In België betaalt de middenklasse zich blauw en krijgt de onderklasse weinig kansen

De middenklasse in België betaalt zich blauw en krijgt weinig terug. Maar dat is niet de reden waarom België niet liberaal is. Het gaat om de sociale mobiliteit!

In discussies over de vermeende onwerkbaarheid van België, heb ik de neiging om de Belgische constructie te verdedigen. Ik weet ook wel dat het beter kan, maar we leven in een land met een goede gezondheidszorg en goed tot zeer goed onderwijs (behalve voor de onderklasse, zie ook infra). En ook op andere domeinen is het goed leven in België.

De repliek die ik dan meestal krijg is dat we veel te veel betalen voor die diensten, en dat het veel efficiënter kan. En daarin hebben de België-bashers gelijk en ongelijk.

Ze hebben ongelijkomdat België blijkbaar in de middenmoot zit qua overheidsuitgaven, als we de kernlanden bekijken. De kernlanden definieer ik als België en haar buurlanden en drie Scandinavische landen (Denemarken, Zweden en Finland). De grafiek hieronder geeft de totale overheidsuitgaven in % van de economie. De zwarte lijn geeft de uitgaven voor België. Daaruit blijkt dat België inderdaad veel uitgeeft, maar nog steeds minder dan Frankrijk, Finland en Denemarken. En de recente stijging van de uitgaven is niet enkel in België het geval, maar in alle landen. Enkel voor Duitsland is de stijging bijna volledig teruggevallen op het niveau van vóór de crisis.

Bron: Ameco

 Maar toegegeven, België zit bij de hogere middenmoot. Als je echter een uitspraak wil doen over de huidige efficiëntie van het Belgische vehikel, dan moet je de overheidsuitgaven bekijken zonder de interestbetalingen op de overheidsschuld. De overheidsschuld is immers, zeker voor België, grotendeels een schuld uit een verleden (jaren ’70 en ’80 voor België) en een deel van de meeruitgaven die België moet doen voor de interestbetalingen is dus een last uit het verleden en heeft weinig of niets te zien met de huidige efficiëntie van België. Als je de overheidsuitgaven zonder interestbetalingen zou bekijken zakt België een beetje meer comfortabel weg in de middenmoot. Dus de stelling dat België in de middenmoot zit qua overheidsuitgaven als we de buurlanden bekijken en de Scandinavische landen is niet van de pot gerukt.

Is de Vlaamse publieke opinie, zeg maar de Vlaamse brede middenklasser, dan stekeblind voor deze cijfers? Ik denk het niet. In België betaal je immers al snel veel belastingen op je arbeidsinkomen. De onderstaande grafiek geeft de marginale inkomensbelasting voor België, Nederland, Frankrijk en Duitsland. Hieruit blijkt dat je in België al 45% betaalt als je een belastbaar inkomen hebt van 18.000 euro, en 50% bij meer dan 35.000 euro. Nergens stijgt de inkomensbelasting zo snel als in België.

Bron: Oeso

De onderstaande tabel geeft de maximale inkomensbelasting en de inkomensklasse voor een tiental landen. Ook hieruit blijkt dat België erg hoog staat: enkel Nederland heeft een hogere belastingsvoet (52%), maar die begint dan wel pas op 55.000 euro, terwijl dit in België al begint op 35.000 euro. In België behoor je dus heel snel tot de middenklasse en die middenklasse wordt zwaarder belast dan elders.

Threshold Marginal rate (%)
Netherlands 55.694 52,00
Belgium 35.060 50,00
Austria 60.000 50,00
UK 150.000 50,00
Portugal 153.300 46,50
Germany 250.730 45,00
Greece 100.000 45,00
Italy 75.000 43,00
France 70.830 41,00
Ireland 32.800 41,00
Finland 68.200 30,00
Spain 175.000 23,50

Bron: Oeso

De marginale belastingsvoet is belangrijk omdat het de prikkel is om (meer) te werken. Als deze te snel stijgt, dan fnuik je de prikkels voor mensen om (meer) te werken.

De uiteindelijke betaalde belastingen zijn natuurlijk veel ingewikkelder dan deze cijfers, omdat er tal van belastingsvoordelen, -aftrekken en -kredieten bestaan. Maar de verschillen zijn dermate groot dat België zelfs met die voordelen, die in andere landen ook bestaan, een zware belastingdruk geeft en werken meer bestraft dan in andere landen.

De vraag is echter wat de overheid met het belastingsgeld doet. Dat kan het verhaal sterk nuanceren. Stel bijvoorbeeld dat de overheid zorgt voor gratis kinderopvang voor werkenden, dan is dit een impliciete subsidie (of een negatieve belasting) voor werkenden, wat het uiteindelijke netto besteedbaar inkomen van werkenden verhoogt. Je zal dan de uiteindelijke belasting op je arbeid minder “voelen”. Dus als het belastingsgeld dat in grote mate door de middenklasse betaald wordt inderdaad zou terugvloeien naar diezelfde middenklasse, dan zou men kunnen stellen dat er weinig aan de hand is. Dan is dit gewoon een ideologische keuze voor diensten en goederen die via de staat worden voorzien, in plaats van via de markt. Misschien weinig liberaal, maar dat zegt nog niet noodzakelijk iets over de efficiëntie van België.

Echter, de overheidsuitgaven gaan nergens meer dan in België naar de vermindering van de inkomensongelijkheid. Meer nog, België is de kampioen van de Oeso (en daarmee wellicht van de wereld) als het op de vermindering van de ongelijkheid neerkomt. De grafiek hieronder geeft op basis van Oeso-cijfers de ongelijkheid vóór en na herverdeling en de uiteindelijke vermindering, telkens berekend volgens de Gini-coëfficiënt.

Bron: Oeso

Als we de bovenstaande cijfers combineren, dan geeft dit de onderstaande grafiek.  Deze grafiek is interessant omdat het (kwalitatief) aangeeft hoeveel er overblijft voor de middenklasse:

– linksboven: grote overheid die weinig aan herverdeling doet => er blijft meer over voor de middenklasse

– rechtsonder: kleine overheid die veel aan herverdeling doet => er blijft weinig over voor de middenklasse

België doet veel meer aan ongelijkheidsreductie dan Zweden (SW), Denemarken (DK) en Frankrijk (FR), terwijl deze landen een hoger overheidsbeslag hebben. In die drie landen kan er dus meer “teruggegeven” worden aan de middenklasse, en is het mogelijk dat de middenklasse de belastingen minder voelt. Maar ook Duitsland kan misschien veel “teruggeven” aan de middenklasse, omdat ze minder aan ongelijkheidsreductie doet en de belastingsdruk er lager is.

 Bron: Oeso en Ameco gecombineerd (zie supra)

Ook dit is volgens mij nog geen sluitend bewijs dat België inefficiënt is en kan weerom bekeken worden als een ideologische keuze. Inkomensongelijkheid verminderen heeft immers zonder twijfel belangrijke voordelen, niet in het minst voor de armoede van kinderen. Zo is het de laatste jaren onder economen duidelijk geworden dat een te hoge inkomensongelijkheid de sociale mobiliteit (gelijke kansen) negatief beïnvloedt.

