Bied alle kansarme gezinnen gezinsondersteuning aan

De reeks ‘Bank achteruit’ in De Morgen toont in de eerste plaats dat de kloof tussen kansrijke en kansarme kinderen in Vlaanderen nog steeds groot is. Taalachterstand en armoede komen in de verhalen vaak naar voren als de oorzaken van deze kloof. De scholen en leerkrachten lijken, ondanks de energie en het enthousiasme, niet opgewassen tegen de opdracht om elk kind een gelijke kans te geven.

Het is dan ook niet enkel de schoolse omgeving die kansen van kinderen bepalen. Het gezin neemt ook een belangrijke plaats in, wellicht de belangrijkste. Zo is er het verhaal van de Turkse vader wiens jongste dochter, nog in de kleuterklas, onvoldoende goed Nederlands spreekt. Dat hypothekeert haar kansen om te slagen in het eerste leerjaar, en zo haar hele verdere schoolse en professionele carrière. Toch blijkt de dochter vaak maar halve dagen naar de kleuterschool te komen, te weinig om het Nederlands voldoende machtig te worden.

Voor Wouter Duyck, professor psychologie (UGent), is de uitbreiding van de leerplicht naar de kleuterjaren dan ook een must (DM 26/8). Het is een dwingende maatregel, maar één die hier gepast lijkt. Je kan als overheid paternalistisch optreden ten aanzien van kinderen als er duidelijk bewijs is dat de dwang in het belang van het kind is.

Het is echter nogmaals de oplossing zoeken op school. Dat is nodig, maar onvoldoende. Er moet ook meer in het gezin zelf gebeuren. Die interventie is veel moeilijker af te dwingen, omdat je dan binnentreedt in de privacy van het gezin. Dwang zou hier zelfs het tegengestelde effect kunnen hebben.

Maar dwang hoeft niet: er zijn sterke aanwijzingen in de wetenschappelijke literatuur dat het voldoende is om de ondersteuning vrijwillig aan te bieden. Ouders van kansarme kinderen zijn immers in essentie net zoals ouders uit de middenklasse: veruit de meeste ouders willen het beste voor hun kinderen. Als ondersteuning vrijwillig aangeboden wordt, gaan de meeste ouders daar ook op in. En wat meer is, dergelijke programma’s hebben een significante en blijvende impact te op de latere ontwikkeling van de kinderen.

Uit Amerikaans onderzoek naar deze vorm van early child education blijkt dat kansarme kinderen uit gezinnen die ondersteund worden doorgaans meer aan het werk zijn, minder crimineel gedrag vertonen en gezonder zijn. En het effect is sterker als de gezinsondersteuning vroeger begint, startend bij de geboorte (en zelfs nog vroeger). Dat impliceert dus een focus op het gezin.

De Amerikaanse initiatieven zijn misschien niet zomaar over te zetten naar Vlaanderen, omdat de context te verschillend kan zijn. We zullen dus zelf moeten uitzoeken wat hier wel en niet werkt. Dat betekent dat er experimenten moeten opgezet worden die wetenschappelijk opgevolgd worden, waarbij sommige, willekeurig geselecteerde gezinnen ondersteund worden en andere niet. Na een bepaalde tijd, te meten in jaren, kunnen dan de eventuele effecten van de ondersteuning gemeten worden.

Dat vraagt extra middelen en de nodige tijd. Daarbij mogen budgettaire overwegingen niet in de weg staan. Professor Duyck verwijst naar het onderzoek van James Heckman die het jaarlijks rendement van dergelijke investeringen schat op 7 à 10 procent; het gaat dan om gezinsondersteuning dat zich richt op zeer jonge kinderen. De langetermijnrente staat slechts op 1 procent. Met andere woorden, elke CEO geeft zijn zegen voor een dergelijke investering omdat ze veel geld zal opbrengen.

Bovendien is de investering rechtvaardig. De politiek mag dus niet aarzelen. Er moet nu meer geld naar vrijwillige gezinsondersteuning, met ruimte voor experimenten en wetenschappelijke omkadering.

Deze tekst verscheen eerst als opinie in De Morgen

Meer geschoolde vluchtelingen versterken Belgische economie

De vluchtelingencrisis is door de conflicten in onder meer Syrië en Irak prominent aanwezig in de nieuwsberichten. Miljoenen mensen zijn op de vlucht voor oorlog en sommigen daarvan proberen Europa te bereiken. Wij willen hen echter niet of nauwelijks opvangen: een opvang- en spreidingsplan van commissievoorzitter Juncker om over twee jaar 60.000 asielzoekers en vluchtelingen extra op te vangen, geraakte niet goedgekeurd. 60.000 mensen komt overeen met 0.012 procent van de Europese bevolking.

België zou ook zelf kunnen beslissen om meer vluchtelingen op te nemen. Dat is echter weinig populair, omdat het nu al duidelijk is dat migranten hier minder goed blijken te integreren en vaker niet aan het werk zijn. Uit cijfers van de Oeso blijkt dat immigranten in België een werkgelegenheidsgraad hebben van 53 procent, waarmee België slechter scoort dan gelijk welk ander ontwikkeld land.

Een verklaring voor deze lage absolute en relatieve werkgelegenheidsgraad is minstens deels te vinden in het opleidingsniveau van de migranten: 21 procent van de Belgische migranten is laaggeschoold. Opnieuw presteert geen enkel ander ontwikkeld land slechter dan België. Ook is het aandeel hooggeschoolden onder de migranten lager dan onder de autochtone Belgen. En net zoals bij de autochtone Belgen is het opleidingsniveau sterk bepalend voor de jobkansen.

