ING toont de schaduwzijde van het kapitalisme

Ook dankzij de mensen die afgedankt worden, zijn we met zijn allen de afgelopen decennia zo rijk geworden. De maatschappij draagt daarom een grote verantwoordelijkheid tegenover hen.

Tegen 2021 schrapt ING 7.000 banen, waarvan ongeveer de helft in België. Sommigen, onder wie sp.a­voorzitter John Crombez, vinden het schandalig dat ING mensen massaal op straat zet, terwijl het bedrijf winst maakt. Het is ook wrang, omdat die winst natuurlijk ook dankzij het personeel wordt gemaakt.

Nochtans zijn de ontslagen bij ING, en eerder bij bijvoorbeeld Caterpillar, eigen aan ons economisch, kapitalistisch model. Het management is enkel verantwoording verschuldigd aan de aandeelhouders en die willen meestal een zo groot mogelijke opbrengst voor het genomen risico. Als daarvoor mensen ontslagen moeten worden, dan is dat maar zo.

Bedrijven opereren bovendien in een competitieve omgeving. Dat betekent dat ze hun aandeelhouders voldoende rendement moeten bieden. Doen ze dat niet, dan zullen aandeelhouders wegtrekken. Dan vermindert de waarde van het bedrijf en komt het in problemen of wordt het overgenomen door een ander bedrijf dat wel zijn waarde kan behouden. In een competitieve omgeving moeten bedrijven dus efficiënt blijven om het rendement op peil te houden.

Het beoogde effect is dat er bij voldoende concurrentie enkel nog (relatief) efficiënte bedrijven overblijven. Dat is goed nieuws, want efficiënte bedrijven creëren meer welvaart met minder kosten dan hun inefficiënte concurrenten van weleer. Het kapitalistisch model levert dan ook een economie op waarin elke werknemer jaar na jaar efficiënter produceert. Dat is de afgelopen decennia gebeurd, zoals de grafiek toont. De economische output per werknemer steeg sinds 1960 van 26.000 euro naar 83.000 euro (in euro’s van 2010). Een stijging met 220 procent, een onvoorstelbare prestatie.

figuur

Wel valt in de grafiek op dat het proces van efficiëntieverbetering sinds de economische crisis van 2008 gestokt is. Er is zelfs een daling van de efficiëntie, omdat bedrijven in de crisisperiode relatief weinig afgedankt hebben, gegeven de economische omstandigheden. Wellicht omdat ze hoopten op betere tijden en hun personeel ­ waar vaak veel in geïnvesteerd is ­ niet zomaar kwijt willen. Het is een indicatie dat bedrijven niet lichtzinnig mensen ontslaan.

Begroting

Dat maakt de ontslagen bij ING natuurlijk niet minder bitter voor de betrokkenen. Zij zijn de pechvogels in ons kapitalistisch systeem. Mensen die ontslagen worden, massaal of niet, tonen de schaduwzijde van dat systeem. De drang naar efficiëntie, die ons zeer welvarend maakt, betekent dat er meer kan gedaan worden met minder. En dus dat soms mensen overbodig worden voor het bedrijf. Dat is hard, omdat een job in onze maatschappij veel meer is dan enkel een inkomen. Hij is vaak ook een groot stuk van je identiteit en je sociale leven.

De pechvogels zijn onvermijdelijk verbonden aan dit systeem, en een ontslag kan iedereen overkomen. De maatschappij heeft daarom een verantwoordelijkheid tegenover hen. We moeten in een vangnet en in ondersteuning voorzien opdat wie uit de boot valt zo snel mogelijk een zinvolle job vindt. Het is een kerntaak van de overheid om een kader te scheppen dat de opvang en indien nodig de omscholing van de pechvogels regelt.

En dat mag wat kosten. Ook dankzij de pechvogels zijn we met zijn allen zo rijk geworden. Als we het sociale en economische drama van ontslag niet zouden toelaten of te sterk zouden bemoeilijken, zouden we nooit zo rijk zijn geworden. Het zou bijzonder cynisch zijn, mocht er in de komende begrotingsronde net bespaard worden op de middelen die de schaduwzijde van het kapitalisme kunnen verlichten. Die middelen zijn broodnodig om het kapitalisme te kunnen verantwoorden.

Deze tekst verscheen eerst als column in De Tijd.

Besparen doe je op lange termijn

Agelopen week maakte minister Van Overtveldt (N-VA) duidelijk dat hij de kritiek op zijn cijfers beu is. Keer op keer wordt vastgesteld dat de eerder gebeurde ramingen te optimistisch zijn, waardoor het begrotingstekort groter uitvalt dan gedacht. Dat is een oud zeer in de Belgische politiek en het is dan alle hens aan dek om toch maar zoveel mogelijk dat tekort te verminderen.

De optimistische ramingen en de bijhorende urgentie om het tekort te dichten hebben evenwel een belangrijke negatieve impact op de efficiëntie van de te nemen maatregelen. Immers, maatregelen die pas op langere termijn hun vruchten afwerpen vallen door de urgentie uit de boot. De makkelijke oplossing om op korte termijn dan nog iets aan het begrotingstekort te doen is vaak het verhogen van de belastingen.