Een variant van de onderstaande figuur werd gebruikt in een lezing van Alan Krueger, de hoofdeconoom van Obama (slidestekst). De horizontale as geeft de ongelijkheid, de verticale as geeft de sociale immobiliteit (hoe hoger, hoe immobieler, dus hoe minder gelijke kansen). De figuur kreeg de naam ‘the Great Gatsby curve‘. Hieruit blijkt dat België (en Nederland) het niet goed doet wat betreft de sociale mobiliteit, ondanks een lage inkomensongelijkheid: Finland en Oostenrijk doen het met een zelfde niveau van ongelijkheid veel beter. Er zijn dus andere drempels dan de inkomensongelijkheid in België die de sociale mobiliteit tegenwerken, terwijl de overheid net veel investeert in het verminderen van de inkomensongelijkheid.

Bron: Oeso

Conclusie: de middenklasse in België betaalt zich blauw en krijgt er weinig voor terug. Positief is wel dat de inkomensongelijkheid sterk verminderd wordt, maar de kansenongelijkheid blijft dan weer onaanvaardbaar hoog. België is dus een weinig sociaal mobiele samenleving, en het is net die sociale mobiliteit die onontbeerlijk is voor een liberale samenleving die talentvolle, hardwerkende individuen wil belonen, ook als ze uit de onderklasse komen.

Een laag overheidsbeslag is voor mij niet de maatstaf voor een liberale maatschappij. Dat is de mate van sociale mobiliteit. Dus België is volgens mij onvoldoende liberaal, niet zozeer omdat de overheid zo sterk aanwezig is, maar omdat ze er niet in slaagt om die aanwezigheid te vertalen in sociale mobiliteit. Eén van de oorzaken daarbij is het onderwijs dat onvoldoende emanciperend werkt voor de onderklasse. Maar ook het onvoldoende investeren in kansarme gezinnen met zeer jonge kinderen is daar een oorzaak van.

Dat is dan ook één van de voornaamste opdrachten van een liberale partij: kinderen zoveel mogelijk kansen geven, ook, en vooral, als ze uit de onderklasse komen. Open VLD als ‘de partij voor het kind’: het mag op het eerste gezicht wat vreemd klinken, maar het zou eigenlijk de evidentie moeten zijn.

Over inflatie, de staatsschuld en een indexsprong

De laatste dagen lijkt het economisch en politiek nieuws alleen maar rond de indexsprong te draaien. Vakbonden en  socialisten zijn tegen, werkgevers en liberalen zijn voor. Hieronder wil ik dit debat vanuit een andere hoek bekijken, namelijk vanuit de staatsschuld en de impact van inflatie op de staatsschuld. Inflatie is de rechtstreekse oorzaak voor een indexaanpassing of -sprong, maar inflatie heeft ook een sterke impact op de staatsschuld.

De staatsschuld wordt immers uitgedrukt ten opzichte van de totale economie, in % van het BBP. Als de economie groeit en de schuld blijft constant (of groeit trager aan dan de economie) dan daalt de schuldratio. En het is de schuldratio die telt, aangezien het een maat is voor de capaciteit van terugbetalen: een overheid kan 100 miljard schuld gemakkelijker terugbetalen indien ze belasting kan heffen op een economie van 1.000 miljard dan indien de economie van het land maar 100 miljard is.

Het BBP wordt op twee manieren gemeten: reëel en nominaal. Een reële groei betekent effectief een groter geldvolume aan goederen en diensten die geproduceerd worden. Nominale groei is gelijk aan de reële groei + de inflatie (of deflatie). Een voorbeeld: stel dat het BBP in jaar 1 gelijk is aan 100. In het volgende jaar is er een reële groei van 2%, en is de inflatie 3%. Het nominale BBP is in dat jaar dan gestegen met 5% tot 105, maar het reële BBP is slechts 102, gerekend in prijzen van jaar 1.

Stel dat de overheidsschuld in het eerste jaar gelijk was aan 80. In dat jaar was de schuldratio 80% (= 80/100). Stel dat de schuld in het volgende jaar stijgt tot 83, dan is de schuldratio in dat jaar gelijk aan 79% (=83/105). Dus ondanks een stijging van de schuld in absolute waarde, daalt de schuldratio. Stel echter dat er geen inflatie was in het tweede jaar, dan was het BBP slechts 102 geweest en dan zou de schuldratio wel gestegen zijn, namelijk tot 81,4% (=83/102).

Inflatie kan dus een belangrijke rol spelen om de overheidsschuld betaalbaar te houden. In feite is inflatie een transfer van mensen (en organisaties) met geld naar mensen (en organisaties) met schuld. Hoe hoger de inflatie, hoe hoger de transfers. En aangezien de overheid veel schulden heeft, kan inflatie helpen om de schulden betaalbaar te houden. En ook belangrijk: hoe hoger de schuld, hoe sterker inflatie de schuldratio kan verminderen (zie ook infra).

Overheden met hoge schulden hebben dus twee redenen om veel inflatie toe te laten: de houdbaarheid van de staatsfinanciën staat onder druk én de gunstige impact van inflatie op de schuldratio is hoog. België, met een schuldratio van 100%, heeft dus een objectief belang bij hoge inflatie.

De tabel hieronder geeft aan in welke mate inflatie de Europese overheden tijdens de crisisperiode 2007-2012 geholpen heeft om de schulden te beheersen. Ik bekijk België en zijn buurlanden en drie Scandinavische landen. De kolommen zijn genummerd van 1 tot 10.

Bron: AMECO  –  zie excel-file met de tabel (eigen berekeningen)

In kolom 3 staat de verandering van de schuldratio van 2007 tot 2012. Hieruit blijkt dat België het nog relatief goed gedaan heeft: de schuldratio steeg met 16,5 procentpunt van het BBP, nagenoeg hetzelfde als in Duitsland en veel minder grote stijging dan in Frankrijk en Nederland. Denemarken en Finland deden iets beter en vooral Zweden, met een daling van de schuldratio, is opmerkelijk. Aan de andere kant van het spectrum bevindt zich de UK met een stijging van de schuldratio met 47 procentpunt van het BBP.

Kolom 6 geeft de inflatie over de beschouwde periode. Ook deze varieert sterk. In België was de inflatie in totaal 10%, lager dan Denemarken, Finland en UK, maar hoger dan Zweden, Frankrijk en zeker Duitsland en Nederland. Deze laatste twee blijven onder de zes procent.

Kolom 7 geeft de stijging van de schuldratio indien er geen inflatie zou geweest zijn. Deze is voor alle landen hoger in vergelijking met de werkelijke situatie met inflatie. De relatieve positie van België verslechtert echter ten opzichte van kolom 3: met een stijging van de schuldratio van 26 procentpunt zit België nu boven Duitsland en komen we aardig in de buurt van Nederland.

Kolom 8 geeft de impact van de inflatie op de schuldratio: zonder inflatie zou de Belgische schuldratio 9,9 procentpunt hoger geweest zijn. Frankrijk 6,4 procentpunt; in Nederland en Duitsland heeft inflatie maar voor 4,1 procentpunt geholpen. Enkel de UK had meer baat bij inflatie dan België.

De laatste kolom geeft de gevoeligheid van de schuldratio voor inflatie: voor België is die bijna 100%: als de inflatie stijgt met x %, dan daalt de schuldratio ook met bijna x% (onderaan deze blogtekst wordt deze relatie formeel bekeken). De impact van inflatie is voor Frankrijk 90%, voor Duitsland 80% en voor Nederland 70%. Zweden heeft met 34% de laagste gevoeligheid.

