De reeks ‘Bank achteruit’ in De Morgen toont in de eerste plaats dat de kloof tussen kansrijke en kansarme kinderen in Vlaanderen nog steeds groot is. Taalachterstand en armoede komen in de verhalen vaak naar voren als de oorzaken van deze kloof. De scholen en leerkrachten lijken, ondanks de energie en het enthousiasme, niet opgewassen tegen de opdracht om elk kind een gelijke kans te geven.
Het is dan ook niet enkel de schoolse omgeving die kansen van kinderen bepalen. Het gezin neemt ook een belangrijke plaats in, wellicht de belangrijkste. Zo is er het verhaal van de Turkse vader wiens jongste dochter, nog in de kleuterklas, onvoldoende goed Nederlands spreekt. Dat hypothekeert haar kansen om te slagen in het eerste leerjaar, en zo haar hele verdere schoolse en professionele carrière. Toch blijkt de dochter vaak maar halve dagen naar de kleuterschool te komen, te weinig om het Nederlands voldoende machtig te worden.
Voor Wouter Duyck, professor psychologie (UGent), is de uitbreiding van de leerplicht naar de kleuterjaren dan ook een must (DM 26/8). Het is een dwingende maatregel, maar één die hier gepast lijkt. Je kan als overheid paternalistisch optreden ten aanzien van kinderen als er duidelijk bewijs is dat de dwang in het belang van het kind is.
Het is echter nogmaals de oplossing zoeken op school. Dat is nodig, maar onvoldoende. Er moet ook meer in het gezin zelf gebeuren. Die interventie is veel moeilijker af te dwingen, omdat je dan binnentreedt in de privacy van het gezin. Dwang zou hier zelfs het tegengestelde effect kunnen hebben.
Maar dwang hoeft niet: er zijn sterke aanwijzingen in de wetenschappelijke literatuur dat het voldoende is om de ondersteuning vrijwillig aan te bieden. Ouders van kansarme kinderen zijn immers in essentie net zoals ouders uit de middenklasse: veruit de meeste ouders willen het beste voor hun kinderen. Als ondersteuning vrijwillig aangeboden wordt, gaan de meeste ouders daar ook op in. En wat meer is, dergelijke programma’s hebben een significante en blijvende impact te op de latere ontwikkeling van de kinderen.
Uit Amerikaans onderzoek naar deze vorm van early child education blijkt dat kansarme kinderen uit gezinnen die ondersteund worden doorgaans meer aan het werk zijn, minder crimineel gedrag vertonen en gezonder zijn. En het effect is sterker als de gezinsondersteuning vroeger begint, startend bij de geboorte (en zelfs nog vroeger). Dat impliceert dus een focus op het gezin.
De Amerikaanse initiatieven zijn misschien niet zomaar over te zetten naar Vlaanderen, omdat de context te verschillend kan zijn. We zullen dus zelf moeten uitzoeken wat hier wel en niet werkt. Dat betekent dat er experimenten moeten opgezet worden die wetenschappelijk opgevolgd worden, waarbij sommige, willekeurig geselecteerde gezinnen ondersteund worden en andere niet. Na een bepaalde tijd, te meten in jaren, kunnen dan de eventuele effecten van de ondersteuning gemeten worden.
Dat vraagt extra middelen en de nodige tijd. Daarbij mogen budgettaire overwegingen niet in de weg staan. Professor Duyck verwijst naar het onderzoek van James Heckman die het jaarlijks rendement van dergelijke investeringen schat op 7 à 10 procent; het gaat dan om gezinsondersteuning dat zich richt op zeer jonge kinderen. De langetermijnrente staat slechts op 1 procent. Met andere woorden, elke CEO geeft zijn zegen voor een dergelijke investering omdat ze veel geld zal opbrengen.
Bovendien is de investering rechtvaardig. De politiek mag dus niet aarzelen. Er moet nu meer geld naar vrijwillige gezinsondersteuning, met ruimte voor experimenten en wetenschappelijke omkadering.
Deze tekst verscheen eerst als opinie in De Morgen.