Om slim te besparen is er een visie nodig over de kerntaken van de overheid. Zo kan men zich afvragen of de overheid geld moet uitgeven aan media, recreatie, religie of cultuur. Alleen al deze vier domeinen zijn goed voor 5 miljard euro. Maar ook als je zou besluiten dat deze domeinen geen kerntaken zijn, kun je deze uitgaven niet met één pennentrek schrappen. Veel mensen hangen namelijk sterk af van deze overheidsuitgaven. In het ideale geval geef je de mensen de tijd om zich aan te passen. De besparingen moeten dan ook best geleidelijk gebeuren, met een vooraf gecommuniceerd besparingstraject op lange termijn.

Een ander domein waarop kan worden bespaard is het openbaar vervoer. Nu betalen de treingebruikers gemiddeld ongeveer een kwart van de totale kosten. Voor de bus ligt dat nog lager. De belastingbetaler past de ontbrekende miljarden bij. Dit zou sterk kunnen worden verminderd, maar zo’n besparing moet uiteraard gepaard gaan met het invoeren van intelligent rekeningrijden, als we willen vermijden dat de wegen helemaal dichtslibben. Ook dat beslis je best niet snel tijdens een begrotingsronde.

Voorts is er nog de grote uitgavepost van de sociale zekerheid. Hierop besparen ligt gevoelig, omdat nagenoeg alle mensen hierdoor worden geraakt en omdat het vaak om essentiële zaken gaat, zoals ziekte, ouderdom en werkloosheid. De sociale zekerheid is volgens mij dan ook vaak wél een kerntaak van de overheid en zal altijd een grote hap uit de begroting nemen.

Het grootste deel van de sociale zekerheid gaat naar pensioenen die al laag zijn, behalve bij de ambtenaren. Op pensioenen besparen kan ook door de loopbaan langer te maken, maar ook hier zijn de effecten slechts op lange termijn zichtbaar.

Wat wel zou kunnen, is de sociale zekerheid selectiever maken. Daarvoor was er in 2016 trouwens een uitgelezen kans met de kinderbijslag. De Vlaamse regering had kunnen opteren om kansarme gezinnen gevoelig meer en de hogere inkomensklassen gevoelig minder kinderbijslag te geven. Op die manier zou je kunnen besparen en tegelijk meer kinderen uit de armoede halen, een belangrijke doelstelling van de kinderbijslag. Dat is niet gebeurd. De Vlaamse regeringspartijen wilden vermijden dat gezinnen te veel zouden verliezen en dus is er weinig selectiviteit ingebouwd en weinig bespaard.

Kortom, goede besparingen zijn politiek moeilijk en hebben vaak pas op langere termijn effect. Dat belooft weinig goeds voor het komende rondje urgente begrotingsmaatregelen.

Deze tekst verscheen eerst als opiniestuk in De Morgen.

Je kan België niet zomaar vergelijken met Nederland

Enige tijd terug herhaalde Luc Coenen in een Tijd-interview nog eens zijn oproep om dringend te besparen in de sociale zekerheid. Om zijn betoog kracht bij te zetten vergeleek hij het Belgische overheidsbeslag met dat van Nederland. Met een kloof van 8 procent van het BBP in het nadeel van België was het voor Coenen duidelijk: België heeft een inefficiëntieprobleem, en Nederland lijkt terug het gidsland.

Dat lijkt op het eerste gezicht overduidelijk. Echter, een vergelijking die iets meer in detail gaat, nuanceert dat sterk. De onderstaande figuur geeft de overheidsuitgaven van België en Nederland voor het jaar 2014, opgedeeld in tien domeinen. In totaal was het overheidsbeslag van België in 2014 bijna 9% hoger dan in Nederland, nog iets hoger dan Coenen vooropstelde dus. Drie domeinen springen hierbij in het oog: de sociale bescherming, de algemene publieke diensten en economische zaken. Opmerkelijk: wat betreft de gezondheidszorg is het overheidsbeslag in België en Nederland nagenoeg gelijk.

tijdBEvsNL

Sociale bescherming

Als de uitgaven voor sociale bescherming meer in detail bekeken worden (ook te vinden in de Oeso-databanken), dan blijkt dat België voor sociale bescherming vooral meer uitgeeft voor pensioenen: 10,8% in België tegenover 6,9% in Nederland of bijna 4% verschil.

Dat hoeft geen verrassing te zijn. Naast de grote overheidsschuld is hét grote probleem in België de veel te korte loopbaan. Het opkrikken van de pensioenleeftijd is dan ook zonder twijfel één van de grootste uitdagingen van ons land. Maar het verhogen van de pensioenleeftijd is een werk dat in stapjes gaat. Drastisch besparen op pensioenen is dan niet alleen moeilijk haalbaar, maar ook onwenselijk. Men kan de bestaande pensioenen, die al relatief laag zijn, niet zomaar verlagen zonder sociale drama’s te veroorzaken.

Bovendien is de kloof in de totale pensioenuitgaven veel kleiner dan deze cijfers tonen. In Nederland worden immers ook veel privé-uitgaven voor pensioenen gedaan, omdat ze een totaal ander pensioenstelsel hebben. Als je die uitgaven meetelt, verkleint de kloof tot minder dan 1% van het BBP.

