voor natuur dan graslanden. Een akker dat natuurgebied wordt, is dus meer winst voor de natuur dan wanneer een grasland natuurgebied wordt.

Een gevolg van deze transitie is een grotere afhankelijkheid van voedselimport, maar dat is een goede economische afweging, omdat België -en vooral Vlaanderen- waarschijnlijk nu al investeringen misloopt door een gebrek aan ruimte. Daarenboven moet de transitie geleidelijk gebeuren en zal er nog steeds een belangrijk aandeel aan landbouwoppervlakte bestaan. Bovendien is die afhankelijkheid van voedselimport er nu ook al, omdat we momenteel niet alleen veel exporteren maar ook veel  importeren.

Een toegenomen import in een bepaalde sector is in de huidige globale economie doodnormaal: elk land specialiseert zich in de sectoren waar hij sterk staat. Voor Vlaanderen staan we per definitie niet sterk in sectoren die veel oppervlakte nodig hebben, zoals landbouw, gezien onze hoge bevolkingsdichtheid. Andere, minder dichtbevolkte landen zijn beter toebedeeld dan wij wat betreft oppervlakte. In plaats van netto landbouwproducten te exporteren, zoals we nu doen, moeten we netto importeren. Op die manier profiteren we van de lage bevolkingsdichtheid in anderen landen en kunnen wij nieuwe bedrijven aantrekken op onze nieuw ontwikkelde ruimte en onze troeven, zoals onze kennis en onze geografische ligging, beter uitspelen.

Hoe herverdelen in een geglobaliseerde wereld?

In een essay in De Morgen, dat ook in deze nieuwsbrief is opgenomen, verdedigt minister van Buitenlandse Zaken Karel De Gucht de globalisering. Hij wijst onder meer op de betere integratie van de ontwikkelingslanden in de wereldeconomie. Anderzijds waarschuwt hij voor de kloof tussen de lonen van de middenklasse en die van het topmanagement in het Westen. Wordt die kloof te groot, dan zal de bevolking de globalisering niet langer steunen. Dat leidt in een democratie tot protectionisme, en uiteindelijk tot een daling van de wereldwijde welvaartscreatie.

Het standpunt van de minister is sinds kort ook een zorg van de Europese Unie: eind februari verklaarden Peter Steinbrück, voorzitter van de Europese ministerraad Economie, en Joaquin Almunia, EU-commissaris voor Economie, dat de huidige situatie van grote economische groei en stagnerende lonen niet houdbaar is. De vruchten van de economische groei moeten ook volgens hen beter herverdeeld worden. Het is de eerste keer dat de EU zich in die zin uitspreekt over deze problematiek. En om het plaatje compleet te maken: ook The Economist wees al verscheidene keren op de negatieve effecten van de globalisering op de lonen in het Westen.

Als we enkel de effecten op de inkomensverdeling beschouwen, dan zijn er twee mechanismen die zorgen voor een grotere inkomensongelijkheid. Ten eerste hebben opkomende economieën, zoals Brazilië, Rusland, India en China het arbeidersaanbod in de wereld verdubbeld. De prijs van arbeid, de lonen dus, daalt hierdoor. Kapitaal wordt in verhouding beter vergoed. Zo worden de aandeelhouders in het Westen relatief rijker dan de loontrekkenden. Maar deze trend zal zich niet eeuwig doorzetten: kapitaal opbouwen is aantrekkelijk – het wordt immers beter vergoed – en wordt dus goedkoper. Dit proces van kapitaalaccumulatie zal volgens professor Paul De Grauwe ongeveer tien tot twintig jaar duren.