En dat effect is zeer sterk. De onderstaande figuur geeft voor België de werkgelegenheidsgraad van autochtonen en migranten volgens hun opleidingsniveau. Afkomst heeft een duidelijke impact op je jobkansen: migranten blijken minder aan het werk te zijn dan autochtonen, of ze nu hoog- of laaggeschoold zijn. Maar uit de figuur blijkt ook dat afkomst veel minder belangrijk is dan het opleidingsniveau: hooggeschoolden zijn veel meer aan het werk dan laaggeschoolden, of ze nu migrant of autochtoon zijn.

werkgelegenheidsgraagOpleidingAfkomst
Het scholingseffect is aanzienlijk: in België is de werkgelegenheidsgraad van de hooggeschoolde migrant 74 procent, terwijl die van de laaggeschoolde autochtoon slecht 47 procent is, of maar liefst 27 procentpunt lager. Dat effect is ook vast te stellen in de andere ontwikkelde landen, maar is in België gemiddeld sterker.
België scoort slechter dan alle andere OESO-landen op tewerkstellingsgraad bij immigranten.

En dat legt meteen de inefficiëntie bloot van de Belgische immigratiepolitiek. Terwijl het scholingsniveau in België net belangrijker is dan elders om aan een job te geraken, blijkt de Belgische immigrant veel lager geschoold te zijn dan in de andere ontwikkelde landen. Met andere woorden, de Belgische economie heeft meer nood aan werknemers met een hoge scholing, maar het Belgische immigratiebeleid levert meer migranten op met een lage scholing. Vraag en aanbod zijn dus niet op elkaar afgestemd en het Belgische immigratiebeleid is niet efficiënt als het op werkgelegenheid aankomt, een belangrijke voorwaarde om van een geslaagd immigratiebeleid te kunnen spreken.
België zou dat kunnen oplossen door meer hooggeschoolde asielzoekers en vluchtelingen toe te laten. De humanitaire criteria kunnen behouden blijven, maar worden dan gecombineerd met economische criteria. Op die manier zou België meer de immigratiepolitiek van Canada en Australië volgen. Het zou de integratie en opvang van grote aantallen vluchtelingen vergemakkelijken.

Meer nog, opvangen van meer hooggeschoolde vluchtelingen zal paradoxaal genoeg de Belgische economische capaciteit kunnen versterken. De gemiddelde werkgelegenheidsgraad van België is immers ongeveer 62 procent. Indien de nieuw toegelaten hooggeschoolde migranten gemiddeld dezelfde werkgelegenheidsgraad hebben als de bestaande, namelijk 74 procent, dan zou een hogere immigratie de werkgelegenheidsgraad doen toenemen. Als bonus zou ook het huidige, negatieve beeld van immigratie verbeteren, omdat de nieuwkomers meer dan gemiddeld bijdragen tot onze economie en onze sociale welvaartstaat.

Ik denk dat een dergelijke immigratiepolitiek ook de ethische toetsteen doorstaat, omdat deze politiek ervoor kan zorgen dat we veel meer vluchtelingen toelaten tot het veilige en welvarende België. En als het aankomt op het helpen van kwetsbare vluchtelingen, is er, denk ik, slechts één criterium relevant is: : hoe meer mensen we helpen, hoe beter.

Deze tekst verscheen eerst als column in De Tijd.

Economische immigratie kan een deel van de oplossing worden

Sinds verschillende maanden is de vluchtelingencrisis prominent in het nieuws. Telkens wordt duidelijk dat de vluchtelingencrisis immens is. Enkel en alleen al vanuit Syrië zouden er vier miljoen mensen op de vlucht zijn.

In mei kwam Commissie-voorzitter Juncker met een plan om in twee jaar 40.000 nieuwe asielzoekers en 20.000 vluchtelingen op te nemen en te verspreiden over de EU. Dat is 0,012 procent van de bevolking. Het spreidingsplan betekende voor België ongeveer 1.700 extra asielzoekers en vluchtelingen of 0,015 procent van de bevolking. Het plan werd uiteindelijk niet goedgekeurd.

Carl Devos pleitte maandag voor een actief immigratiebeleid (DM 17/8). Hij stelde evenwel dat economische immigratie niet zomaar de vluchtelingencrisis kan oplossen, omdat de economische criteria niet dezelfde zijn als de humanitaire criteria. Dat klopt, maar als de twee soorten criteria op een goede manier gecombineerd worden, kan economische immigratie wel een deel van de oplossing worden.

Nu is het zo dat humanitaire criteria bepalen wie een asielzoeker of vluchteling is, zodat enkel zij die echt bescherming nodig hebben, toegelaten worden. Bovenop de humanitaire criteria zouden extra economische criteria opgelegd kunnen worden, die nagaan of iemand in ons land productief kan zijn en dus een grote kans op een job heeft.

Tegelijk moet het aantal immigranten dat België wil toelaten drastisch verhoogd worden. Op die manier zou België op zijn eentje het Juncker-plan kunnen uitvoeren: over twee jaar zou onze bevolking dan met 0,55 procent extra groeien met productieve mensen. Mensen die meebetalen aan de pensioenen en de staatsschuld. Immigratie wordt dan een positief verhaal.

Een mogelijk tegenargument is dat er nu al een relatief hoge werkloosheid is in België. Maar het aantal jobs is geen vast gegeven: productieve mensen creëren ook werk voor anderen. Bovendien wordt dit effect nog versterkt als de economische criteria zich richten op vaardigheden die nodig zijn in knelpuntberoepen. Gezien het grote aanbod van vluchtelingen uit landen die toch redelijk ontwikkeld waren, zoals Syrië, zullen er waarschijnlijk voldoende mensen aan zowel de humanitaire als de economische criteria voldoen.

Men kan zich afvragen of dit wel ethisch is. Met dit mechanisme zal de niet-productieve vluchteling nooit in aanmerking komen, terwijl een productieve mens niet meer waard is dan een minder of niet-productieve mens. Dat geldt ook omgekeerd: een productieve mens is ook niet minder waard.