Algemene publieke diensten

Een andere post zijn de algemene publieke diensten. Hier is de kloof met Nederland 3,2% van het BBP. Maar daar zitten 1,7% meer rente-uitgaven tussen. Ook hier kan de huidige Belgische overheid moeilijk met de vinger gewezen worden, gezien de hogere overheidsschuld vooral een gevolg is van het beleid in de jaren 70 en 80.

De overige meeruitgaven betreffen basisonderzoek en “algemene diensten”, beide goed voor 0,8 procent meeruitgaven. Dit vraagt meer analyse om deze verschillen te verklaren. Feit is wel dat Nederland minder kosten heeft aan ambtenaren, maar dat de overheid wel meer werk uitbesteed aan externe partners.

Economische zaken

Ten slotte is er de post “economische zaken” waar België 2,8 procent van het BBP meer uitgeeft dan Nederland, wat fors meer is. Hier is de boosdoener vooral de bedrijfssubsidies die België geeft, goed voor ruim 2 procent meer dan Nederland. Dat zijn in grote mate subsidies aan bedrijven, zoals kortingen op de RSZ en voor dienstencheques; het is niet zozeer de overheid die met dit geld werkt. De vraag is of besparingen op bedrijfssubsidies het begrotingstekort zullen verminderen. Immers, indien deze subsidies afgeschaft worden, zullen ze wellicht gecompenseerd moeten worden door een algemene lastenverlaging, zoniet wordt het ondernemen veel sterker belast.

Conclusie

Wat dus op het eerste gezicht een grote kloof lijkt, blijkt meer in detail vaak goed verklaarbaar, door bijvoorbeeld het type van pensioenstelsel of de schulderfenis uit het verleden. De bedrijfssubsidies verminderen zou dan weer wel het overheidsbeslag significant kunnen doen dalen, maar niet zozeer het begrotingstekort, omdat de lagere subsidies zouden moeten gecompenseerd worden door lagere algemene lasten. De enige post die in deze korte analyse vragen oproept zijn de hoge kosten van de algemene diensten, maar ook daar gaat het “slechts” over minder dan 1 procent verschil met Nederland. Kortom, het is best mogelijk dat België dringend moet besparen, maar een oppervlakkige vergelijking met Nederland is daarvoor ruimschoots onvoldoende als argument.

Deze tekst verscheen eerst als column in De Tijd.

De ene particratie is de andere niet

Het voorbije weekend werd bekend dat Hermes Sanctorum, Vlaams parlementslid voor Groen, uit zijn partij stapt en als onafhankelijke zal zetelen. Sanctorum ijvert voor een verbod op onverdoofd slachten en klaagt aan dat dit verbod er nog steeds niet is. De reden van zijn exit uit de partij is volgens Sanctorum niet zozeer gelegen aan de werking van Groen, maar wel aan de algehele politieke werking. Sanctorum laakt de macht van de partijen: zij zouden het vrije initiatief van de gekozen volksvertegenwoordigers teveel aan banden leggen, waardoor het parlement te vaak een gedrilde stemmachine is.

Het is een regelmatig terugkerende kritiek op ons politieke bestel: we leven niet in een democratie, waar het volk de macht heeft, maar in een particratie, waar de politieke partijen de macht hebben. De vorm van particratie die Sanctorum aanklaagt is echter onvermijdelijk en zelfs nodig in ons coalitiesysteem.

Een coalitie maakt bij de start een regeerakkoord dat in grote lijnen bepaalt welk beleid er zal gevoerd worden. Dat akkoord is steeds een compromis: niet met alles is elke partij of parlementslid van de coalitie even gelukkig. En dan worden partijdiscipline en particratie erg belangrijk.

Om dat te illustreren het volgende voorbeeld. Stel dat er drie serieuze kandidaten zijn om een regering te vormen: N-VA, Groen en CD&V. Elke partij heeft 25 parlementsleden en er zijn 50 zetels nodig om een regering te kunnen vormen. De drie partijen hebben elk één programmapunt dat voor hen heel belangrijk is (omdat het hen veel stemmen kan opleveren, aangeduid met een winst van 100), maar voor de andere partijen liever niet wordt uitgevoerd (omdat het hen een beetje stemmen kan kosten, aangeduid met een verlies van 25). Het is dan rationeel dat twee partijen een regering trachten te vormen en elk hun programmapunt kunnen realiseren, want dat levert de meeste winst op voor die partijen (elk 75). Dat is te zien op bijgaande tabel.

tijdparticratie

In dit voorbeeld is het voor een partij niet belangrijk met wie precies ze in zee gaan, als ze maar met één andere partij in de regering zitten. Wat echter wél heel belangrijk is, is dat het eigen programmapunt tijdens de legislatuur daadwerkelijk gestemd wordt. Stel nu dat N-VA overweegt een coalitie te vormen met Groen, maar twijfelt over de partijdiscipline van Groen. In dat geval zal N-VA nooit met Groen in een coalitie stappen. Er is immers maar één groene dissident nodig die niet wil meestemmen met het wetsvoorstel van N-VA, waardoor het regeerakkoord onderuit gehaald wordt. Groen zou door N-VA een onbetrouwbare partner genoemd worden.