[Voor zij die nu denken dat landen met een hoge schuldratio het gemakkelijker hebben om die af te bouwen: dat klopt niet. Een hogere schuldratio betekent ook hogere interestbetalingen op die hogere schuld. Deze staan in kolom 9 van de tabel. Zoals te zien is, is het nadeel ten gevolge van de hogere interestbetalingen (soms veel) groter dan het voordeel ten gevolge van hogere inflatie.]

Specifiek voor België is dit een gevaarlijke situatie: onze lonen zijn gekoppeld aan de inflatie, waardoor de burgers zich (op korte termijn!) geen zorgen hoeven te maken over een hoge inflatie. Er zal dus weinig democratische controle zijn op de overheid om de inflatie in toom te houden. Tegelijk heeft de overheid alle belang bij een hoge inflatie om de staatsschuld beheersbaar te houden, en hoeft ze dus weinig controle te vrezen op haar inflatiebeleid.

De inflatie heeft de Belgische overheid dus beter geholpen dan onze buurlanden (behalve UK) om de staatsschuld beheersbaar te houden. Maar de inflatie is ook hoger uitgevallen dan in die buurlanden (behalve UK). Door de indexatie van de Belgische lonen, zijn deze mee gestegen met deze hogere inflatie. Ik heb geen goed zicht op de stijging van de loonkosten in onze buurlanden, maar als zij geen loonopslag gehad hebben bovenop de inflatie, dan hebben we concurrentiekracht verloren.

Dat betekent dat we deze concurrentiekracht kunnen terugwinnen door een indexsprong. Dat is niet aangenaam, maar anderzijds heeft de hogere inflatie er wel toe bijgedragen dat de Belgische overheid haar schuld beter kon beheersen. Misschien een magere troost, maar toch iets…

 

——————————-

Formele afleiding van de gevoeligheid van de vermindering van de schuldratio ten opzichte van inflatie.

Stel jaar 1 en 2, met een BBP1 en BBP2 en een schuld D1 en schuld D2. In jaar 2 is er een inflatie van i%.

De verandering van de schuldratio van jaar 1 naar jaar 2 is dan:

met inflatie: D2/BBP2 – D1/BBP1  (1)

zonder inflatie: D2/BBP2reëel – D1/BBP1   (2)

Om de impact van de inflatie te kennen op de vermindering van de schuldratio moeten we (1) aftrekken van (2). Dat geeft:

D2/BBP2reëel – D2/BBP2    (3)

De teller en noemer van de eerste term vermenigvuldigen met 1+i:

D2 * (1+i) / [BBP2reëel * (1+i)] – D2/BBP2   (4)

Het BBP2 is gelijk aan het reële BBP, vermeerderd met de inflatie: BBP2 = BBP2reëel * (1+i)     (5)

Dus (5) in (4) geeft:
D2*(1+i)/BBP2  –  D2/BBP2  = i * D2/BBP2
De impact van de inflatie op de vermindering van de schuldratio is D2/BBP2, of recht evenredig met de schuldratio. Dat is ook te zien in onderstaande figuur, met cijfers uit kolommen 2 en 10 uit de tabel.

Vlaanderen walloniseert… zoals de VS?

Over de transfers in België is al heel wat geschreven. Het strafste beeld is dat van de nijverige Vlaming die zich arm betaalt aan de luie Waal, en dat komt allemaal doordat de PS de boel in België blokkeert.

Hoewel ik niet afkerig sta tegenover een federale regering zonder de PS, vind ik de hetze tegen de PS overdreven. De PS is niet de baarlijke duivel en ze hebben in het verleden reeds bewezen dat ze de overheidsfinanciën kunnen saneren: in de periode 1993-2007 (onder Dehaene I+II en Verhofstadt I+II) werd de schuldratio afgebouwd van 137% tot 84%. En het waren steeds regeringen mét de PS.

Van België wordt gezegd dat het een optelsom is van twee democratieën (waar ik deels mee akkoord ga) en dat dit de oorzaak is van veel problemen in België (waar ik niet akkoord mee ga). Ja, Wallonië en Brussel hebben het sociaal-economisch moeilijk, maar dat is ook zo voor Limburg, en dit geldt bijvoorbeeld niet voor Waals-Brabant.

Indien België werkelijk één democratie zou zijn (waar enkel nationale partijen zouden zijn met een nationale kieskring) en waar één taal gesproken zou worden, dan nog zou het zeer onwaarschijnlijk zijn dat de “transfers” zouden verdwijnen.

Men kan hiervoor kijken naar een real life experiment: de Verenigde Staten van Amerika. De kaart hieronder geeft per Amerikaanse staat hoeveel ze de laatste 20 jaar gekregen of gegeven heeft aan de federale overheid  (in % van staatBBP). In het groen staan de gevers (‘makers’), in het rood de ontvangers (‘takers’).

Twee extremen zijn Mississippi en Delaware. Mississippi heeft 254% gekregen over 20 jaar, of gemiddeld 12,7% per jaar. Delaware heeft dan weer 206% gegeven of 10% per jaar. Ter vergelijking (grove cijfers): er zouden 6-12 miljard euro Vlaamse transfers zijn naar Brussel en Wallonië. Vlaanderen produceert ongeveer 200 miljard euro, dus een transfers van 12 miljard komt overeen met 6% van het BBP. Wallonië en Brussel produceren ongeveer 150 miljard euro, wat dus een transfer van 8% betekent. Dat is voor beiden veel geld, maar nog steeds gevoelig onder de extremen van de VS, die één natie vormen, met één taal en met een flexibele arbeidsmarkt (onder meer een grote arbeidsmobiliteit). En een sociaal vangnet dat zeker en vast geen hangmat is…

Bron: The Economist

Met bovenstaande kaart in gedachten zou elke Vlaamse separatist zich toch even in de haren moeten krabben? Hoe komt het dat een land als de VS een dergelijke economische divergentie kan hebben, ook al vormt ze één democratie (met één taal), is de arbeidmarkt erg flexibel en worden werklozen niet gepamperd?

Ik heb zelf geen pasklaar antwoord. Eén verklaring is wellicht het feit dat de economische activiteit zich niet laat dicteren: economische activiteit (Brussel en de Vlaamse havens) trekt economische activiteit aan. De concentratie-effecten zijn immers zeer voordelig voor bedrijven om zich er te vestigen. Politiek beleid heeft hier waarschijnlijk niet zoveel impact op.

Dus ja, Wallonië krijgt transfers, maar dat is in de VS niet anders. De vraag is of we België als geheel kunnen verbeteren. En dat vraagt samenwerking en dialoog. Geen confrontatie.

