Wie al eens in een treinstation komt, heeft het ongetwijfeld al gezien: de speciale tegels met groeven en halve bolletjes die slechtzienden of blinden moeten geleiden naar het juiste spoor. De medemens die met behulp van een rolstoel mobiel is, kan zich in sommige stations ook makkelijk via liften naar het juiste spoor begeven. Daar wordt hij of zij opgewacht door iemand van de NMBS die de persoon op de trein helpt. In het station van aankomst staat dan iemand anders klaar om deze persoon van de trein te helpen.
Zo te zien krijgt onze maatschappij in het algemeen meer oog voor mensen die niet op dezelfde manier mobiel zijn als de meeste andere mensen. Toch is er ook kritiek: het zou veel beter kunnen en soms gaat het zelfs achteruit. Zo was er begin april het verhaal in De Standaardvan Jelle Van De Wiele. Toen hij de trein naar Kortrijk wou nemen, werd hem gezegd om vóór 16u terug te zijn ‘of dat hij anders zijn plan maar moest trekken’. Jelle Van De Wiele is één van de vele rolstoelgebruikers die getroffen wordt door de besparingen van de NMBS, zo besloot de krant. Ook in grotere stations worden rolstoelgebruikers na een bepaald uur niet meer geholpen.
Het bovenstaande geval maakt duidelijk dat niet iedereen zijn leven kan inrichten zoals hij of zij dat wil. Het zelfbeschikkingsrecht wordt feitelijk ingeperkt omwille van budgettaire redenen. Maar de NMBS zal, met de druk om kosten te besparen, haar rekening wel gemaakt hebben: de ritten die ze verliest aan minder mobiele reizigers zullen ruimschoots gecompenseerd worden door de lagere personeelskosten. Vanuit het oogpunt van efficiëntie is de beslissing van de NMBS dus correct.
Diezelfde beslissing maakt onze maatschappij echter onrechtvaardiger. De basis van die stelling ligt in de ‘capabilities approach’ of ‘vermogensbenadering’. Amartya Sen, Nobelprijswinnaar Economie, zette deze aanpak uiteen in het artikel Equality of what? uit 1980. Hierin ging hij na wat we zouden willen vergelijken, indien we willen nagaan welk land de beste levenskwaliteit biedt.
In het artikel bespreekt hij eerst het utilitarisme. Het utilitarisme kijkt enkel naar het individuele nut (of geluk) om te bepalen in welk land het beter is te leven. Als in land A de mensen gelukkiger zijn dan in land B, dan is land A beter om in te leven. Deze aanpak is per definitie louter subjectief: wat mensen zélf zeggen is het enige waar we rekening mee houden en elk nut of geluk heeft evenveel waarde. De huidige stortvloed aan studies over het geluk van de mens past in deze aanpak: deze studies zijn gebaseerd op wat mensen zelf zeggen over hoe ze zich voelen. Maar Sen verwerpt het utilitarisme, juist omdat deze aanpak enkel rekening houdt met het subjectieve. Ook objectieve elementen zijn volgens Sen van belang om te bepalen of een bepaalde maatschappij beter is of niet.
Inderdaad, stel dat land B ongelukkiger is omdat er veel mensen wonen die maar erg moeilijk tevreden te stellen zijn. De meerderheid van dit land heeft namelijk een dure smaak en is pas tevreden als ze de nieuwste Porsche op de oprit staan heeft en als er elke dag champagne en kaviaar bij het ontbijt staat. Aan de andere kant, stel dat in land A, dat uit de zelfrapportering gelukkiger blijkt dan land B, de minderheid onderdrukt wordt en dat dát de voornaamste reden is dat het geluk in land A zo hoog is (omdat de meerderheid gelukkig wordt door de minderheid te kunnen discrimineren). Het feit blijft dat land A gelukkiger is, maar het is duidelijk dat een louter subjectieve aanpak niet aanvaardbaar is. Sen wil echter niet naar een louter objectieve aanpak gaan: subjectieve zaken blijven erg belangrijk -het onderzoek naar geluk moet niet naar de prullenmand-, maar ook objectieve zaken zijn van belang.