Met partijen die niet geloofwaardig tonen dat er partijdiscipline heerst, kan je in een coalitiesysteem geen afspraken maken. Die partijen kunnen veel moeilijker tot de macht toetreden en dus ook moeilijker hun programma realiseren. Deze vorm van partijdiscipline is dan ook nodig en onvermijdelijk, wil je politieke macht verwerven en je programma uitvoeren.

Er is echter een andere vorm van particratie die wel kan vermeden worden en dat is de macht die politieke partijen hebben in andere domeinen van de maatschappij dan het zuiver politieke. Dat gaat dan om de veelheid van publieke en semi-publieke organisaties, waar politici te vinden zijn in raden van bestuur, zij het een telecombedrijf, de opera of de VRT. Aan deze praktijken kan wel paal en perk gesteld worden.

Het is immers niet de taak van de overheid om inhoudelijk te bepalen wat er bijvoorbeeld op cultureel gebied of in het medialandschap gebeurt. De overheid moet een kader voorzien en dat afdwingen, maar daarna moet ze het speelveld aan het vrije initiatief laten. Dat gebeurt nu niet waardoor de politiek, en dus de politieke partijen, veel meer aspecten van de maatschappij bepalen dan zou moeten. Dat wordt door sommigen eufemistisch “democratische controle” genoemd, maar het is niet meer dan een vorm van particratie die ongewenst en vermijdbaar is.

Deze tekst verscheen eerst als column in De Tijd.

Gokken tegen de zelfrijdende auto?

Als de computer het stuur van de auto overneemt, dan komt er ook in de stad ruimte vrij voor de mens. Daarom denk je beter nu al na over hoe je je stad inricht.

Deze morgen mocht ik ‘De minuut’ inspreken, een onderdeel van het radio 1-programma Hautekiet. Ik deed er een oproep aan het Leuvense stadsbestuur om de plannen voor een grote ondergrondse parking van 22 miljoen euro in het midden van de stad te heroverwegen.

Mijn oproep heeft niets te maken met de gebruikelijke buurtprotesten over de verwachte grotere hinder die een dergelijk project met zich meebrengt, ook al lijken die protesten me in dit geval terecht. Mijn kritiek is dat het stadsbestuur een toekomstige revolutie inzake mobiliteit over het hoofd ziet, en daarmee een kans mist om het gebruik van de publieke ruimte in de stad gevoelig te verbeteren.

Sinds enkele jaren duiken er geregeld berichten op over de komst van de zelfrijdende auto. In het begin konden die berichten nog afgedaan worden als sciencefiction. Het was immers vooral een internetgigant Google die de krantenkoppen haalden. De klassieke autoconstructeurs bleken er veel minder warm voor te lopen.

Dat is ondertussen volledig veranderd. Niet enkel Google, ook Tesla en Uber werken koortsachtig aan een zelfrijdende auto. En ook de autoconstructeurs zijn op de kar gesprongen. De vraag is niet of de zelfrijdende auto er komt, maar wanneer.

Zo lanceerde Tesla vorig jaar al ‘Autopilot’, een zelfrijdende functie die kan worden gebruikt op autosnelwegen. Een autosnelweg is een van de eenvoudigste omgevingen om een auto te laten besturen door een computer, omdat er een relatief beperkte aantal en weinig complexe interacties kunnen gebeuren. Maar de race naar de zelfrijdende auto wordt nu gehouden: recent in Singapore is nuTonomy gestart, een pilootproject met zelfrijdende taxi’s van de prestigieuze Amerikaanse universiteit MIT. Ze hopen in 2019 een commerciële uitrol te doen. En Uber begint binnen een aantal weken een testproject met zelfrijdende auto’s in twee Amerikaanse steden.

Er zijn zonder twijfel nog heel wat technische drempels te overwinnen, maar dat is wellicht een kwestie van tijd. En wanneer de zelfrijdende auto er is, zal het ruimtegebruik in een stad drastisch kunnen veranderen. En dit ten goede: een studie van de Oeso schat dat in steden 80 tot 90 procent minder auto’s nodig zouden zijn, waardoor er heel wat ruimte vrijkomt door minder parkeerplaatsen te voorzien.

De publieke ruimte in steden kan dan anders ingevuld worden. Dat vergt een planning op lange termijn. Kiezen voor een ondergrondse parking is net de andere richting opgaan en staat gelijk aan gokken tegen de zelfrijdende auto, en tegen giganten zoals Google, Uber en Tesla. Het is mogelijk dat je die weddenschap wint, maar ik zou er mijn geld niet op inzetten. En zeker geen 22 miljoen euro.

Deze teskt verscheen eerst in DS Avond van De Standaard.

Opletten in de les Vrijheid

Godsdienst in het katholiek onderwijs moet opnieuw religieuzer worden. De argumentatie van de bisschoppen is opmerkelijk: ze merken dat leerlingen zich steeds meer afvragen wie ze zijn. Maar daar hebben we geen lessen voor nodig.

De reactie van moraalfilosoof Patrick Loobuyck in deze krant loog er niet om: ‘Het is hier gedaan met het christendom.’ De secularisering is al decennia bezig en gaat onverdroten voort. Het is dan ook vreemd dat men leerlingen wil helpen om hun identiteit te vinden door de godsdienstles religieuzer in te vullen, als die leerlingen zelf al lang niet christelijk meer zijn, en nog minder katholiek.