Ondertussen is tegen deze trend van groeiende inkomensongelijkheid weinig in te brengen, tenzij de gewone man ook aandeelhouder wordt. Dat gebeurt al een beetje via pensioensparen, fiscaal aantrekkelijk gemaakt door de overheid. Maar het kan nog uitgebreider, via de wet op de werknemersparticipatie van 22 mei 2001, waarbij de werknemer deelt in de winsten van het bedrijf waar hij werkt. In hoeverre deze wet wordt toegepast is mij niet bekend. Ze heeft in ieder geval het geluk niet mee gehad: een half jaar na de goedkeuring werd Enron, een Amerikaanse energiegigant, failliet verklaard. Behalve de beurskapitalisatie die in rook is opgegaan, hebben vele duizenden werknemers hun spaargeld en pensioen verloren, omdat ze het geïnvesteerd hadden in Enron-aandelen. Dat is dan ook meteen het grote nadeel van de werknemersparticipatie: het risico wordt niet gespreid. Het zou slechts een deel van het inkomen van de werknemer mogen omvatten. Om de risicospreiding te verhogen zou de overheid het investeren in kapitaalfondsen fiscaal aantrekkelijker moeten maken tot een bepaalde inkomensgrens, die hoog genoeg moet zijn, aangezien de middenklasse ook slachtoffer is van de loonmatiging ten gevolge van de globalisering.

Een tweede mechanisme dat een grotere inkomensongelijkheid veroorzaakt, is de verdeling van de loonmassa onder de werknemers zelf: de topmanagers krijgen een onevenredig groot deel. Het ongenoegen over de stijgende toplonen is wijdverspreid. Maar hoe komen die toplonen er? In de private sector beoordeelt de raad van bestuur de toplonen. Wordt de raad van bestuur te weinig gecontroleerd door de aandeelhouders, dan loopt het al wel eens fout. De ‘ons kent ons’ mentaliteit zorgt er dan voor dat de vrienden van de raad van bestuur de vrienden bij het management royaal belonen. Zelfs de VS, het thuisland van het kapitalisme, erkennen het gebrek aan controle door de aandeelhouders. Een wetgeving die een betere controle toelaat en stimuleert is dus broodnodig om die uitwassen in te perken. Anderzijds mag controle niet verstikkend werken, want dan lijdt de efficiëntie eronder. Het kapitalistisch systeem is immers juist door de scheiding van kapitaal en management zo succesvol in welvaartscreatie.

Meer dan we denken, echter, zijn de toplonen een uitkomst van een eerlijk economisch proces. Billijk herverdelen wordt dan al controversiëler. In hun boek The Winner-Take-All Society vergelijken Frank en Cook topmanagers met topsporters: de sprinter die de honderd meter wint is slechts een fractie van een seconde beter dan de tweede, maar gaat wel met al de aandacht en het geld lopen. Zo is het ook met topmanagers. Aangezien een foute beslissing van de topmanager heel grote verliezen kan betekenen voor het bedrijf, wil elk bedrijf de beste topmanager binnenhalen. De tweede beste zal het misschien ook goed doen, maar men neemt liever geen risico. Het opbod dat zo ontstaat tussen bedrijven leidt tot exuberante toplonen. De globalisering versterkt dit effect nog: zij wakkert immers de competitie tussen de bedrijven aan, waardoor een foute beslissing nog meer impact heeft. Tegelijkertijd zijn er meer bedrijven die concurreren om de beste topmanager binnen te halen.

Wanneer een eerlijk economisch proces, met harde concurrentie tussen bedrijven, de toplonen bepaalt, dan is de oproep van minister De Gucht aan de westerse bedrijfsleiders om ook de werknemers te laten profiteren van de winsten van de globalisering geen echte oplossing. Daarin klinkt het immers alsof die westerse bedrijfsleiders een homogeen geheel vormen die onderling afgesproken hebben om alle winsten voor zichzelf te houden. Op die manier wordt een onrealistisch beeld in stand gehouden van de hebzuchtige bedrijfswereld. En natuurlijk zijn er gevallen van hebzucht. Maar bedrijven en hun raden van bestuur kunnen niet zomaar individueel beslissen om hun topmanagers plots minder te betalen of om hun aandeelhouders minder winsten uit te keren. Zij zouden dan gewoon naar de concurrentie lopen. Er moeten dus collectieve maatregelen komen die ervoor zorgen dat een bedrijf niet afgestraft wordt als het zijn werknemers meer betaalt ten koste van het management of ten koste van de aandeelhouders.