Gegeven dat België de instroom van asielzoekers en vluchtelingen noodgedwongen beperkt, maakt het, denk ik, ethisch niet uit welke mensen je selecteert. Zolang ze kwetsbaar zijn en de hulp echt nodig hebben, is er vanuit ethisch oogpunt maar één criterium relevant: hoe meer je er toelaat, hoe beter. En net door de kwetsbare, maar productieve asielzoekers en vluchtelingen toe te laten, verhoog je de capaciteit, zowel economisch als politiek, om drastisch meer mensen toe te laten. En dus veel meer mensen in nood te helpen.

Deze tekst verscheen eerst als opinie in De Morgen

Brief aan Joël De Ceulaer

Beste Joël De Ceulaer,

In navolging van je Knack-collega Peter Casteels, die zich een paar weken geleden in een brief tot Tom Lanoye richte, richt ik me vandaag in deze brief tot jou.

Maar waar Casteels de euvele moed had om Lanoye aan te manen om te stoppen met zijn columns, schrijf ik jou om het omgekeerde te doen, namelijk terug aan het opinieschrijven te slaan. En ik acht mijn brief moediger dan die van Casteels. Het is immers een publiek geheim dat iedereen zat te wachten tot die vervelende Lanoye eens op zijn plaats zou gezet worden. Daarentegen zal iemand die een brief schrijft om Joël De Ceulaer terug aan het opiniëren te zetten, al te makkelijk weggezet worden als een vleier. Maar dergelijke hoon raakt me niet, omdat ik weet dat het voor de goede zaak is.

Het werd met veel bombarie aangekondigd, je hield er zelfs een interview aan over in De Morgen. En terecht. Joël De Ceulaer die zegt te stoppen met zijn gevreesde Lastpost en Twitteropinies. Je was het beu om je beperkt aantal opinies (3,5 om precies te zijn) te horen herhalen. Je vreesde een karikatuur van jezelf te worden.

Je had er goed over nagedacht, zei je, om ermee te stoppen. Maar niet goed genoeg, volgens mij.

Ik heb er uiteraard geen probleem mee dat je even een sabbatical neemt, ik gun het je zelfs. Reculer pour mieux sauter. To come back with a vengeance, zoals je het wellicht zelf zou benoemen. Maar het was meer. Je lijkt niet meer te geloven in het spuien van opinies, ook niet als ze goed onderbouwd zijn. Of toch maar een paar keer, daarna stop je er beter mee. En dat stoot me tegen de borst. Ideeën zijn immers heel belangrijk, zeker als ze goed onderbouwd zijn. En dan is herhaling noodzakelijk.

En als de opiniemaker openstaat voor discussie over zijn opinie, kan een doorgedreven Socratische dialoog ons (dichter) tot de waarheid brengen. Want Socrates wist het al: om over een bepaalde kwestie (dichter) tot de waarheid te komen, heb je enkel en alleen twee personen nodig die bereid zijn open en rationeel met elkaar in gesprek te gaan. Politici zijn daarvoor niet geschikt, niet omdat ze de intellectuele capaciteiten ontberen, maar omdat het veranderen van zijn of haar initiële positie de kiezer enkel maar in verwarring brengt. Als politicus kan je je dat slechts een paar keer in je carrière permitteren. En dát is de reden dat politieke debatten geen zoektocht naar waarheid zijn, maar eerder het overtuigen van kiezers van je eigen waarheid.

Daar is niets mis mee, maar het verhoogt het belang van de opiniemaker wel. Jouw capitulatie is dan ook een spijtige zaak, omdat je het belang van het herhaaldelijk spuien van goed onderbouwde opinies lijkt te negeren, of op zijn minst te onderschatten. Met andere woorden, je bent te bescheiden in je rol als lastpost-opiniemaker.

Anderzijds ben je niet bescheiden genoeg, op het arrogante af. En dan betreft het je ambitie. Hoe essentieel de rol van een opiniemaker ook is, de individuele opiniemaker zal met zijn opiniemakerij nooit een zichtbare deuk in een pakje boter slaan. Hij zal het in ieder geval niet merken. Daarvoor is de impact te vaag.

Laat ik mezelf als anekdote nemen om mijn punt te illustreren. In mijn twintigerjaren was ik getuige van de opkomst van het Vlaams Blok. Die ideologie kon mij helemaal niet bekoren, maar ik vond ook mijn gading niet in de tegenstem van de toenmalige, linkse, politiek-correcte kerk. Gelukkig was er Liberales, een kleine, niet-professionele groep van mensen die zich liberaal noemen en die in hun opinies zich duidelijk en ferm afzetten tegen het racistische discours, maar die tevens niet vervielen in de val van het cultuurrelativisme, waar links wel aan leek te lijden. Ik heb het hen nooit expliciet gezegd, maar de opinies van veel van de andere kernleden van Liberales waren in die tijd een verademing voor mij. Hetzelfde met Het Blauwe Boekje van Sven Gatz en Patrick Vankrunkelsven. Wellicht weinig mensen die het boekje nog kennen, maar hun visie op het liberalisme heb ik van a tot z gelezen. En zo zijn er nog veel meer, om jouw inteviews in Knack niet te vermelden, die de ideeën en opinies van mensen vormen. Die vorming is echter niet duidelijk afgelijnd en de feedback die een opiniemaker krijgt is dan ook vaag.

Jij lijkt echter net dat aan je hart te laten komen: telkens maar die 3,5 opinies debiteren zonder dat de publieke opinie lijkt bij te draaien, laat staan de politieke klasse: een mens zou er moedeloos van worden. Foei, Joël! Je ambitieniveau moet lager of op zijn minst anders. Streef niet naar een zichtbare impact, maar weet dat er impact is. Als één telg in een medialandschap van meer dan 6 miljoen mensen zet jij inderdaad niet de toon. Dat gebeurt collectief, en je bent er één stem in. Een relatief veelgehoorde stem, ja, maar niet de dominante. Die heeft niemand.