En dat geldt ook voor onze samenleving. Het is niet meer zo dat de kerk het leven domineert. Ze heeft plaats moeten maken voor andere religies en de vrijzinnigheid. Voor sommigen is het nochtans simpel: kerken zijn deel van onze cultuur en horen in België en Europa; moskeeën niet. Dat er hier kerken staan, is echter niet wat onze samenleving kenmerkt. Dat hier kerken mógen staan is dat wel, net als het feit dat er moskeeën en synagogen naast kunnen staan.

Dat is de essentie van de westerse samenleving: de vrijheid die zo veel mogelijk aan iedereen gegeven wordt. Zolang je anderen niet schaadt mag je als volwassene doen wat je wil.

Misschien is dat voor sommigen wat teleurstellend. Het westerse ‘grote verhaal’ heeft immers geen inhoud: dat moet je als individu zelf schrijven. Meer nog, het ‘grote verhaal’ is net dat niemand je mag opleggen welk levenspad te volgen. Dat kan voor jongeren verwarrend zijn, omdat zij vaak nog op zoek zijn naar hun persoonlijke identiteit. En dat gebrek aan inhoud is misschien ook de grote zwakte van het westerse verhaal: voor wie op zoek is naar zingeving geeft het geen richting.

Dat het westerse verhaal inhoudsloos is, is overigens gebetonneerd in onze grondwet en internationale verdragen. Zelfs al zou een democratisch verkozen meerderheid een inhoudelijk verhaal willen opleggen, dan nog mag ze dat niet doen. Onze vrijheden zijn niet onderhevig aan een democratische stemming. Als een gekozen meerderheid die wil inperken, mag dat enkel om andere grondrechten te vrijwaren. Anders zal een rechtbank de democratisch gestemde regel nietig verklaren.

Dat essentiële aspect van onze samenleving, dat de liberale grondrechten niet onderhevig zijn aan een democratische meerderheid, is onvoldoende bekend. Enkel door die onwetendheid was het mogelijk dat we wekenlang gepalaverd hebben over zoiets als een algemeen boerkiniverbod. Dat zal in de toekomst hopelijk veranderen als er eindelijk vakgebonden eindtermen voor burgerschap komen, die ook het belang en de enorme impact van de liberale grondrechten uitleggen. Dat is dan ook veel belangrijker om te weten wie we zijn, dan de godsdienstles wat religieuzer te maken.

Deze tekst verscheen eerst in DS Avond van De Standaard.

Het leefloon houdt mensen in diepe armoede

Van zowat 800 euro kan je niet leven, maar dat is wel het leefloon. Dat bedrag optrekken tot de armoedegrens hoeft geen grote gaten in de begroting te slaan.

Het nieuwe TV-seizoen gaat van start met daarin ook de ‘Nieuwe Buren’, het nieuwe programma van Karen Damen. Daarin zal ze trachten rond te komen met een leefloon van 768 euro.

De reactie in De Morgen van Frederic Vanhauwaert, algemeen coördinator van het Netwerk tegen Armoede, was gemengd. Armoede is immers meer dan gebrek aan geld. Armoede gaat vaak gepaard met een onzekerheid over de toekomst en dus stress, een gebrek aan buffer voor tegenslagen, vaak ook een slechte gezondheid en een zwak sociaal netwerk. Het zijn zaken waar Karen Damen weinig last van heeft tijdens het programma, terwijl dat het leven in armoede extra zwaar maakt.

Anderzijds is een gebrek aan geld vaak ook de oorzaak van die extra problemen en stress. En kan meer geld die problemen indirect wel aanpakken. In die zin kan het programma wel helpen om de problematiek van het te lage leefloon op de kaart te zetten, aldus Vanhauwaert. Vijf, de tv-zender die het programma uitzendt, liet in een persbericht alvast weten dat het onmogelijk is rond te komen met zo’n budget.

Dat hoeft niet te verwonderen. Het leefloon lag in 2015 op 833 euro per maand voor een alleenstaande. De armoedegrens lag in 2015 op 1083 euro per maand. Dat betekent dat een alleenstaande 250 euro per maand onder de armoedegrens leeft, of 30 procent te weinig krijgt om niet in armoede te leven. Dat is niet net een beetje in armoede, maar er diep in.

Men probeert al jaren om het leefloon op te trekken tot de armoedegrens. Met de online simulatietool Flemosi van de KULeuven kan je makkelijk uitrekenen wat de kostprijs hiervan is: jaarlijks zou het optrekken van het leefloon tot de armoedegrens de overheid 0,7 miljard euro kosten. Dat lijkt veel, maar vergeleken met wat de overheid aan bedrijfssubsidies (9,5 miljard), de spoorwegen (3 miljard euro), cultuur (2 miljard), recreatie en sport (1,5 miljard), media (0.9 miljard) of religie (0.5 miljard) geeft, mag dat budgettair geen probleem zijn.

Ook macro-economisch zou het optrekken van het leefloon positieve effecten hebben. We zitten nog steeds in een laagconjunctuur, veroorzaakt door een vraaguitval. De Europese Centrale Bank tracht dat tegen te gaan door geld in de economie te pompen in de hoop dat de consumptie zal aantrekken. Dat gebeurt echter niet, net omdat we in een laagconjunctuur zitten en mensen en bedrijven onzeker zijn en dus minder consumeren en investeren. Maar dat geldt niet voor mensen die niet kunnen rondkomen: zij kunnen het bijkomende geld zeer goed gebruiken en dus uitgeven in de reële economie. Om het met economisch jargon te zeggen: de fiscale multiplicator van een hoger leefloon te geven, is zeer waarschijnlijk gevoelig meer dan 1.