Frank en Cook geven een aantal mogelijke oplossingen om de mechanismen van de winner-take-all-markten af te zwakken. De meeste daarvan zijn echter gericht op de VS, waar het probleem van de toplonen groter is dan in Europa. Voor Europa is de meest concrete maatregel een aangepast belastingssysteem, dat echter maar goed kan werken als er een soort ‘wereldregering’ is, quod non. Bijgevolg is een grotere inkomensongelijkheid voor de komende jaren onvermijdelijk. De auteurs pleiten ervoor dat in een aantal cruciale domeinen zoals onderwijs, huisvesting, voeding en gezondheidszorg het inkomen weinig of geen rol speelt, zodat de onvermijdelijke groeiende inkomensongelijkheid geen impact heeft op het welzijn van de mensen. Het afbouwen van de solidariteit in onze welvaartstaat is dus geen optie.

Het is duidelijk wat er de komende tien tot twintig jaar moet gebeuren: de winsten van de globalisering moeten beter herverdeeld worden, zodat iedereen kan meeprofiteren. Daarna zal de neerwaartse druk op de lonen terug afnemen. Alleen, herverdelen is makkelijker gezegd dan gedaan in een geglobaliseerde wereld. Lukt de herverdeling niet, dan zal onze welvaartsgroei, door een groter protectionisme, onvermijdelijk dalen. Ook daar wordt uiteindelijk de middenklasse de dupe van. Topmanagers zullen hun heil wel elders zoeken. Dat is niet zo positief nieuws, maar ook weer niet dramatisch: als we onze solidariteit kunnen behouden, kan iedereen zijn of haar leven blijven inrichten zoals hij of zij dat wil.

Deze tekst verscheen eerst als column bij Liberales.

Globalisering en democratie

De voorspellingen over de Europese economie zijn gunstig. De economische groei zou dit jaar verdubbelen tegenover 2005 en ook de bedrijfswinsten blijven stijgen. De hardwerkende Vlaming verwacht echter een loonsverhoging om zo een deel van de koek te krijgen. En die eis lijkt legitiem. Toch zegt het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO), met het oog op de loonsonderhandelingen van het najaar, dat er geen ruimte is voor een loonsverhoging. De loonkosten zijn te hoog, aldus het VBO. Meer nog, onze concurrentiepositie staat onder druk omdat de voorbije jaren de Belgische loonkosten sneller stegen dan in de buurlanden.

Het is een sterk signaal van het VBO. Bij de hardwerkende Vlaming komt dit echter over alsof de bedrijfsleiders alleen maar meer winst willen maken en alsof ze de werknemers niets willen gunnen. Meer winst voor bedrijven, maar minder loon voor werknemers en dat gewoon uit hebzucht van de bedrijfsleiders: is het echt wel zo cynisch?

We leven in een wereld die gekenmerkt wordt door globalisering. Dat weten we onderhand wel, maar de gevolgen worden niet altijd even goed onderkend. Globalisering zorgt ervoor dat de verschillende markten beter met elkaar verbonden worden. Bekijken we een economisch model met arbeid en kapitaal als productiefactoren. De Europese Unie heeft relatief meer kapitaal dan arbeid in vergelijking met bijvoorbeeld China. De economische theorie zegt nu dat door globalisering het kapitaal in de EU beter zal beloond worden; in China zal de arbeid beter beloond worden.

De reden hiervoor is vrij gemakkelijk in te zien als je je de situatie voorstelt van vóór de globalisering. De ratio kapitaal/arbeid is in Europa groter dan in China, dus zal kapitaal in Europa relatief minder goed vergoed worden dan in China (kapitaal wordt vergoed onder de vorm van rente). Dat komt door vraag en aanbod: als er ergens relatief veel van is (zoals kapitaal in de EU, arbeid in China) dan zal het relatief weinig worden betaald; als er ergens relatief weinig van is (zoals arbeid in de EU, kapitaal in China) dan zal het relatief beter vergoed worden. Als je vervolgens deze twee markten met elkaar gaat verbinden dan zal de vergoeding van arbeid en kapitaal op de twee markten op termijn hetzelfde zijn, aangezien het één markt geworden is.