Vergeet ook niet dat een publiek dynamisch is. Wekelijks vallen er mensen weg en komen er nieuwe bij. Ja, ook bij de lezers van Knack. Per jaar worden er in Vlaanderen ongeveer 65.000 mensen geboren, of ongeveer 1200 per week. Dat is dan ook het gemiddelde aantal nieuwe potentiële lezers, gewoon door het demografisch effect, die jouw 3,5 opinies nog nooit hebben gehoord of gelezen.

En dan die tweet. “#notetoself Op de tanden bijten, kerel”, tweette je. Waarin je duidelijk aangaf dat je je moest inhouden om niet te opiniëren. Ik weet niet waarover, maar dat doet er nu niet toe. Het gaat ver als je je moet inhouden, koketterend of niet, om je opinie te geven. Laat je gaan. Het is ook máár Twitter. Dat je recent toch je opinie gaf om Karl Drabbe te steunen, die wellicht bij uitgeverij Pelckmans ontslagen is omwille van zijn Vlaams-nationalistische ideologie, gaat in de juiste richting.

Om af te sluiten, enkele vrijblijvende tips om terug volwaardig aan het opinieschrijven te gaan:

  • Geen wekelijkse column. Misschien zelfs geen vaste frequentie. Doe sporadisch, wanneer de gelegenheid zich aandient. Een journalist van jouw kaliber kan dat makkelijk afdwingen. Het is dat of niets. Oplages schieten zonder twijfel in de hoogte, telkens een column van je hand verschijnt. Wat je onderhandelingsmacht over je loon niet zal ondermijnen.
  • Begin een blog. Laat je ideeën de vrije loop; tweet al eens een gedachte in de hoop op zinnige reacties die je idee verder aanscherpen. Schrijf op basis van die kleine blogstukje en tweets een meer coherente opinie. Paul Krugman doet het zo, en waarom zou Joël De Ceulaer zich niet mogen spiegelen aan Krugman?
  • Ongetwijfeld onnodig te zeggen, maar het internet zit vol trolls, zowel ter linker- als ter rechterzijde. Ik vermoed dat je vooral last heb van de V’tjes. Negeer het. Draag het zelfs niet als ereteken.
  • Ga in discussie met mensen die inhoudelijke tegenargumenten hebben. Heb geen schrik van kritische vragen: beantwoord ze.
  • Een journalist mag opinies hebben. Elke journalist heeft een eigen mens- en wereldbeeld. Het is dan ook eerlijker als je ook kleur bekent, zoals jij doet.

Neem deze tips ter harte, stop het kokketerende gedoe en ga terug aan de schrijf. Elke goed onderbouwde, relevante opinie verdient het om uittentreure herhaald te worden tot de opinie in kwestie in al haar nuances tot het repertorium van de publieke opinie behoort.

En ik beloof je, ik zal enkel de Knack kopen als je Lastpost erin staat.

Met vriendelijke groet,
Andreas Tirez

Over nut en nadeel van een basisinkomen

In Nederland willen 13 gemeenten experimenteren met het basisinkomen, in nog eens 28 gemeenten wordt dat idee in overweging genomen. “Gemeenten gaan ‘gratis geld’ uitdelen”, kopte hetFinancieel Dagblad gisteren. In De Correspondent werd dat “Hoe het basisinkomen Nederland verovert”.

Zo start Utrecht na de zomer met een experiment voor de toekenning van de bijstandsuitkering die onderhevig is aan allerlei regels en controles. Met het experiment wil men nagaan of die regels en controles kunnen worden afgeschaft zonder dat er ongebreideld geprofiteerd wordt.

De aandacht die initiatieven als die in Utrecht krijgen, toont hoe sterk het idee van een basisinkomen is geworden. En bewijst dat er niet zoiets bestaat als ‘het’ basisinkomen: achter dit radicale idee – een onvoorwaardelijk inkomen voor elk individu – zit een waaier van implementaties. Dat werd fijntjes geïllustreerd door de Utrechtse projectleider van het experiment, die stelde dat het niet het ultieme doel is om een basisinkomen in te voeren, wel om de erg bureaucratische regels in de bijstand te vereenvoudigen.

Om een goede discussie over nut en wenselijkheid van een basisinkomen te voeren, moeten de doelstellingen ervan duidelijk gemaakt worden. Zo kun je nagaan of het basisinkomen zou kunnen werken en vooral of er geen betere alternatieven zijn binnen het systeem zoals we dat kennen, namelijk een systeem met onder meer een uitgebreide sociale zekerheid.

Stel dat men kinderarmoede wil uitroeien. Het huidige systeem is inderdaad inefficiënt om dat te bereiken, omdat we voor elk kind een relatief hoge kinderbijslag geven, dus ook voor kinderen uit de midden- en hogere inkomensklasse. Het zou dan beter zijn om enkel die gezinnen voldoende kinderbijslag te geven die in armoede leven. Dat is makkelijk uit te voeren binnen het huidige systeem, maar dat impliceert wel een meer selectieve kinderbijslag. Dat gaat ironisch genoeg in tegen het idee van een basisinkomen, dat net universeel is.

Een andere doelstelling van veel voorstanders van een basisinkomen is de vrijheid vergroten. Een onvoorwaardelijk basisinkomen zou de vrees wegnemen om zonder inkomen te vallen. Hierdoor zouden mensen tijdens de drukke periodes van hun leven minder kunnen werken, als er bijvoorbeeld voor kinderen of ouderen gezorgd moet worden. Femma, een vzw die opkomt voor gendergelijkheid, is terughoudend omdat ze vreest dat het toekennen van een basisinkomen de positie van de vrouw kan ondermijnen. Vrouwen zetten immers nog steeds sneller een stapje terug op de arbeidsmarkt en een basisinkomen zou dat effect kunnen versterken.

