De hogere middenklasse zou de pensioenkas jaarlijks een cadeau doen van 1,1 miljard euro, zo berichtte de Standaard afgelopen week. Philippe Colle van Assuralia, de vereniging van de verzekeraars, maakte dit cijfer bekend op een studiedag. Dit cijfer klopt op het eerste gezicht, maar rammelt langs alle kanten als men de afrekening maakt.
Als werknemer draag je 7.5% van je brutoloon bij aan de pensioenkas; de werkgever legt daar nog eens 8.86% bij. Hoe meer je verdient, hoe meer je dus bijdraagt. Daar staat tegenover dat je ook een hoger brutopensioen krijgt naarmate je meer bijdraagt. Echter, en dat is het punt van Colle, vanaf een bepaald brutojaarloon, ongeveer 50.000 euro, stijgt je brutopensioen niet meer, terwijl je bijdragen wel blijven stijgen (het zogenaamde ‘loonplafond’). Iemand die een bruto-jaarsalaris heeft van 50.000 euro en dus 8.000 euro bijdraagt, krijgt net hetzelfde brutopensioen als iemand die 100.000 euro verdient en jaarlijks 16.000 euro bijdraagt. Dat is de facto een marginale belastingsvoet van 100% voor zij die meer dan dan 50.000 euro bruto per jaar verdienen (dat is ongeveer 15% van de beroepsbevolking).
Op het eerste gezicht lijkt dit onaanvaardbaar, maar het wettelijk pensioen is meer dan een rugzak met geld waarin je je bijdragen gestort hebt. Dat is deels wel zo, maar het is ook een verzekering. Als je het geluk hebt om langer te leven dan gemiddeld, dan blijf je recht hebben op pensioen, ook al heb je je bijdragen al lang opgesoupeerd. En het ‘toeval’ wil dat mensen met een hoger diploma een pak langer leven dan mensen met een lager diploma en nog eens langer dan mensen zonder diploma. Uit een studie van de Koning Boudewijnstichting blijkt dat een man met een hoger diploma een levensverwachting heeft van 80 jaar. Iemand zonder diploma leeft gemiddeld slechts 72,5 jaar. Dat betekent dat als ze beide op 65 jaar op pensioen gaan de hoger opgeleide gemiddeld 15 jaar pensioen trekt, dubbel zo lang als de lager opgeleide.
Als men met deze cijfers rekening houdt, dan blijkt dat iemand die nu 35 jaar is en geen diploma heeft (en dus gemiddeld met een laag loon) ongeveer 50.000 euro méér zal bijdragen dan hij zal ontvangen. Dezelfde man met een hoog diploma (en een hoog loon) zal ook meer bijdragen dan hij zal ontvangen, maar slechts 25.000 euro. Dat is in absolute waarden een groot verschil; in procenten is het nog groter. Dus ondanks het aftoppen van het brutopensioen (het loonplafond van 50.000 euro) is ons pensioen niet in het voordeel van de lagere inkomensklassen. Het is zeker ook nadelig voor de grotere verdieners omdat hun levensverwachting niet navenant stijgt met hun bijdragen. Ons systeem is maximaal in het voordeel van zij die rond de 50.000 euro verdienen, omdat hun levensverwachting waarschijnlijk ook al zeer hoog is; voor de hogere middenklasse dus.
Er is wel een andere reden waarom de marginale belastingsvoet van 100% niet aanvaardbaar zou kunnen zijn: het bestraft mensen die meer of harder werken. Vanaf dat je 50.000 euro bruto verdient, loont het immers niet om meer te werken, althans niet voor je pensioen (we nemen even aan dat de levensverwachting meer bepaald wordt door attitudes dan door het echte inkomen zelf). Dat zou een negatief effect kunnen hebben op de economische groei en dus op de houdbaarheid van onze overheidsfinanciën. Maar dat is enkel een valabel argument als je kan aantonen dat mensen effectief minder werken omdat hun pensioen dan toch niet mee stijgt. Dat lijkt me zeer onwaarschijnlijk. Ik ken weinig mensen die het systeem van het loonplafond kennen, en niemand die er rekening mee houdt om al dan niet harder te werken.
De simulatie is uitgevoerd op basis van een 35-jarige (nu in 2012) die in 2000 begon te werken en die op 65 jaar op pensioen zal gaan.
Deze tekst verscheen eerder als column bij Liberales.