Met andere woorden, het kapitaal dat in de EU onvoldoende vergoed wordt zal naar China wegvloeien. Dit betekent dat er in de EU een vermindering van kapitaal is, wat de prijs doet stijgen; tegelijkertijd zal de prijs van kapitaal in China dalen, omdat er meer kapitaal aanwezig is. Er zal vanuit de EU een kapitaalvlucht zijn naar China tot het niet meer de moeite loont om met uw kapitaal te gaan vluchten. En dat is het geval wanneer de prijs voor kapitaal op de twee verbonden markten gelijk is. Hetzelfde verhaal is er voor de arbeid, maar dan omgekeerd.

Bedrijven die in de EU hun kapitaal niet beter vergoeden dan vroeger, zullen dus moeite hebben om dat kapitaal aan te trekken of te behouden. De bedrijven moeten dus meer winst maken om aan die hogere eisen te kunnen voldoen. In China, daarentegen, zullen de bedrijven hogere lonen moeten betalen. De keerzijde is dat de lonen in Europa onder druk komen te staan. En dat is exact wat we nu merken.

Men kan dus stellen dat werknemers in de EU relatief meer verliezen bij globalisering. Maar, en nu komt het, in het algemeen wint de EU: als je de winst voor het kapitaal en het verlies voor de arbeiders bijeentelt, heb je nog steeds een positief effect door globalisering. En in China geldt hetzelfde, dus door globalisering gaat de wereld er in zijn geheel op vooruit. De reden hiervoor is dat arbeid en kapitaal efficiënter kunnen gebruikt worden wat de productie en dus de welvaart ten goede komt. Er zijn dus winnaars en verliezers, maar wat de winnaars winnen is groter dan wat de verliezers verliezen.

In Europa leven we echter in een democratie en daar bepaalt de meerderheid wat er gebeurt. En die meerderheid bestaat vooral uit werknemers, en niet uit kapitaalverschaffers. De werknemers zouden dus wel eens kunnen ijveren voor protectionisme, wat in hun geval het enige rationele is wat ze kunnen doen. Tenzij… ze ook de vruchten kunnen plukken van de globalisering. Want het is duidelijk: globalisering is in totaliteit  positief. Om de steun van de werknemers in de EU te krijgen zodat globalisering niet wordt afgeremd, moeten er herverdelingsmechanismen opgezet worden om de winsten van het kapitaal beter te verdelen. Dit kan op veel manieren gebeuren, bijvoorbeeld door werknemers te stimuleren tot participatie in kapitaal. De fiscale stimulans die de overheid geeft voor pensioensparen is hier een concreet voorbeeld van en verdient alle lof.

Participeren in kapitaal is nooit zonder risico, maar daar zijn twee kanttekeningen bij. Ten eerste, het leven van de loonarbeider heeft ook niet meer de zekerheid van weleer. En, ten tweede, het voordeel van kapitaalparticipatie is de onbeperkte keuze in de hoeveelheid dat je participeert en onder welke vorm. Men kan gemakkelijk een portefeuille samenstellen dat bij elk soort profiel past: van zeer dynamisch tot zeer voorzichtig. Waar een vrije markt allemaal niet goed voor kan zijn…

Het bovenstaande kan een insteek zijn voor het komende loonoverleg tussen vakbonden en werkgevers. Belangrijker zijn de politiek-ideologische consequenties: globalisering moet niet bestreden worden, maar omarmd worden. Het is geen ontwikkeling die perfect is; er is namelijk bijsturing nodig, maar het eindresultaat is positief. Liberales kan een voortrekkersrol spelen in deze belangrijke discussie. Zij is de ideologie bij uitstek om globalisering te promoten die gepaard moet gaan met herverdelingsmechanismen en stimulansen tot kapitaalparticipatie. Vrijheid en solidariteit zijn volgens Liberales immers perfect te combineren en dat is net wat we nodig hebben.

Deze column verscheen eerst op Liberales