En als de doelstelling is om de bureaucratische kostprijs van onze sociale zekerheid te verminderen, dan zou je je kunnen beperken tot een onvoorwaardelijke bijstandsuitkering, zoals Utrecht onderzoekt.

Met andere woorden, voor verschillende doelstellingen zijn meerdere antwoorden binnen het bestaande systeem mogelijk. Dat heeft het voordeel dat het systeem niet radicaal moet worden aangepast, maar stapsgewijs kan evolueren. De sociale zekerheid is een essentieel onderdeel van een rechtvaardige maatschappij, omdat op die manier de sociale risico’s worden beperkt. Iedereen kan immers ziek of werkloos worden. Om dat risico te beheren, betalen we als individu een verzekeringspremie in de hoop dat we niet de pech hebben om ziek of werkloos te worden. Hebben we die pech wel, dan krijgen we een uitkering van de verzekeringsmaatschappij.

Een verzekeringssysteem is dus in essentie niet universeel, maar juist discriminerend wat de uitkering betreft: enkel diegenen met extra noden krijgen geld. Een basisinkomen is het tegenovergestelde: iedereen krijgt evenveel, ongeacht de verschillende noden.

Een basisinkomen dat het principe van de sociale zekerheid uitholt, is dan ook een stap terug.

Deze tekst verscheen eerst als opiniestuk in De Morgen.

De Griekse topprestatie

Terwijl de Belgische regering zich deze week buigt over een taxshift van hopelijk wat meer dan een paar miljard, is de Griekse economie de voorbije twee weken in de afgrond gestort.

Zoiets is onvermijdelijk als banken dichtgaan en kapitaalcontroles worden ingesteld. Gelukkig gaan de banken vandaag weer open, maar de kapitaalcontroles blijven gelden.

Het geeft aan wat de gevolgen zouden zijn, als er een echte Grexit zou komen. De huidige, precaire situatie houdt dan maandenlang aan. Het is duidelijk dat Duitsland en zijn medestanders dat gebruiken om de Grieken te dwingen om hun begroting drastisch op orde te stellen.

Toch hebben de Grieken al verregaande maatregelen genomen en resultaten geboekt. Volgens Ameco, de databank van de Europese Commissie, klokte het primair surplus in 2014 voor het eerst sinds mensenheugenis af op een positief saldo van 0,4 procent. Het primair surplus is het begrotingssaldo zonder interestbetaling op de overheidsschuld. De vijf jaren daarvoor was dat surplus gemiddeld min 6 procent. Vooral tussen 2013 en 2014 was de verbetering spectaculair, met een vermindering van de overheidsuitgaven met 9 procent van het bbp. Dat is omgerekend voor de Belgische economie 36 miljard euro: om het even welke Belgische taxshift die deze zomer uit de bus komt, verbleekt daarbij.

Maar de Grieken slaagden er ook in om hun concurrentiekracht sterk te verbeteren door de nominale lonen te doen dalen: ten opzichte van 2010 was er in 2014 een loondaling met 12 procent, terwijl in Duitsland en België de lonen stegen met ongeveer 8 procent. Dat is een verbetering van de Griekse concurrentiepositie met 20 procent. Het resultaat van deze sterke verbetering begon zich eindelijk voorzichtig te tonen in de Griekse groeicijfers die in de loop van 2014 positief werden.

Er kan dus niet beweerd worden dat Griekenland geen maatregelen genomen heeft. Sterker, het tempo waarin dat gebeurt, is niet minder dan een topprestatie.

Begin 2015 stemden de Grieken echter voor Syriza, dat een alternatief bood voor de drastische besparingen. Dat had voor de andere landen in de eurozone een signaal moeten zijn geweest dat er even een adempauze nodig was voor de Grieken, na de zware jaren. Maar het draaide anders uit. Voor Duitsland en zijn medestanders was het een signaal om zich nog onverzettelijker te tonen. De Griekse regering werd in het nauw gedreven en maakte enkele gekke sprongen. Het resultaat is de huidige situatie.

Het trieste van de hele zaak is dat de voorbije weken en maanden de voorzichtige Griekse heropleving weer ongedaan gemaakt is. De Grieken staan, ondanks hun topprestatie, terug bij af. Of, misschien nog erger, dankzij hun ‘partners’ in de eurozone.

Deze tekst verscheen eerst als De Mening in DS Avond.

Grexit als oplossing voor de Grieken

Maandagmorgen werd in extremis een grexit vermeden met een akkoord over een derde bailout-programma voor Griekenland. Er is al heel wat inkt gevloeid over dit akkoord waarbij de teneur is dat de Grieken heel veel hebben moeten toegeven. Bart Haeck, journalist bij deze krant, sprak zelfs van een vernedering voor de Grieken.

Een dergelijk machtspel waarbij men niet als gelijken onderhandelt, maar waarbij de zwakke onderhandelingspositie van de Grieken schaamteloos wordt uitgebuit gaat in tegen de politieke idee van samenwerking en integratie van de Europese landen. Want dat was de eurozone in de eerste plaats: een politiek project, met een pad naar meer Europese integratie. Een cynicus zou beweren dat het nog steeds een politiek project is, maar dan één van machtspolitiek.

Men kan zich afvragen waarom de Grieken dit slikken en zelf niet kiezen voor een exit uit de eurozone. Zelf was ik er steeds van overtuigd dat vooral de enorme kosten van de overgang naar een nieuwe nationale munt dit verhinderen. Immers, de nieuwe drachme zal minder waard zijn dan de euro, waardoor de aankondiging van de grexit zal leiden tot een bank run, waarbij de Grieken massaal euro’s afhalen om deze nadien in te wisselen voor de nieuwe drachme. Om dat te vermijden moeten banken voor bepaalde tijd dicht en moeten kapitaalcontroles ingevoerd worden tot de nieuwe munt min of meer is ingevoerd. Dat kan lang duren en heeft een desastreuze impact op de economie en de samenleving.