De Belgische overheidsuitgaven vergeleken

Geert Noels, de bekende Vlaamse econoom, zette voorbije zondag onderstaande boodschap op zijn Twitter

De kern vh B probleem uitgelegd in jaarverslag vd NBB: sinds 2001 stegen de primaire uitgaven overheid met 7,5% vh BBPpic.twitter.com/b6OcWFfe

En de volgende figuur:
pic.twitter.com/b6OcWFfe
Primaire overheidsuitgaven zijn uitgaven zonder de intrestbetalingen die de overheid moet doen op zijn overheidsschuld. Het is een maat om te kijken hoeveel een regering uitgeeft, zonder de last uit het verleden (=overheidsschuld) mee te rekenen. De redenering is dat de huidige regering niet kan afgerekend worden op de goede of slechte prestatie van de regeringen uit het verleden.
Dat maakt de primaire overheidsuitgaven een goede indicator. Alleen, is dit werkelijk “de kern van het probleem van België”? Hieronder de grafiek met dezelfde gegevens (2011 is een schatting), maar ook voor onze buurlanden en voor de drie Scandinavische landen die lid zijn van de EU. Hieruit blijkt dat _alle_ beschouwde landen een stijging kennen van de primaire uitgaven, en dat dit vooral te wijten is aan de crisis.
Misschien is de stijging van de primaire uitgaven wel “de kern van het probleem van België”, maar dan is dat niet typisch voor België.
Trouwens, de primaire uitgaven in Frankrijk liggen bijna 5% van het BBP hoger dan in België; en Nederland en UK komen aardig in de buurt van België. Enkel Duitsland heeft de primaire uitgaven kunnen beperken.
En om het belang van de indicator te nuanceren, hieronder een vergelijking van de primaire uitgaven van België met die van de PIIGS-landen (Portugal, Ierland, Italië, Griekenland en Spanje). Landen die in (zware) problemen zitten…

Bart De Wever in Amerika

Sinds jaren stellen onderzoekers zoals Pikkety en Saez dat de ongelijkheid in de VS sterk toeneemt, met vooral de hoogste inkomens die er spectaculair op vooruitgaan. En eindelijk is dit thema nu op de publieke agenda gekomen. Het begon met Occupy Wall Street die met de slogan ‘we are the 99%’, waarmee ze eigenlijk de top 1% viseerden, kernachtig uitlegden wat het probleem volgens hen is. Ook Warren Buffet, een steenrijke investeerder, pleitte voor een hogere belasting voor de superrijken. En Mitt Romney, de rijke presidentskandidaat voor de Republikeinen, kwam onder vuur te liggen wegens zijn enorme inkomen waarop hij minder dan 15% belastingen betaalt.

Maar sinds kort is het debat een stapje verder gegaan. De vaststelling dat de inkomensongelijkheid sterk gestegen is, wordt niet echt meer gecontesteerd. Het gaat nu om de reden voor de stijging en welke actie er nodig is. David Brooks, een bekende NYTimes-columnist, is lyrisch over Coming Apart, het recentste boek van Charles Murray. Murray, ook bekend van The Bell Curve, beschrijft hoe de VS verglijden naar een twee-kaste-systeem, met haves en haves-not. Volgens Murray is de reden voor deze tweedeling dat de onderklasse, de bodem 30%, niet de juiste waarden heeft. Zo worden 45% van de kinderen uit de onderklasse buiten het huwelijk geboren tegenover 7% uit de topklasse (top 20%). En bijna alle mannen uit de topklasse werken, terwijl meer en meer mannen uit de onderklasse verdwijnen van de arbeidsmarkt .

En de hogere klasse kan misschien doen alsof ze ook losse zeden heeft, maar in feite heeft ze volop de traditionele, conservatieve waarden terug omhelst: er wordt veel minder gescheiden, men is terug strenger in de opvoeding en de werkethos is helemaal terug van nooit weggeweest. Een groot contrast met de onderklasse, die in al deze domeinen net het omgekeerde doet. En de oplossing is volgens Murray dan ook duidelijk: de topklasse moet weer meer richting geven aan de onderklasse.

Dalrymple

Dat is een betoog dat heel sterk doet denken aan Theodore Dalrymple. Deze Britse voormalige gerechtspsychiater maakt dezelfde analyse: de onderklasse is haar moreel kompas kwijt met alle problemen van dien. Een analyse die volop gedeeld wordt door Bart De Wever die stelt dat de vrijheid-blijheid van mei ‘68 misschien wel bevrijdend was voor de hogere klasse, maar rampzalig voor de onderklasse, omdat ze die vrijheid niet aankan. De onderklasse moet dus terug naar de normen en waarden van weleer.

Nochtans stellen Paul Krugman en anderen vast dat het met die normen en waarden nog wel meevalt. Krugman haalt statistieken aan over misdaad en tienerzwangerschappen in de VS die beide sterke dalingen vertonen sinds de jaren ‘90. Ook bij ons blijkt het nogal mee te vallen, zoals Marc Hooghe al in 2009 schreef. Er lijkt dus weinig bewijs voor de stelling dat onze waarden moeten heroverd worden.

30.000 dollar per jaar

Maar wat is dan wel de oorzaak van het grotere aantal scheidingen in de onderklasse en de lagere participatie op de arbeidsmarkt? Een interessante verklaring komt verrassend genoeg uit conservatieve hoek: David Frum, nog speech-schrijver geweest van Bush jr., schrijft in zijn recensie van Coming Apart dat mannen uit de onderklasse te weinig verdienen. Zo stelt hij dat een man in de jaren ‘50 ongeveer 50.000 dollar kon verdienen met een fabrieksjob (in geld van vandaag), in de jaren ‘70 was dat nog maar 40.000 dollar.

Maar nu, als je al het geluk hebt een job te vinden, verdien je minder dan 30.000 dollar. Je kan daar van rond komen, maar gegeven dezelfde normen en waarden als vroeger, mag men verwachten dat er nu minder mannen kiezen voor een gezinsleven en de verantwoordelijkheden die dat met zich meebrengen.

België

Je kan over de oorzaken van de groeiende tweedeling in de VS eindeloos discussiëren. De vraag is in welke mate deze discussie ook relevant is voor België. De inkomensongelijkheid is volgens recente cijfers laag en niet gestegen in België, in tegenstelling tot de meeste ontwikkelde landen. België is een zeer sterk herverdelend land en in de jaren 2000 hebben de sociale uitgaven een relatief sterke stijging gekend. Dat was wellicht nodig, na de zware saneringen die Dehaene uitvoerde in de jaren ‘90. En het zorgt ervoor dat het met België eigenlijk veel beter gaat dan we vaak horen. Het is dan ook wat vreemd dat de boodschap van Dalrymple en De Wever hier zo gemakkelijk ingang vindt.

Dat komt volgens mij doordat hun discours de verantwoordelijkheid bijna volledig legt bij de onderklasse. De hogere klassen worden in het beste geval ervan beschuldigd dat ze te veel doen voor de onderklasse, waardoor die zich in de afhankelijkheid kan nestelen. Ik pleit er helemaal niet voor dat het discours over verantwoordelijkheid vervangen zou worden, maar het is wel maar de helft van het verhaal is. Het zou moeten aangevuld worden met een pleidooi voor meer gelijke kansen en sociale mobiliteit, iets waar de hogere klassen ook verantwoordelijk voor zijn (al was het maar via het betalen van belastingen). Want op het vlak van gelijke kansen presteren we veel minder goed. Dat is volgens mij de inzet van de discussie.

Deze tekst verscheen eerst als opinie bij MO*.

Waarom Di Rupo I de rit uitdoet

België heeft na anderhalf jaar een regering. Bij het regeerakkoord was er veel aandacht voor de begroting. Dat is onterecht. Veel belangrijker zijn de langetermijnhervormingen die onze dierbare welvaartsstaat financieel duurzaam moeten maken. En op dit vlak zet Di Rupo I een aantal belangrijke stappen, niet in het minst wat betreft de hervorming van de pensioenen. Vincent Van Quickenborne, de liberale minister van Pensioenen, heeft alvast een vliegende start genomen en een groot deel van de pensioenhervorming wordt wellicht nog dit jaar goedgekeurd.