Een negatief effect van een leefloon is dat de werkloosheidsval groter wordt: mensen die nu werken tegen een minimumloon zouden in de verleiding kunnen komen om te stoppen met werken en te leven van het hogere leefloon. Om dat tegen te gaan zou de werkbonus moeten opgetrokken worden en ook een aantal uitkeringen in de sociale zekerheid, wat een extra budgettaire kost heeft.

Ook kan er een aanzuigeffect gecreëerd worden wat vluchtelingen betreft. Dat zou tegengegaan kunnen worden door het hogere leefloon enkel te geven aan zij die al een paar jaar in België wonen. Dat is voor sommigen controversieel, maar kan wel belangrijk zijn om de negatieve effecten te beperken en zo het leefloon te kunnen verhogen.

Er zijn echter ook indirecte positieve effecten aan een hoger leefloon. Doordat mensen niet meer of nauwelijks nog in armoede leven, zullen veel andere maatschappelijke kosten die gelinkt zijn met armoede, zoals hoge uitgaven aan gezondheid, kunnen dalen.

Zowel het gedragseffect van de werkloosheidsval als de impact op de maatschappelijke kosten gelinkt aan armoede zijn niet exact te berekenen, omdat het over gedragseffecten in de toekomst gaat. Een mogelijke oplossing om budgettaire ontsporingen en andere onverwachte negatieve effecten te counteren is om stapsgewijs te werk te gaan. Een eerste stap kan zijn om de helft van de kloof met de armoedegrens te dichten en de werkbonus te verhogen. Vervolgens wacht men een paar jaar om de effecten te evalueren en bij te sturen. Indien de budgettaire en negatieve effecten beperkt blijven, kan men de volledige kloof dichten.

Het is dus realistisch dat de budgettaire netto-effecten beperkt zullen zijn. Dat betekent dat we tegen relatief lage kost mensen uit de diepe armoede halen. Vanuit ethisch oogpunt is er volgens mij dan ook weinig in te brengen tegen een stapsgewijze verhoging van het leefloon met als doel de kloof met de armoedegrens volledig te dichten.

Nog dit: zij die vanuit het oogpunt van rechtvaardigheid pleiten voor een basisinkomen zouden volgens mij hun energie beter steken in het ijveren voor een hoger leefloon (en flankerende maatregelen, zoals hogere werkbonus en het verhogen van bepaalde uitkeringen in de sociale zekerheid), en wel om de volgende redenen:

  • Budgettair: de budgettaire impact van een hoger leefloon is veel beperkter dan van een redelijk basisinkomen. Een verhoging van het leefloon kost 0.7 miljard of 0.17% van het BBP. Een basisinkomen van 1000 euro kost volgens mijn ruwe schatting 4-8% van het BBP. Zelfs al zijn er extra kosten door een hogere woonbonus en hogere uitgaven in de sociale zekerheid en zelfs al zouden die niet gecompenseerd worden door lagere maatschappelijke kosten die gelinkt zijn met armoede, is de kostprijs van een decent leefloon wellicht nog steeds veel lager. En dus is de invoering ook veel realistischer.
  • Praktisch: het leefloon bestaat al en de verhoging van een leefloon en andere uitkeringen kan makkelijk in stapjes uitgevoerd worden om de effecten te evalueren en eventueel bij te sturen. Om een basisinkomen in te voeren zal je het systeem grondig moeten veranderen en zal je de effecten (zoals al dan niet minder werken en meer ondernemen) pas realistisch kunnen meten indien mensen geloven dat het geen tijdelijke maatregel is. De verhoging van het leefloon is dus veel makkelijker in te voeren. Je moet hiervoor geen zotte dingen doen. De invoering van het basisinkomen is volgens mij onnodig gokken met de sociale welvaartstaat.
  • Ethisch: een basisinkomen roept een aantal vragen op waarover maatschappelijk nog geen consensus bestaat. Mag de overheid de principiële keuze maken om aan iedereen zomaar geld te geven zonder dat er iets tegenover staat? En is het ethisch om aan iedereen net evenveel te geven, ook al zijn de reële noden van de mensen sterk verschillend? Die ethische consensus is er over het leefloon veel meer: weinig mensen zijn er tegen om mensen helemaal onderaan de inkomensladder te helpen. Je kan discussiëren over de armoedegrens, en of die relatief of absoluut moet zijn, maar een rijke maatschappij laat haar burgers niet diep in de armoede zitten, zeker niet als het budgettair makkelijk doenbaar is (wat dus voorzichtig kan getest worden door bijvoorbeeld in twee stappen te werken – zie punt hierboven)

Dit is een uitgebreide versie van de tekst die verscheen in DS Avond van De Standaard

Belg worden? Ook als je hier opgroeit

Djellza zou de Belgische nationaliteit moeten kunnen krijgen. Dat kan onder bepaalde voorwaarden al voor meerderjarigen, waarom dan niet voor goed geïntegreerde zestienjarigen?