Maar wat ik hierboven beschrijf is exact wat er momenteel in Griekenland gaande is: de banken zijn sinds vorige week maandag dicht, Grieken kunnen maximaal 60 euro per dag afhalen en er zijn kapitaalcontroles. En het is niet duidelijk hoe lang deze toestand nog zal duren. Met andere woorden, de schade die een grexit op korte termijn zou veroorzaken ondergaan de Grieken nu al, zonder grexit.

Volgens Lode Vereeck, senator voor Open VLD en professor economie (Uhasselt), zijn er echter ook nadelen op de langere termijn. Hij noemt vier redenen. Ten eerste zal een grexit tot een bankroet leiden omdat de Griekse schulden in euro’s blijven terwijl de Grieken betalen met de nieuwe drachme die minder waard is, wat onhoudbaar is. De vraag is of dat voor de Grieken wel zo erg is. In 2014 had Griekenland immers een licht positief primair saldo, waardoor de Griekse overheid in principe haar lopende uitgaven kan financieren met de lopende inkomsten, dus zonder te moeten lenen. Ze kan dan in een veel sterkere positie een schuldherschikking onderhandelen en zelfs beslissen bepaalde schulden niet terug te betalen.

Ten tweede stelt Vereeck dat importgoederen duurder zullen worden door de nieuwe drachme. Echter, doordat importgoederen duurder worden, zal de binnenlandse productie relatief goedkoper worden, wat dan weer positief is voor de binnelandse werkgelegenheid en de Griekse bedrijven. Bovendien is de Griekse export helemaal niet te verwaarlozen. Zoals te zien is op bijgaande grafiek, exporteert Griekenland bijna evenveel als het importeert. De 56 miljard euro die Griekenland exporteerde in 2014 bestaat voor de helft uit goederen en de helft uit diensten. Het is verrassend genoeg vooral de export van diensten (vooral toerisme) die lijdt onder de crisis en die door een grexit sterk zou kunnen aantrekken.

exportimport

Verder stelt Vereeck dat een grexit de geloofwaardigheid van de eurozone zou ondergraven, omdat dan duidelijk wordt dat men niet in staat is om een relatief klein probleem op te lossen. Het zou het orthodoxe Griekenland ook in de armen van het orthodoxe Rusland kunnen drijven. Bovendien zal na een grexit mogelijks gespeculeerd worden tegen Portugal, Spanje en Italië. Het zijn volgens mij goede argumenten tegen een grexit, maar irrelevant vanuit het Griekse standpunt.

Ik denk dan ook dat de voornaamste reden dat Grieken geen grexit willen van politiek aard is. Grieken willen graag bij de Europese club horen. Maar gegeven de manier waarop die Europese club hen behandelt, vraag ik me af hoe lang dat nog zal duren.

Deze tekst verscheen eerst als De Stelling in De Tijd.

Grieken hebben nu onze solidariteit en geduld nodig

Je hebt niet veel cijfers nodig om in te zien dat Griekenland een sociaal drama is en dat de bevolking nu echt wel genoeg ellende heeft gehad. Tijd om de spons boven te halen en de Grieken een vooruitzicht te bieden.

Kwatongen beweren dat de trojka (Europese Commissie, Europese Centrale Bank en Internationaal Monetair Fonds) in de Griekse crisis een politiek spel speelt om Syriza, toch wel zéér links, van de macht te drijven door dermate hoge eisen te stellen die Syriza wel moet weigeren. Anderen beweren dan weer dat de Griekse regering een onverantwoord stelletje amateurs zijn die hun hand overspelen. Als buitenstaander is het voor mij heel moeilijk om in dit spelletje zwartepieten klaar te zien.

Wel is duidelijk dat Griekenland een geval apart is. Corruptie, vriendjespolitiek en belastingontduiking vind je in elk land, maar lijken in Griekenland zo wijd verspreid dat de overheid haar taken niet meer kan financieren en uitvoeren. Het land een gefaalde staat noemen, is maar een beetje overdreven. Het land kent momenteel enorme begrotingstekorten en een exploderende overheidsschuld, maar ook in de goede jaren was het Griekse begrotingstekort al ruim boven 5 procent. Dat werd toen verdoezeld door de cijfers jaar na jaar te vervalsen, wat natuurlijk totaal onaanvaardbaar is.

De Grieken hebben dus hun problemen zelf veroorzaakt en hebben gedurende jaren bedrog gepleegd tegenover de andere leden van de eurozone. En dat verleden speelt de Grieken parten: Griekenland zal boeten. Als je spilzucht en fraude niet bestraft, is er immers geen reden waarom de Grieken (en andere landen) het in de toekomst anders zullen doen. Dat lijkt dan wel solidariteit, maar is enkel naïef en daar wordt vroeg of laat misbruik van gemaakt. Dat is het bekende probleem van moral hazard, waarbij iemand niet de nodige voorzichtigheid aan de dag legt omdat hij weet dat als het fout loopt iemand anders ervoor opdraait. Ook Bart De Wever gaf het als reden voor de ferme houding tegenover Griekenland tijdens een uitzending van De Zevende Dag (21 juni).

Het was ook mijn standpunt in 2010, bij het uitbreken van de Griekse crisis. Ik was en ben ervan overtuigd dat moral hazard een belangrijk probleem is en dat de Grieken niet zomaar een bail-out verdienen, omdat ze in de toekomst dan weer hetzelfde onverantwoord gedrag zullen vertonen.