Voor veel waarnemers is het pensioendossier één van de vele hindernissen waarover deze regering kan struikelen. Een klassieke tripartite (liberalen, socialisten en christen-democraten) heeft immers in het verleden zelden een mooi parcours gereden, en dus is de kans groot dat de eerste regering van Elio Di Rupo geen lang leven beschoren is. Maar het verleden is vaak niet zomaar over te zetten naar vandaag.

En zeker nu niet: de context is immers zeer nieuw. Er is een Vlaams-nationalistische partij die bij de verkiezingen in juni 2010 bijna 28% van de Vlaamse stemmen haalde. Dat is ongezien en haar succes is nog niet achter de rug: de recente peilingen wijzen zelfs op monsterscores van 40% als het nu verkiezingen zouden zijn. Als de regering Di Rupo effectief zou vallen en er niets van de (staats)hervormingen uitgevoerd is, dan zullen de Vlaamse regeringspartijen zwaar verliezen, met CD&V en Open VLD op kop. Op zich is dat een zeer slechte onderhandelingspositie voor CD&V en Open VLD, aangezien ze er dan alles aan zullen doen om toch maar niet met lege handen naar de kiezer te moeten trekken.

Franstalige doodsangst voor N-VA

Maar, en dit is essentieel, ook de Franstalige regeringspartijen hebben er geen enkel belang bij dat de regering valt en de N-VA de verkiezingen met straatlengtes wint. En dit gegeven versterkt dan weer de onderhandelingspositie van de Vlaamse regeringspartijen. Dit was trouwens exact de reden waarom Open VLD in de laatste rechte lijn van de regeringsformatie een aantal belangrijke socio-economische hervormingen kon binnenhalen, ook al leek het toen ook dat Open VLD in een benarde positie zat. Zonder regeerakkoord zouden ze electoraal afgestraft worden; met een regeerakkoord maar zonder belangrijke hervormingen evenzeer. Maar de liberalen wisten ook dat de Franstaligen te allen prijze wilden vermijden dat de N-VA de verkiezingen zou winnen. Paradoxaal genoeg versterken goede peilingen voor De Wever de positie van de Vlaamse regeringspartijen, omdat de vrees van de Franstaligen voor de N-VA groter lijkt dan de vrees van de Vlaamse partijen voor een eigen verkiezingsnederlaag.

Die angst van de Franstaligen voor de N-VA hoeft niet te verbazen. De Franstalige politici moeten immers het belang van hun eigen kiezers behartigen. Als de regering zou vallen, is het niet onrealistisch dat de N-VA 40% of meer haalt. Dat betekent de facto dat de Franstaligen enkel met de N-VA zullen kunnen onderhandelen. De andere partijen zullen te klein zijn en bovendien zal er groot wantrouwen zijn tussen een aantal voormalige regeringspartijen. En de onderhandelingen met de N-VA zullen dan niet meer gaan over een regering maar over de ontmanteling van België.

Gezien er een geldstroom is van noord naar zuid van 6-12 miljard euro per jaar (naargelang de bron), betekent dit een welvaartsdaling van 5-10% van het Franstalige BBP. En dit enkel in het geval dat de ontmanteling ordentelijk en snel verloopt. Als dat niet zo is, dan is de kost veel hoger. Ook voor de Vlamingen trouwens, maar dat zal dan de uitdrukking zijn van de Vlaamse democratische wens, hoe irrationeel die ook kan zijn.

Quid Open VLD?

De bovenstaande redenering is natuurlijk niet meer dan een beredeneerde gok. Politiek is veel te onvoorspelbaar om met zekerheid te zeggen dat Di Rupo I de rit uitdoet. Het essentiële punt van mijn redenering is dat de Franstalige angst voor de N-VA groter is dan de angst voor een verkiezingsnederlaag van de Vlaamse regeringspartijen. Als dat correct is, dan zal het escalerende protest van de vakbonden de regering niet doen vallen. Meer nog, dan zijn de vakbonden de objectieve bondgenoot van de liberalen (en in mindere mate van CD&V). Immers, de liberalen hebben vooral de oppositie van N-VA te vrezen.

Het enige wat N-VA tot nu toe kan zeggen is dat de hervormingen niet ver genoeg gaan, maar hoe harder de vakbonden protesteren, hoe minder geloofwaardig deze oppositie wordt. Het is uiteraard not done om het toe te geven, maar in de Melsensstraat zal wel een glaasje gedronken worden op de vakbonden. Dat mag cynisch klinken, maar zo zit het politieke spel in elkaar, en daar kunnen de politici niets aan doen. Ofwel speel je het spel mee, ofwel ga je naar huis.

Deze tekst verscheen eerst als column bij Liberales.

De Belgische topprestatie (zonder ironie)

In Vlaanderen heerst momenteel de gedachte dat België niet werkt en een grondige staatshervorming nodig heeft, alleen zo zouden de sociaal-economische problemen kunnen worden aangepakt. Om dat besluit kracht bij te zetten wordt geregeld teruggegrepen naar drie macro-economische variabelen: de staatsschuld, de belastingsdruk en de wettelijke pensioenen. Ondanks hoge inkomsten, kan de Belgische staat slechts lage pensioenen uitkeren en torst ze bovendien hoge schulden. Op basis van deze vaststelling zou het bijgevolg duidelijk moeten zijn dat het Belgische vehikel niet goed werkt en dringend een staatshervorming nodig heeft zodat de Belgische structuur efficiënter kan werken.

Hoewel de vaststelling van de slechte toestand van de drie macro-economische indicatoren correct is, is de conclusie dat België niet zou werken fout. Indien men wil nagaan of een land slecht of goed werkt, moet men kijken wat dat land jaarlijks presteert en of deze prestatie op een consistente manier is neergezet. Op basis van dit criterium heeft België de afgelopen 15 jaar in vergelijking met bijvoorbeeld Duitsland of Frankrijk een topprestatie afgeleverd. In de periode 1995-2010 heeft ons land haar schuldratio verminderd met 33 procentpunt. Nederland met slechts 13 procentpunt. De schuldratio’s in Duitsland en Frankrijk zijn in deze periode zelfs toegenomen met 26-27 procentpunt. België heeft de voorbije 15 jaar in vergelijking met Duitsland en Frankrijk 60% van het BBP beter gepresteerd wat betreft de reductie van de overheidsschuld (zie figuur voor vergelijking met Duitsland).

Deze Belgische topprestatie is des te opmerkelijk, omdat de Belgische staat een significant groter deel van haar inkomsten moest en moet besteden aan het betalen van rente op de overheidsschuld (een last uit het verleden). Een voorzichtige schatting leert dat België midden jaren 90 ongeveer 4 procent van het BBP meer moest spenderen aan intrestbetalingen dan Duitsland. Dat komt niet enkel door het feit dat België een hogere overheidsschuld moest financieren, maar ook doordat ze een hogere rente moet betalen (de spread). De huidige meerkost ten opzichte van Duitsland wordt voor 2010 geschat op ongeveer 1%, een gevoelige daling, maar nog steeds een relatief groot verschil. Het maakt de Belgische schuldafbouw er alleen maar spectaculairder op. Met andere woorden, de Belgen torsen weliswaar een hoge belastingsdruk, maar blijkbaar slaagt de overheid erin een effectief beleid te voeren om de schuldratio te verminderen.