Staatsecretaris Theo Francken verdedigde gisteren in Terzake de uitwijzing van de zestienjarige Djellza. Hij wil vermijden dat de ouders verblijfspapieren krijgen en zo beloond worden voor de vele jaren dat ze illegaal in België verbleven. En enkel papieren aan Djellza geven kan volgens de wet niet. Ook zijn er volgens de staatsecretaris bezwarende elementen. Zo zou er een gebrek aan ouderlijk toezicht zijn en zijn de broers verdacht van criminele feiten.

De vraag die ik me stel is waarom de wet niet toelaat dat een zestienjarige die haar hele leven hier gewoond heeft en goed geïntegreerd is niet gewoon Belg kan worden.

Nationaliteit kan volgens twee grote principes verworven worden. In Europa wordt meestal de nationaliteit via een bloedband verkregen: als kind krijg je de nationaliteit van je ouders, het zogenaamde jus sanguinis of recht van bloed. In de vroegere ‘Nieuwe Wereld’, Noord en Zuid-Amerika, geldt de plaats waar je geboren bent, het zogenaamde jus soli of recht van bodem. In de Verenigde Staten is elke kind dat op Amerikaanse bodem geboren is, een Amerikaanse staatsburger (mits een aantal uitzonderingen).

België zou ervoor kunnen opteren dat ook de plaats waar je geboren wordt, of beter nog: waar je opgegroeid bent, bepaalt of je de Belgische nationaliteit mag verwerven. Dat kan trouwens nu al als meerderjarige, na een ononderbroken wettelijk verblijf van tien jaar, op voorwaarde dat je verblijfsrecht van onbeperkte duur hebt en je je talenkennis en integratie bewijst. Die bepaling zou kunnen uitgebreid worden naar minderjarigen van zestien jaar (of wat jonger), zonder de voorwaarde dat ze verblijfspapieren moeten hebben. Dat laatste is te verantwoorden, net omdat het kind zelf geen verantwoordelijkheid kan dragen dat ze zonder papieren opgroeit in België, zoals de casus van Djellza toont.

Dat minderjarigen de nationaliteit aanvragen kan nu al in bijvoorbeeld Frankrijk. Op zestienjarige leeftijd kan je de Franse nationaliteit verkrijgen als je in Frankrijk geboren bent, ook al zijn je ouders geen Fransen, mits een aantal voorwaarden, zoals een verblijf van vijf jaar in Frankrijk. Je kan die nationaliteit zelfs al vanaf je dertiende (laten) aanvragen. Let wel, de Franse regels eisen dat de minderjarige geboren is in Frankrijk. Dat zou in het geval van de zestienjarige Djellza dus niet van toepassing zijn, gezien ze in Duitsland geboren is; als baby is ze dan naar België gekomen. Maar de vraag is of de plaats van geboorte principieel veel uitmaakt, indien de persoon in kwestie hier opgegroeid is.

Ik denk dat de verontwaardiging over de uitwijzing van Djellza terecht is. Ze lijkt het slachtoffer te worden van het gedrag van haar ouders en wellicht ook van haar broers. Als dat zo is, dan wordt haar toekomst bepaald door haar afkomst, zonder dat ze daar dus zelf verantwoordelijk voor is. De gemeenschap moet dan zo veel mogelijk de kant van het kind kiezen.

Deze tekst verscheen eerst in DS Avond van De Standaard

De rechtstaat is er ook voor het Gemeenschapsonderwijs

Afgelopen vrijdag schorste de Franse Raad van State het boerkiniverbod. De motivatie is duidelijk: het verbod overtreedt de grondrechten. Hoewel de Raad duidelijk is, zouden veel burgemeesters van andere gemeenten aangegeven hebben het boerkiniverbod niet te willen intrekken. Als de burgemeesters vasthouden aan hun verbod, dan ondermijnen ze daardoor de rechtsstaat, terwijl ze net onze manier van samenleven willen verdedigen.

Ook in Vlaanderen legt een organisatie al enkele jaren de uitspraken van de Belgische Raad van State naast zich neer. In 2013 en 2014 heeft de Raad geoordeeld dat het algemeen hoofddoekenverbod van het Gemeenschapsonderwijs ongrondwettig is. De uitspraken handelen telkens over specifieke scholen, omdat de Raad juridisch gezien niet anders kan, maar hij keurt wel degelijk het algemeen verbod af. Toch weigert het Gemeenschapsonderwijs tot nu toe om dat algemeen verbod in te trekken.

In deze zaak wordt overigens niet betwist dat het Gemeenschapsonderwijs de bevoegdheid heeft om eventueel een hoofddoekenverbod in te stellen. Maar die bevoegdheid moet correct uitgeoefend worden. En de Raad van State zegt duidelijk dat een algemeen hoofddoekenverbod niet kan: bij leerlingen moet een verbod de uitzondering zijn, niet de regel.

Dat betekent dus niet dat een hoofddoekenverbod nooit kan, maar de rechten en vrijheden moeten school per school afgewogen worden.

Een specifiek voorbeeld? Het Antwerpse Atheneum. In 2009 stelde die school een hoofddoekenverbod in. Met pijn in het hart, aldus de directrice. Maar ze zag geen andere mogelijkheid, omdat het aandeel moslims in haar school in korte tijd van 50 procent tot 70 procent gestegen was.