Maar dat was vijf jaar geleden. Ondertussen is het duidelijk dat Griekenland niet zomaar een bail-out gekregen heeft. De bijgaande grafieken tonen de lamentabele economische situatie in Griekenland in vergelijking met België. Het bbp per hoofd nam af met 25 procent terwijl het in België nagenoeg stabiel bleef, met als resultaat dat de gemiddelde Belg nu dubbel zo rijk is als de gemiddelde Griek. De werkloosheid kende zo mogelijk nog een dramatischer verloop met een stijging tot 26,5 procent, driemaal zo hoog als in België.

griekensolidariteit

Achter die cijfers schuilt een maatschappelijk drama en het is niet overdreven om te stellen dat de Grieken ondertussen al ruim hun deel van de ellende gehad hebben. Daardoor is het probleem van moral hazard ondertussen niet meer relevant, omdat Griekenland (en andere landen) in de toekomst zonder twijfel meer oog zal hebben voor een duurzame overheid op de lange termijn.

Als moral hazard geen probleem meer is, staat er niets in de weg om solidair te zijn met de Grieken. Het wordt dan ook tijd om de spons over het verleden te halen en de Grieken een perspectief te geven. Dat zal tijd vragen. Want niet alleen moeten de economie en de overheid hervormd worden, de hele Griekse maatschappij moet af van de cultuur van vriendjespolitiek en corruptie. Het kan ook een les zijn voor andere landen: vriendjespolitiek en cliëntelisme zijn niet onschuldig. Ze kunnen een land kapot maken.

Deze tekst verscheen eerst als column in De Tijd.

Taxshift kan ook binnen inkomstenbelasting

Die shift zou moeten gaan van laag en midden naar hoog, waarbij de lasten op de lagere en middeninkomens dalen, terwijl die op de hogere inkomens stijgen. Dat is ook het advies van Anthony Atkinson, de bekende Britse econoom die net een boek over ongelijkheid uit heeft. Daarin ook een aantal maatregelen, zoals het verder laten doorstijgen van de progressiviteit van inkomensbelastingen. Concreet stelt hij een inkomensbelasting van 55 procent voor vanaf 100.000 pond (138.000 euro) en 65 procent vanaf 200.000 pond (278.000 euro).

Deze marginale belastingvoeten zijn vrij spectaculair en het lijkt me onwaarschijnlijk dat ze in de huidige politieke context haalbaar zijn. Het zou ook niet meer dan een symbolische taxshift zijn, omdat de opbrengst, gesimuleerd met de Flemosi-tool van de KULeuven, niet hoger zou liggen dan 83 miljoen euro. Dit lage cijfer moet waarschijnlijk wel genuanceerd worden omdat de tool werkt op basis van inkomensenquêtes, waardoor topinkomens ondervertegenwoordigd en ondergerapporteerd zijn.

Toch is de discussie over een taxshift naar hoge inkomens daarmee niet noodzakelijk van de baan. Laten we eens de effectieve inkomensbelasting nemen voor de top 10 procent in België voor 2005 en 2012. Opgedeeld in tien percentielen (de 10 hoogste inkomensklassen op een totaal van 100), start het 91ste percentiel in 2012 vanaf een jaarlijks netto belastbaar inkomen van 60.000 euro. De laag daarboven, het 100ste percentiel of de top 1 procent inkomens, start vanaf 133.500 euro.Uit de cijfers blijkt dat de effectieve belastingvoet voor de top 10 procent licht gedaald is, van gemiddeld 34,6 procent in 2005 naar 33,8 procent in 2012, een daling met 0,8 procentpunt. De daling is het grootste voor de hoogste inkomensklasse, (1,5 procentpunten). Hieruit kan afgeleid worden dat mocht de effectieve belastingvoet in 2012 hetzelfde gebleven zijn als in 2005, de top 10 procent inkomens 472 miljoen euro extra belastingen zouden betaald hebben, waarvan 209 miljoen door de top 1 procent (zonder rekening te houden met gedragsveranderingen).

top10percentielen

Een ander opvallend punt is dat de progressiviteit van belastingen ook voor bijna de hele top 10 procent blijft toenemen: hogere inkomens betalen relatief meer belastingen. Enkel voor de top 1 procent is dat niet zo: hier daalt de effectieve belastingvoet. Die daling was nog prominenter in 2012, toen de topklasse 2,3 procentpunten minder belastingen betaalde dan de inkomensklasse er net onder. Als de progressiviteit ook voor de top 1 procent blijft stijgen, kan dit een meerinkomst opleveren van 488 miljoen euro (weerom zonder rekening te houden met gedragsveranderingen).

Je kan de twee effecten niet zomaar optellen, maar ze zouden gecombineerd 890 miljoen euro opleveren, waarvan de top 1 procent inkomens 627 miljoen euro of 70 procent voor zijn rekening neemt. Dat komt overeen met een stijging van de effectieve belastingvoet voor de hele top 10 procent met 1,5 procentpunten. Niet verwaarloosbaar, maar ook niet spectaculair. Voor de top 1 procent zou de effectieve belastingvoet met 4,5 procentpunten stijgen van 34,6 procent naar 39,1 procent. Dat is nog steeds ver af van confiscatiebelastingen.

Ik heb niet onmiddellijk een verklaring voor de daling van de gemiddelde effectieve belastingvoet van de top 10 procent inkomens tussen 2005 en 2012, noch voor de daling van de effectieve belastingvoet voor de top 1 procent. Wellicht ligt de verklaring in het aftrekken van kosten en andere fiscale maatregelen.

In ieder geval gebeurt een taxshift binnen de inkomensbelasting beter door te sleutelen aan aftrekposten en dergelijke dan door het verhogen van de marginale belastingvoeten voor de topinkomens. Dat is politiek makkelijker verteerbaar en het heeft een veel grotere impact.

Deze tekst verscheen eerst als column in DeTijd.

