Belastingillusie is wijd verspreid in continentaal Europa. De overheid wordt op vele manieren gefinancierd wat de transparantie niet ten goede komt. Daardoor lijkt de kost van de overheid niet zo groot als ze in werkelijkheid is. Een overheid die niet efficiënt is, wordt dan makkelijker getolereerd: burgers zullen zich verzetten tegen het inkrimpen van de overheid, omdat ze vooral de baten zien en veel minder de kosten. De gedachte van de verborgen kosten zoals belastingillusie loopt als een rode draad door het essay Wat men ziet en wat men niet ziet van Frédéric Bastiat. Het essay van de negentiende-eeuwse Franse intellectueel is samen met een tweede essay vertaald en heruitgegeven door het Rothbard Instituut.
Op een paar tientallen pagina’s legt Bastiat in Wat men ziet en wat men niet ziet op een eenvoudige en duidelijke manier uit wat de baten zijn die men ziet en de kosten die men niet ziet. Zo geeft Bastiat het voorbeeld van het al dan niet ontslaan van soldaten wanneer men uit oorlogstijd komt. Het lijkt logisch om, eens er vrede is, de werkloze soldaten te ontslaan. Maar als je dat doet, zo argumenteren de tegenstanders, dan schaadt dat de economie, omdat het inkomen van de soldaten zal dalen. Hierdoor daalt hun consumptie en dus de vraag naar goederen en diensten. Dat is, zo stelt Bastiat,wat men ziet. Wat men niet ziet, echter, is dat de staat minder geld nodig heeft als het de soldaten toch ontslaat, en dat dus een deel van de belastingen teruggegeven wordt aan de burger, die het op zijn beurt kan besteden. De verloren consumptie van de soldaat kan dus gecompenseerd worden door de burgers die nu navenant meer inkomsten hebben. Meer nog, de soldaat die geen nuttig werk meer deed, kan nu ingezet worden voor een productieve taak, waardoor de economie met hetzelfde aantal werknemers meer goederen kan produceren en dus productiever is.
Bastiat gebruikt nog andere domeinen om de verborgen kosten bloot te leggen. Misschien wel het bekendste voorbeeld is dat van de ‘gebroken ruit’. Nu nog stellen sommigen dat het voor de gehele economie eigenlijk een zegen is als er ruiten gebroken worden, want dat is stimulerend voor de economie. De ruit moet immers gerepareerd worden wat zorgt voor meer inkomsten voor de glazenmaker, die op zijn beurt dit extra inkomen kan uitgeven aan andere goederen en diensten, wat opnieuw leidt tot extra economische activiteit. Deze redenering is wat men ziet en is op zich correct, maar men ziet niet dat de eigenaar van de gebroken ruit nu minder geld heeft, en deze dus minder kan uitgeven. De meeruitgaven van de ene (de glazenmaker) worden dus gecompenseerd door de minderuitgaven van de andere (de eigenaar van de gebroken ruit). Een gebroken ruit heeft dan inderdaad noch een positieve, noch een negatieve impact op de economische groei. Maar in het geval van de gebroken ruit is de welvaart in de maatschappij wel verminderd met één ruit. Dat is de paradox die Bastiat mooi blootlegt: de economische bedrijvigheid blijft inderdaad gelijk in de twee gevallen, maar de totale welvaart is verschillend. En dat is wat men niet ziet.
Hiermee lijkt Bastiat in te gaan tegen de theorie van Keynes. Deze Britse econoom stelde dat de overheid in een economische crisis tijdelijk zelfs op onproductieve wijze de economie mag stimuleren (desnoods door mensen te betalen door hen putten te laten maken en daarna terug te vullen). Maar verrassend genoeg is Bastiat niet tegen dergelijke overheidsinterventie. Op pagina 54-55, in het deel over openbare werken, stelt de auteur dat de overheid als tijdelijke maatregel werkloze arbeiders kan inzetten om infrastructuurwerken te doen in tijden van crisis of een strenge winter. De reden hiervoor is dat de overheid op die manier te werk gaat als een verzekeraar.
Dat is de theorie van economische stabilisatoren avant la lettre. Dat, en de andere domeinen waarover Bastiat spreekt, maakt het essay Wat men ziet en wat men niet ziet uiterst interessant om te lezen, zeker in deze tijden van economische crisis waarbij de kosten die de overheid maakt belangrijker worden. De kwaliteit van dit essay staat spijtig genoeg in schril contrast met het andere essay Rechtvaardigheid en Solidariteit. Dit essay bevat een stroom van gedachten over deze twee begrippen die Bastiat vaak simplistisch voorstelt, of doet hij voorspellingen die helemaal niet zijn uitgekomen. Zo stelt hij –midden 19de eeuw- dat men het principe aanvaard heeft “dat de Staat welvaart aan iedereen dient uit te delen. (…) Om die belofte te kunnen houden, verhoogt hij de belastingen en doet hij meer kwaad dan goed. Nieuwe eisen vanwege het publiek, nieuwe belastingen vanwege de staat, en we kunnen niet anders dan van de ene revolutie naar de andere gaan.”
Men stelt begin 21ste eeuw vast dat de staat nog veel meer tussenkomt dan Bastiat zich wellicht ooit had kunnen voorstellen, zonder dat we van de ene revolutie naar de andere gegaan zijn. Integendeel, de sociale onrust is zeer beperkt, en terecht, want de levensstandaard bevindt zich al een paar decennia op een duizelingwekkend hoog niveau, en ondanks de crisis zal dat waarschijnlijk op lange termijn niet veranderen.
Frédéric Bastiat, Rechtvaardigheid en Solidariteit, Rothbard Instituut, 2011
Deze boekbespreking verscheen eerder bij Liberales.