Die stijging was veroorzaakt doordat andere scholen eerst een verbod hadden ingesteld, waardoor zij die hun hoofddoek zeer belangrijk vonden van school veranderden, en uiteindelijk in groten getale naar het Antwerpse Atheneum afzakten. De school dreigde zo een concentratieschool te worden. De directie oordeelde toen dat een verbod noodzakelijk was, en zou dat nu nog steeds kunnen doen, ook als het Gemeenschapsonderwijs zijn algemeen verbod intrekt.

Als het Gemeenschapsonderwijs consequent onze manier van samenleven wil verdedigen, dan moet het ook tonen dat het uitspraken van de Raad van State opvolgt. Het trekt dan ook zo snel mogelijk het algemeen hoofddoekenverbod in. Dat belet scholen niet om toch een nieuw hoofddoekenverbod in te stellen als dat voor die specifieke school nodig is. Op die manier worden de rechten en vrijheden van iedereen zo veel mogelijk beschermd. En niet onbelangrijk: daarmee volgt ook het Gemeenschapsonderwijs de regels van onze dierbare rechtsstaat.

Deze tekst verscheen eerst als opiniestuk in De Standaard.

Omdat we grote mensen zijn

Het debat over de boerkini woedt in alle hevigheid. Sommige voorstanders van het verbod stellen dat vrouwen onderdrukt worden en dus niet echt in vrijheid kunnen kiezen. Een verbod versterkt dan de rechten van deze vrouwen. Het is een bizar argument, want het betekent dat de onderdrukte vrouw wordt bestraft, niet de onderdrukker.

Andere voorstanders willen de boerkini verbieden, ook al zou de hij vrijwillig gedragen worden. Ze stellen dat dit niet in onze westerse cultuur past. Maar hoe kun je iets verbieden dat vrijwillig gedragen wordt en dat anderen geen schade berokkent? Dergelijk paternalisme is niet aanvaardbaar: in onze liberale democratie mogen volwassenen zoveel mogelijk zelf hun levenspad bepalen. Andere volwassenen, al dan niet via de overheid, hebben hier geen zeg in, zolang je anderen geen schade berokkent.

En dat bewijs van schade aan niet-boerkinidragers is er voorlopig niet, of ik heb het toch nog niet gezien. Meer nog, als je iets leest over de boerkini gerelateerd aan vrouwenrechten, dan blijkt die eerder gericht op het bevorderen van integratie, namelijk om moslima’s de kans te geven naar het zwembad en strand te gaan; zeer conservatieve moslima’s zouden zich overigens niet tussen vrouwen in bikini willen begeven. De Franse Raad van State schorste afgelopen vrijdag dan ook terecht het boerkiniverbod.

De filosofie van het ontvoogd individu is fundamenteel in onze samenleving. Het is de basis waarop onze individuele, liberale grondrechten gebouwd zijn. Nochtans wordt deze filosofie niet altijd consequent doorgetrokken. Zo erkent en financiert de overheid nog steeds religies en levensbeschouwingen. In 2014 gaf de Belgische overheid hieraan 438 miljoen euro uit. Hiermee zegt de overheid dat zij beter weet dan volwassen burgers dat religie belangrijk is. Bovendien bepaalt de overheid ook nog eens welke religies erkend worden en hoe het geld verdeeld wordt. Dat gaat in tegen de filosofie van het ontvoogd individu.

Toch zou je deze uitgaven kunnen verantwoorden indien er aangetoond kan worden dat er maatschappelijke positieve effecten zijn (en dus niet enkel voor de gebruiker van de dienst in kwestie). Voor domeinen zoals infrastructuur, gezondheidszorg, sociale zekerheid, onderwijs en gelijkekansenbeleid is dit bewijs relatief makkelijk aan te tonen. Voor religie is dat veel moeilijker.

Een veelgebruikt argument om religie te financieren is dat anders enkel landen als Saudi-Arabië de financiering van de islam op zich zouden nemen, waardoor enkel een zeer conservatieve versie van de islam wordt ondersteund. Men zou kunnen argumenteren dat dit het samenleven bemoeilijkt waardoor overheidsfinanciering nodig is. Het is dan wel vreemd te moeten vaststellen dat de islam slechts een fractie krijgt van de subsidiepot: 90 procent gaat naar de rooms-katholieke kerk; zelfs de protestantse kerk krijgt meer dan de islam, hoewel ze drie keer minder gelovigen zou tellen.

De essentie is dat in onze samenleving de overheid volwassen burgers zoveel mogelijk zelf hun levenspad laat kiezen. De overheid kan niet weten wat tot een goed en gelukkig leven leidt voor haar burgers. Als je die filosofie consequent doortrekt, dan geef je zoveel mogelijk de vrije keuze, niet alleen inzake kledij, maar ook wat betreft financiering van religie. Als de overheid toch wil tussenkomen en keuzes maken in de plaats van volwassen burgers, dan heeft ze bewijs nodig dat dit leidt tot meer vrijheid, welvaart en/of rechtvaardigheid. Heeft de overheid dat bewijs niet, dan doet ze niets.

Deze tekst verscheen eerst als opiniestuk in De Morgen.