AANVULLING: op Twitter stelde Philippe Nys dat de grafiek het netto belastbaar inkomen toont en dat bijvoorbeeld beroepskosten hier al vanaf getrokken zijn. En dat klopt. Bovendien tweette hij ook een link naar een presentatie die professor André Decoster (KULeuven) in oktober 2013 gaf voor federale Kamercommissie met daarin ook een figuur met de gemiddelde belastingsvoet op het het bruto inkomen en het effect van de verschillende aftrekposten; uit de figuur, die hieronder hernomen is, blijkt dat de aftrekposten de daling niet kunnen verklaren. Nys gaf ook de link naar de bijhorende tekst waarin Decoster stelt dat (pg3)

de personenbelasting is wel degelijk progressief en herverdelend. Zelfs in het topdeciel blijft ze progressief. De stijging neemt wat af maar blijft stijgen. Alleen voor de laatste drie percentielen, 97, 98, 99, neemt het af. Dat komt in hoofdzaak door de afzonderlijk belastbare inkomsten, niet door wat men vaak denkt de fiscale uitgaven.

Hier vind je een lijst van afzonderlijk belastbare inkomsten. Het is een hele lijst, met onder meer dividenden, meerwaarden op bepaalde gronden en gebouwen,… Het lijkt er dus op dat indien we de progressiviteit willen laten doorstijgen tot en met de top1%, een taxshift naar vermogen nodig is.

taksopbrutoinkomen

Overheid gokt te zwaar op de trein

Honderd jaar geleden kende België een spoorwegennet van meer dan 5000 kilometer. Vandaag is dat 3600 km, een daling met 30%. Vooral in de jaren 50 en 60 van de vorige eeuw werden veel spoorlijnen opgedoekt, lijnen die verlieslatend geworden werden door de massale komst van de auto en de vrachtwagen.

Er staat het spoor, en ander openbaar vervoer, een nieuwe technologische uitdager te wachten, namelijk de zelfrijdende auto. Verschillende autoproducenten verwachten, samen met Google, dat de zelfrijdende auto voor het publiek reeds binnen vijf jaar beschikbaar zal zijn. Volvo verklaarde recent zelfs al in 2019 klaar te zijn.

De komst van de zelfrijdende auto zal op vele domeinen een ingrijpende impact hebben, ook op het openbaar vervoer. Autodelen zal immers de norm worden. Uber, de Amerikaanse gigant in autodelen, kan niet wachten om de zelfrijdende auto in te voeren. Op die manier zullen Uber en haar concurrenten een soort “geïndividualiseerd openbaar vervoer” aanbieden dat sterk zal concurreren met het “collectief openbaar vervoer”. Als enige aandeelhouder van het collectief openbaar vervoer moet de overheid deze ontwikkelingen op de voet volgen en nagaan wat de risico’s zijn. Zeker voor investeringen die een zeer lange levensduur en ditto terugbetalingsperiode hebben is dit essentieel; dat is vooral zo voor het spoor.

De vraag is of de overheid die risico’s wel goed inschat. De vorige regering keurde in 2013 het meerjareninvesteringsplan van de NMBS-Groep goed. Het gaat om 26 miljard euro voor de periode 2013-2025, of 2 miljard euro per jaar. Dat zijn gigantische bedragen, waarvan men zich kan afvragen of deze verantwoord zijn. Te meer omdat het spoorvervoer voor “slechts” elf miljard reizigerskilometer instaat; dat is tien keer minder dan via de weg. En de zelfrijdende auto zal die discrepantie nog verhogen.

Om de geplande spoorinvesteringen goed te kunnen vergelijken met de overheidsinvesteringen in het wegennet moeten de investeringen per reizigerskilometer berekend worden; voor de weg schat ik de overheidsinvesteringen op 1,2 miljard euro per jaar dat aan personenvervoer kan toegewezen worden. Ik heb hiervoor enkel de snel- en gewestwegen beschouwd omdat treingebruikers ook de gemeentelijke wegen gebruiken.

De bijgaande grafiek geeft het resultaat van deze berekeningen. Als die correct zijn, dan zal de overheid jaarlijks gemiddeld 183 euro per 1000 spoorreizigerskilometer investeren en slechts 11 euro voor de weg, of bijna 17 keer minder. De cijfers moeten correct geïnterpreteerd worden; het gaat om overheidsinvesteringen. De totale investeringen in wegvervoer zijn veel hoger, omdat autogebruikers ook moeten investeren in hun auto. Maar dat is een keuze die elk individu zelf mag maken. Dat is niet het geval met het treinvervoer: hier is het de overheid die beslist en iedereen betaalt verplicht mee.

tijdtreininvesteringen

En die overheid zet dus zwaar in op investeringen in het spoor. Een beslissing die maar weinig individuele investeerders zouden maken, gezien de risico’s verbonden met de nakende komst van de zelfrijdende auto en de exponentiële stijging van het gebruik van mobiele apps voor autodelen.

Dat betekent niet dat er geen investeringen moeten gebeuren in het spoor; maar er is wel een rationalisatie van die investeringen nodig. 80 van de 550 spoorstations, zo’n 15%, zorgen voor 80% van de treinreizigers; de overige 470 voor nauwelijks 20%. In haar jaarverslag van 2013 geeft de NMBS zelf als reden onder meer de wijzigende mobiliteit. De kans is groot dat deze trend zich zal doorzetten.

Het beleid kan nu nog gekeerd worden. Er zou een investeringsplan moeten komen dat rekening houdt met de waarschijnlijke en snelle komst van de zelfrijdende auto en de mobiele apps, met al haar mogelijke implicaties. Wellicht resulteert een dergelijke oefening om de investeringen te concentreren op de meer rendabele trajecten tussen grote steden. Het zal eveneens waarschijnlijk resulteren in een verdere daling van het aantal spoorkilometers en sluitingen van stations, zoals 50 jaar geleden. Geen nood, de zelfrijdende Uber zal wel klaarstaan om in de mobiliteitsnoden te voorzien. De hierdoor uitgespaarde investeringen kunnen de discussie over taxshift en taxcut misschien wat smeren.

Deze tekst verscheen eerst als column in De Tijd.