Daarenboven lijkt het erop dat de Belgische sociale en economische indicatoren niet geleden hebben onder de sterke afbouw van de Belgische schuldratio. We hebben er bij Eurostat de volgende indicatoren op nageslagen: BBP per hoofd van de bevolking ten opzichte van de EU27, werkgelegenheid, inkomensongelijkheid, aandeel van de leerlingen met lage leesvaardigheid en armoederisico bij ouderen. Op al deze vlakken deed België het de afgelopen 15 jaar minstens even goed als onze drie buurlanden. Zo was bijvoorbeeld de inkomensongelijkheid in België in 2009 lager dan in 1999 en lager dan in onze buurlanden. Ook het armoederisico bij ouderen is het laagste in België en is ten opzichte van 1999 nog afgenomen. Een zwak punt blijft wel onze arbeidsmarkt. De werkloosheid is sinds 1999 weliswaar gedaald, maar blijft hoger dan in Duitsland en Nederland. Enkel Frankrijk doet het hier slechter.

De huidige toestand van de Belgische overheidsschuld is nog steeds niet goed. Maar dat is enkel en alleen te wijten aan de grote achterstand die België in de jaren ’70 tot begin jaren ’90 heeft opgelopen, met uiteindelijk een schuldratio tot boven 130 procent. Toen was de analyse correct dat België ziek was, doodziek. En die doodzieke periode uit het verleden maskeert de topprestatie van de laatste 15 jaar: we zitten nog niet in de koppositie, omdat we van ver moesten komen, maar we hebben al heel wat achterstand ingehaald. Deze vaststelling staat in schril contrast met de perceptie van het inefficiënte België. We koersen tegen 50 km/u, terwijl de rest 40-45 km/u fietst, maar we zitten nog steeds een aantal kilometer achter. Niemand die blijkbaar wil zien dat we het hardst rijden van allemaal; we kijken enkel naar onze achterstand en merken niet op dat de achterstand steeds kleiner wordt.

Dat neemt echter niet weg dat er wel degelijk hervormd moet worden, niet in het minst in de arbeidsmarkt en de pensioenen. De vergrijzing staat immers niet meer voor de deur, ze heeft al aangeklopt en zichzelf binnengelaten. Daarom moet het aantal actieven ten opzichte van de niet-actieven op een houdbaar niveau blijven en dit verplicht ons tot een hervorming van de welvaartsstaat. Een diepgaande staatshervorming, laat staan de splitsing van het land, is daarvoor niet noodzakeiljk. Dat is dan ook de ironie van de hele zaak: de partijen die een staatshervorming eisen om de welvaartstaat te redden, terwijl dit niet nodig is, dreigen door hun eis de voortzetting van de Belgische topprestatie te fnuiken. Er is dringend het inzicht nodig dat het Belgische vehikel wel werkt (als we vergelijken met onze buurlanden) en dat binnen dit vehikel een welvaartstaatshervorming mogelijk is.


Met dank aan de collega-economen Bram Delen, Tom Strengs en Toon Vanheukelom voor hun waardevolle input.

Deze tekst is eerst verschenen als ‘Mening op maandag’ op de website van MO* en als column bij Liberales.

Maak een regering zonder PS

Na de federale verkiezingen van 13 juni 1999 duurde het minder dan een maand vooraleer de nieuwe Belgische regering was ingezworen. Er waren meerdere redenen voor deze snelle regeringsvorming, maar één van de belangrijkste was de vaste wil van de regeringspartijen om eindelijk -na decennia- een regering te maken zonder de christen-democraten. Men kon in die tijd immers gerust spreken van een CVP-staat waarbij partijgetrouwen van de CVP in alle geledingen van de maatschappij sleutelposities bekleedden. Acht jaar in de oppositie heeft de macht van deze partij sterk verminderd. Neutraal gezien is deze oppositiekuur van de CVP (ondertussen CD&V) een goede zaak geweest voor de Belgische democratie. Te lang en teveel macht in de handen van één man of organisatie is ongezond, omdat langdurige machtsconcentratie op zijn best leidt tot luiheid en zelfingenomenheid, op zijn slechtst tot corruptie.

Diezelfde redenering werd na de federale verkiezingen van juni 2007 toegepast op de Parti Socialiste (PS) door toenmalig informateur Didier Reynders (MR) toen hij stelde dat een regering zonder de PS gelijk staat aan een grote staatshervorming. Deze uitspraak was vooral bedoeld voor het kartel CD&V/N-VA dat met een populistisch en erg Vlaams programma de verkiezingen had gewonnen. De uitspraak van Reynders werd toen niet serieus genomen, maar het was de nagel op de kop. De PS zit ondertussen immers als enige partij al 23 jaar onafgebroken in de federale regering, waarbij ze steeds belangrijke ministerportefeuilles kon beheren. Men kan ondertussen bijgevolg dezelfde redenering volgen als in 1999: het is tijd voor de PS om in de oppositie te gaan. Dat zal de Belgische democratie ten goede komen.

Het probleem is echter dat het moeilijk is om zonder de PS een regering te vormen die een verregaande staatshervorming kan verwezenlijken: daarvoor zijn 100 van de 150 zetels nodig. De PS heeft 26 zetels. Zonder deze partij, zijn er nog 124 zetels over. Trek daar ook de Vlaamse zusterpartij sp.a (13) vanaf en de cdH (9), een partij die sinds 2007 haar lot met dat van de PS lijkt te verbinden, en er blijven nog 102 zetels over. Daarvan gaan er nog 14 zetels naar de onwaarschijnlijke coalitiepartners LDD (1), Vlaams Belang (12) en de Parti Populaire (1). Dat maakt 88 zetels, verdeeld over zes partijen: N-VA (27), CD&V (17), Open VLD (13), MR (18), Groen (5) en Ecolo (8). 88 zetels op 150 is ruim voldoende voor een gewone regering, maar onvoldoende voor een tweederde meerderheid en dus geen staatshervorming.

Voor staatshervorming-fetisjisten is hiermee de kous af: geen staatshervorming, geen regering. Maar men moet de staatshervorming natuurlijk als een middel bekijken en niet als doel: het gaat niet zozeer om de hervorming van de staat, maar wel om een hervorming van onze welvaartstaat. De N-VA beweert dat de hervorming van de welvaartsstaat enkel kan via een diepgaande staatshervorming. Maar dat is niet correct. Met een regering zonder PS en cdH kan ook een hervorming van de welvaartsstaat bekomen worden.

De N-VA omschrijft België vaak als een tweelandenland: de Vlaamse kieskring die overwegend economisch-rechts stemt, tegenover de Franstalige kieskring die overwegend economisch-links stemt. Die twee verzoenen is een aartsmoeilijke taak en blijkt op dit moment zelfs onmogelijk te zijn. Het ei van Columbus lijkt dan ook te zijn om een economisch-rechtse regering te vormen, zonder de linkse partijen PS, cdH en sp.a. Om te komen tot een comfortabele meerderheid zou Ecolo en eventueel Groen! moeten meegenomen worden in de federale regering. Dat zijn economisch-linkse partijen, maar de opname van deze partijen kan ook als een troef gezien worden omdat hiermee de linkse flank van de CD&V gerust gesteld wordt. De groenen zijn wellicht te overtuigen met een aantal belangrijke -hopelijk goed doordachte- maatregelen wat beterft de overgang naar een CO2-arme economie, iets wat sowieso goed beleid is. Overigens zouden niet alleen een overgrote meerderheid van de Vlamingen een federale regering zonder de PS verwelkomen. Ook veel franstaligen zijn de PS-staat grondig beu. De partij haalt dan wel 35% van de stemmen; dat betekent ook 65% kiezers die er niet op stemmen.