John Rawls had eerder al in A Theory of Justice de utilitaristische benadering verworpen. Hij deed dit op basis van dat vervelende kenmerk van het utilitarisme, namelijk dat het ongeluk van de ene kan gecompenseerd worden door het (iets) hogere geluk van de andere. Rawls stelde dat in de originele positie -een theoretische positie waar men niet weet welke talenten men zal hebben of in welke maatschappelijke situatie men zal terecht komen- niemand zou kiezen voor een maatschappij waarin dit compensatiecriterium aanvaard is. Voor Rawls is een dergelijke maatschappij dus niet rechtvaardig. Als alternatief definieert hij een reeks ‘primaire sociale goederen’ die in een rechtvaardige maatschappij aan iedereen toekomen, waarbij een ongelijke verdeling alleen aanvaardbaar is als ze in het voordeel van de minstbedeelden is (zie voor een inleiding in Rawls). Voor Sen is dit echter niet de juiste manier, omdat Rawls met zijn aanpak de diversiteit van de mensen ontkent. De goederen die Rawls onder de mensen wil verdelen zijn voor iedereen gelijk, maar, zo stelt Sen, wat mensen met die goederen kunnen doen is verschillend.
Sen pleit ervoor om Rawls’ theorie uit te breiden waarbij de aandacht verschuift van ‘primaire sociale goederen’ naar ‘wat goederen doen met mensen’. De uitbreiding van Rawls’ theorie noemt hij de ‘capabilities approach’: een rechtvaardige maatschappij geeft de mensen de vermogens om hun leven zo goed mogelijk zelf in te richten. In deze aanpak worden objectieve zaken gecombineerd met subjectieve. Het objectieve aspect is de lijst met ‘capabilities’ en die is voor elke persoon van toepassing. Maar het feit dat die capabilities of vermogens voor elke mens op een verschillende manier kunnen bereikt worden, dat is subjectief. Daarenboven kan het individu zelf kiezen of hij de vermogens ook effectief omzet in een functioneren. Om het overdreven eenvoudig te stellen: het is niet omdat een gebouw toegankelijk is voor rolstoelgebruikers, dat de rolstoelgebruiker er ook moet binnen gaan.
Sen heeft geen welomlijnde lijst van ‘vermogens’ opgesteld. Hij is van mening dat dit op het politieke toneel moet vastgesteld worden, wat hem soms het verwijt oplevert om relativistisch te zijn. Martha Nussbaum, die samen met Sen een groot stuk van de theorie heeft ontwikkeld, is radicaler (of filosofischer) en heeft een lijst van tien ‘vermogens’ opgesteld. Maar ook zij stelt dat de lijst nog niet definitief is. Over sommige items van haar lijst is er echter meer discussie dan over andere. Zaken zoals toegang tot hoger onderwijs, zelfstandig wonen en het garanderen van basismobiliteit worden door zowat iedereen aanvaard.
Het is niet verwonderlijk dat Sen en Nussbaum twee liberale denkers zijn, gezien de nadruk op de keuzevrijheid van het individu. Het gaat dan om een échte keuzevrijheid. Een vrijheid die samengaat met vermogens om werkelijk te kunnen kiezen om iets te doen of niet te doen. Daarom moet de eis van Jelle Van De Wiele voor de garantie van zijn basismobiliteit ondersteund worden. Als het de bedoeling is om zoveel mogelijk reizigers zo snel en goedkoop mogelijk van punt A naar punt B te vervoeren, dan kan het best efficiënt zijn om rolstoelgebruikers op bepaalde momenten de trein te ontzeggen. Maar om onze maatschappij rechtvaardiger te maken, is deze aanpak verre van efficiënt.
Deze tekst verscheen eerder als column bij Liberales.