De grootste tegenstander van een coalitie zonder de PS is echter de N-VA zelf (de PS zelf niet meegerekend). Zij heeft haar kiezers een diepgaande formele staatshervorming beloofd en zal niet zonder in een regering stappen. Als de N-VA hieraan vasthoudt en de huidige voorstellen weigert, zal het de tweede maal zijn dat de positie van de N-VA ervoor zorgt dat de PS incontournable is. Inderdaad, toen de N-VA eind 2007 het been stijf hield en weigerde om het pakket dat toen op tafel lag (met een oranje-blauwe coalitie, zonder de PS) te aanvaarden, werd Guy Verhofstadt gevraagd een nood-regering te maken. Als gevolg werd een regering mét de PS en zonder de N-VA gemaakt, en zonder een formele staatshervorming (overigens met de steun van de N-VA, op één symbolische onthouding na). Dat scenario dreigt zich te herhalen: een regering met de PS en zonder de N-VA, en eveneens zonder een staatshervorming. Dat zou de ironie ten top zijn: de N-VA voerde in 2007 immers nog een campange “tegen de verst(r)ikking van Vlaanderen”, doelend op Elio Di Rupo met zijn eeuwig strikje.

Nu dat blijkt dat een formele staatshervorming mét de PS niet haalbaar lijkt, zouden de Vlaamse partijen het geweer van schouder moeten veranderen en pleiten voor een welvaartstaatshervorming, waarbij een centrum-rechtse regering zonder PS en cdH de arbeidsmarkt, de overheid, justitie en de sociale zekerheid hervormt. Die sanering is dringend en absoluut noodzakelijk. Enkel op die manier kunnen we onze welvaartstaat behouden. Open VLD, MR en een groot deel van de CD&V zullen dit scenario ongetwijfeld genegen zijn. Hopelijk geraakt de N-VA verlost van zijn staatshervorming-fetisjisme.

Deze tekst verscheen eerst als column bij Liberales.

Het einde van België is nog veraf

In een opiniestuk vroeg econoom Paul De Grauwe (KULeuven) zich afgelopen week af of België nog wel bestuurbaar is. Hij haalde hiervoor twee redenen aan: enerzijds zijn de schaalvoordelen van grote landen ten opzichte van kleine landen verdwenen doordat de handelsbarrières sterk zijn afgenomen. De afzetmarkt van bedrijven uit kleine landen is nu even groot als die van bedrijven uit grote landen. Het argument dat België toch al zo klein is en dus beter niet gesplitst zou worden vervalt hiermee.

Anderzijds, zo stelde professor Paul De Grauwe, is de cohesie binnen een land belangrijk om efficiënt te kunnen besturen. De sociale-economische en politieke cohesie is in België onmiskenbaar dramatisch gedaald, tot op een niveau dat er de facto al sinds mei 2007 geen federale regering meer is. Op basis van deze analyse poneert De Grauwe twee scenario’s: ofwel komt men toch tot een akkoord en hervormt men de staat waarbij meer bevoegdheden geregionaliseerd worden om zo aan de verminderde cohesie tegemoet te komen. De Grauwe acht dit scenario niet zo kansrijk, en het zou volgens hem enkel kunnen slagen omdat we het “probleem Brussel” anders niet opgelost krijgen. Het tweede scenario is de splitsing van België en wordt volgens Paul De Gauwe alsmaar realistischer, juist door het gebrek aan cohesie binnen België en de onbestuurbaarheid die daaruit volgt.

Deze economische analyse gaat echter voorbij aan twee elementen. Het eerste is van politieke aard en gaat over het veto-recht. De jarenlang aanslepende soap rond de splitsing van BHV heeft voor iedereen duidelijk gemaakt wat grondwetspecialisten al wisten: elke gemeenschap in België heeft in de praktijk een veto-recht. Een relatief klein probleem zoals de splitsing van BHV, waar slechts een gewone parlementaire meerderheid voor nodig is, raakt niet gestemd omdat één gemeenschap, in dit geval de Franstaligen, dit niet wensen. Elke taalgroep beschikt immers over allerlei mechanismen om een beslissing te blokkeren, wat ook effectief gebruikt wordt.

Ten tweede zijn er de zogenaamde transfers van noord naar zuid. N-VA schatte deze transfers in het verleden op ongeveer 11 miljard euro per jaar; meer realistische schattingen zijn een pak lager maar situeren zich nog steeds rond 6 miljard euro per jaar. Het Franstalige BBP wordt geschat op 135 miljard euro per jaar (40% van het Belgische BBP). Zes miljard euro aan transfers vertegenwoordigen bijgevolg 4.5% van het Franstalige BBP, dezelfde grootte-orde als wat de huidige economische crisis gekost heeft. Het is bijgevolg ondenkbaar dat de Franstalige politici, die de belangen van hun kiezers moeten verdedigen, zomaar akkoord zullen gaan met de splitsing van België, omdat dit inhoudt dat de Franstalige politici vrijwillig verzaken aan de transfers en zo de Franstalige gemeenschap nogmaals een diepe economische crisis laten ondergaan. Een dergelijk masochisme kan je onmogelijk verwachten van democratisch gekozen politici. Het veto-recht tegen de splitsing van België zal dan ook zonder enige twijfel gebruikt worden: een scheiding met onderlinge toestemming is ondenkbaar.

Het alternatief is dat de Vlamingen de splitsing van België doordrukken, tegen de wil van de Franstaligen. Aangezien de Vlamingen hiermee buiten de wet treden, komt dit neer op een revolutie. Maar tussen droom(?) en daad liggen een heleboel praktische bezwaren.

De Belgische overheid torst een schuld van 100% van het BBP, zijnde ongeveer 340 miljard euro. Daarvan wordt jaarlijks 80 miljard euro vernieuwd, dus tegen nieuwe rentevoorwaarden. Volgens Ivan Van de Cloot (Itinera Instituut) vinden Amerikaanse hefboomfondsen onze obligaties nu al minder aantrekkelijk. In de aanloop van een revolutie zal dat voor alle investeerders het geval zijn, omdat er heel wat onzekerheid zal zijn over de terugbetalingscapaciteiten. Als België werkelijk in een revolutie belandt, zal men torenhoge rentes moeten betalen of –erger- men zal helemaal geen geld meer kunnen ophalen, waardoor pensioenen, werkloosheidsuitkeringen, ziektekosten,… niet meer betaald zullen kunnen worden. Men komt dan in een scenario dat de welvaartsstaat gedurende maanden of zelfs jaren ophoudt te bestaan.

Een dergelijk scenario is bijna ondenkbaar. En meer waarschijnlijk zal de Belgische welvaartstaat zich trachten te blijven financieren (en de transfers blijven). Griekenland betaalt vandaag 10%-12% op haar 10-jarig overheidspapier. Het is een realistisch scenario dat België in een revolutionair klimaat ook dergelijke rentes of hoger moet betalen, in vergelijking met 4% vandaag. Een hogere rente van 6%-8% op 80 miljard euro betekent een meerkost 4,8 tot 6,4 miljard per jaar. Na twee jaar revolutionaire crisis verdubbelt zich dat tot 9,6 – 12,8 miljard euro per jaar. En dit is dan nog enkel de meerkost voor de herfinanciering van de overheidsschuld. Er is ook nog het mislopen van potentiële investeerders: bedrijven vinden een politiek instabiel land minder interessant om te investeren en laten het links liggen. Een minder zichtbare kost, maar daarom niet minder belangrijk. Economen zoals Paul De Grauwe schatten de kost momenteel op 380 tot 500 miljoen euro, waarvan slechts 80 miljoen euro het gevolg is van de hogere rente.

De Franstaligen dragen natuurlijk ook kosten bij een rentestijging. Als de rente echt uit haar dak dreigt te gaan, zullen de Franstaligen toch ook wel akkoord gaan met een splitsing? Indien de Franstaligen enkel kijken naar hun eigen kosten en baten van de twee scenario’s (splitsen of het veto gebruiken en mogelijk een revolutie uitlokken), dan is er inderdaad een punt waarop de kosten van een vrijwillige splitsing lager liggen dan het veto. Bij een vrijwillige splitsing verliezen ze 6 miljard euro per jaar, of 1.500 euro per jaar per Franstalige. Bij een revolutie verliest België na één jaar tot 6,4 miljard euro per jaar of 640 euro per Belg (zonder de kost van de misgelopen investeringen mee te rekenen). Na twee jaar is dat 1280 euro per Belg, wat nog steeds niet voldoende is om de Franstalige vrijwillig te laten kiezen voor het splitsingscenario, omdat hij dan 1.500 euro verliest. Na drie jaar en een kost van 1920 euro, verliest de Franstalige echter meer bij een revolutie dan met een vrijwillige splitsing. En dus zou hij beter instemmen met een vrijwillige splitsing. Echter, als de Franstaligen ook rekening houden met de positie van de Vlamingen, dan zullen ze nooit vrijwillig instemmen met een splitsing. Immers, de Vlaming verliest vandaag via de transfers 6 miljard euro per jaar of 1.000 euro per Vlaming per jaar. Echter, na een revolutionaire crisis van twee jaar heeft de Vlaming al 1.280 euro verloren, meer dan hij zou verliezen als hij geen revolutie zou veroorzaakt hebben. Veel hangt af van hoelang de revolutionaire crisis aansleept, maar dat dit op een aantal maanden of jaren kan opgelost worden, is wellicht een illusie. In dat geval heeft de Vlaming meer te verliezen bij een revolutie dan de Franstalige.

De hierboven geciteerde cijfers zijn weliswaar nattevingerwerk, maar de conclusie dat de Vlamingen bij een revolutie meer te verliezen hebben in vergelijking met de Franstaligen blijft met andere cijfers overeind. Het dreigement dat de Vlaming de revolutie zal uitroepen, is dus (rationeel) niet geloofwaardig.

Het mag dus duidelijk zijn dat niet Brussel het grootste obstakel is voor een splitsing van België, maar de gigantische overheidsschuld waarvan ongeveer een kwart per jaar moet vernieuwd worden. Het ophalen van vers geld is cruciaal om onze welvaartsstaat draaiende te houden. Als die ophaling van vers geld grondig verstoord wordt – en die zal grondig verstoord worden in een revolutionair klimaat- dan komen allerlei essentiële zaken in het gedrang, zoals de uitbetaling van de pensioenen en de ziektekosten, zaken die op het federale niveau gebeuren en die ook essentieel zijn voor de Vlamingen.

Als de huidige onderhandelingspoging definitief vastloopt en er nieuwe verkiezingen uitgeschreven worden, dan wordt de splitsing van België de inzet van de verkiezingen. In de veertig dagen van de ontbinding van het parlement tot de verkiezingen zullen de financiële markten ongetwijfeld al een staaltje van hun kunnen laten zien. Nieuwe verkiezingen zouden de huidige krachtsverhoudingen dus wel eens kunnen wijzigen, omdat in de aanloop van de verkiezingen duidelijk wordt waartoe een geforceerde splitsing kan leiden.

Toch is een hervorming van België onvermijdelijk, juist omdat men vaststelt dat (1) het federale systeem niet werkt en (2) het federale systeem niet zal verdwijnen (tenzij door een revolutie die niemand wil). De opdracht is dus om dat federale systeem, waar we niet vanaf geraken, werkbaarder te maken. Men kan hiermee beginnen door de federale (top)politici rekenschap te laten afleggen in heel België, via een federale kieskring. In 2007 heeft Yves Leterme in Vlaanderen de federale verkiezingen gewonnen door zich uitsluitend te richten op de Vlaming. In 2010 deed Joëlle Milquet min of meer hetzelfde door nauwelijks tien dagen voor de federale verkiezingen openlijk te pleiten voor een corridor(!) tussen Brussel en Wallonië. Het leverde Milquet ongetwijfeld extra (Franstalige) stemmen op, maar de N-VA wreef zich in de handen en incasseerde de Vlaamse verontwaardigde stemmen. Een federale kieskring zou dergelijk opportunistisch gedrag afstraffen.

 

Deze tekst verscheen eerder als column bij Liberales.

Het gaat om geld

Met de financieringswet zijn de onderhandelaars gestoten op hét grote knelpunt. Dat is niet BHV, noch het overhevelen van bevoegdheden naar de deelstaten, het gaat simpelweg over geld. Hoe hoger de transferts, hoe meer de Franstaligen te verliezen hebben en des te hardnekkiger ze elke hervorming van de financieringswet zullen tegenhouden. Het was dan ook op zijn minst tactisch ongelukkig toen begin 2005 de N-VA stuntte door met 11,3 miljard euro vals geld naar Wallonië te trekken om zo de transferts van Vlaanderen naar Wallonië aan de kaak te stellen: 11,3 miljard nepgeld zal de Vlaming misschien warm gemaakt hebben voor een onafhankelijk Vlaanderen. Bij de Franstaligen kwam de boodschap juist omgekeerd aan: 11,3 miljard euro te verdelen over 4 miljoen Franstaligen is wat ze te verliezen hebben als België zou ophouden te bestaan. Dat is bijna 3.000 euro per persoon, of meer dan 10procent van het Franstalige bbp.
Een verarming met meer dan 10procent is twee tot drie keer het verlies door de huidige economische crisis, de zwaarste sinds de Tweede Wereldoorlog. Zolang het welvaartsverlies dat we lijden door een aanslepende regimecrisis kleiner is dan 10 procent, loont het voor de Franstaligen om ‘non’ te blijven zeggen.

Verdeeld over zes miljoen Vlamingen is 11,3 miljard euro ongeveer 2.000 euro per persoon. Maar deze jaarlijkse winst voor de Vlaming is een derde kleiner dan het jaarlijkse verlies voor de Franstalige (3.000 euro). Bovendien weegt verlies psychologisch zwaarder door dan winst, waardoor het normaal is dat de Franstaligen meer kosten willen dragen om een verandering te willen tegenhouden.

Kortom, het is duidelijk dat de Franstaligen veel te verliezen hebben bij elke stap naar de verdere ontmanteling van België en dat ze dit met veel meer energie zullen bevechten dan de Vlamingen. Er zal enkel een grondige staatshervorming komen als Vlaanderen geloofwaardig aantoont dat er hierdoor een grote winst aan efficiëntie behaald wordt. Tactisch is het ook interessant de Franstaligen te overtuigen dat de transferts niet drastisch worden teruggeschroefd en dat ze zelfs helemaal nooit zo groot zijn geweest, waardoor het verlies voor de Franstaligen hoe dan ook beperkt blijft. Anders blijft het simpelweg ‘non’.

Deze tekst verscheen eerst in De Standaard.