Congestietaks is concurrent voor het spoor

Het is contra-intuïtief, maar een congestietaks voor auto’s ondermijnt de onmisbaarheid van het spoor.

Volgende week gaan de spoorbonden staken. De stakingsdagen zijn teruggebracht van vijf naar twee, maar het blijven weerom twee dagen dat het spoor zal stilliggen, met een impact op het maatschappelijke leven. De grootste impact is economisch: niet enkel mensen die normaal gezien pendelen worden gehinderd, maar ook al wie zich normaal gezien op de weg begeeft ondervindt een negatieve impact, wegens de bijkomende files.

Dat is ook meteen de grootste reden waarom het spoor zo sterk gesubsidieerd wordt: zonder het spoor zouden de fileproblemen, die in België al zeer groot zijn, nog veel groter zijn. De niet-gebruiker van het spoor, zoals de auto-pendelaar, heeft er dus ook voordeel bij dat zijn collega met de trein pendelt, want dat is een auto minder die voor de auto-pendelaar staat. Het principe van de spoorsubsidie kan zo verantwoord worden.

Bovendien is het personenvervoer en het uitbaten van het de spoorinfrastructuur een monopolie. Dat betekent dat het spoorpersoneel een sterk onderhandelingspositie heeft: zonder hen loopt het economische verkeer in de soep. Het is als buitenstaander moeilijk om het precies in te schatten, maar de onmisbaarheid van het spoorvervoer en bijhorende sterke positie van de spoorbonden kan leiden tot arbeidsvoorwaarden die niet marktconform meer zijn.

Dat onderhandelingskader zou drastisch kunnen veranderen als er wél een alternatief was voor het spoor. En dat is er eigenlijk. De wegcapaciteit is immers veel groter dan op het eerste gezicht lijkt, we benutten hem alleen erg slecht. Zo is de benuttingsgraad van een auto tijdens piekmomenten zeer laag, ongeveer 1,1 à 1,2 personen per auto. Door bijna drie van de vier zitplaatsen onbenut te laten wordt bijna driekwart van de wegcapaciteit niet benut.

Er is dus nog een gigantisch potentieel. Als je de benuttingscapaciteit bijvoorbeeld tijdens de spits zou kunnen verhogen tot 1,6 personen per auto dan is dat equivalent aan het uitbreiden van de wegcapaciteit met één derde; of een autosnelweg met een extra vierde rijstrook in de spits. Zonder een meter extra beton.

Men zou allerlei initiatieven kunnen nemen om de benuttingsgraad te verhogen, maar de eenvoudigste manier is een congestietaks: doe mensen betalen als ze tijdens de spits willen rijden. Het bedrag moet hoog genoeg zijn om net geen files te hebben. De hoogte van de congestietaks zal afhankelijk zijn van de reactie van mensen, zoals thuiswerken, verhuizen, de extra taks betalen of gaan carpoolen om de kosten te delen. Als mensen bijvoorbeeld massaal op een congestietaks zouden reageren door te carpoolen zal de congestietaks zeer laag kunnen gehouden worden.

Op stakingsdagen zal de congestietaks wel verhoogd moeten worden, om de extra filedruk te kunnen tegen gaan. Maar dan nog kan het filevrij, omdat er ruim voldoende plaats is in de pendelende wagen. De drukste spoorstad van het land is Brussel met ongeveer 60,000 pendelaars per dag (cijfers uit studie VUB voor 2005). Daartegenover staan ongeveer 200,000 auto’s die dagelijks naar Brussel rijden. Als alle treinreizigers zouden carpoolen, dan zou de benuttingsgraad nog niet boven de 1,5 personen per auto stijgen.

Een congestietaks zou bovendien het kip-en-eiprobleem van carpoolen kunnen oplossen. Nu wordt er bijna niet gecarpooled omdat mensen geen geschikte chauffeur of passagier vinden. En zij die toch carpoolen, hebben meestal een vaste chauffeur, waardoor je van die persoon afhankelijk bent. Dat kan door een congestietaks doorbroken worden, omdat hierdoor zowel het aanbod van als de vraag naar carpoolende auto’s zal verhogen, waardoor het veel makkelijker wordt om een chauffeur of passagier te vinden die min of meer hetzelfde traject op hetzelfde moment wil doen. De mobiele apps zijn al beschikbaar, ze hebben enkel een duw in de rug nodig.

Deze tekst verscheen eerst als column in De Tijd.

Weddenschap wapent tegen vrijblijvende opinies

Meningen worden nauwkeuriger en beter gestoeld op feiten als je er weddenschappen over afsluit. En minder vrijblijvend.

In het publieke debat zijn opinies vaak te vrijblijvend. Opiniemakers en politici worden onvoldoende afgerekend op uitspraken die niet gehinderd worden door feiten. Soms zijn er echter niet genoeg data om goed geïnformeerd te discussiëren. Mensen vallen dan terug op hun eigen ervaringen en hun mens- en wereldbeeld.

Een voorbeeld is de terreurdreiging in Brussel na de aanslagen in Parijs, waarbij Brussel vier dagen lang een belegerde stad leek. Voor sommigen een totaal overdreven maatregel, voor anderen kon men niet voorzichtig genoeg zijn. Hoezeer iemands standpunt beïnvloed wordt door de persoonlijke situatie is moeilijk te bepalen.

Als je ver van Brussel woont en werkt, is het niet ondenkbaar dat je het gevaar minder sterk inschat dan als je elke dag het drukke, internationale treinstation Brussel Zuid moet passeren. De Brusselse pendelaar heeft er meer objectief belang bij dat de dreiging hoger wordt ingeschat dan de thuiswerker op het platteland.

De onterechte invloed van je situatie op je opinie kun je verminderen door een weddenschap aan te gaan over een mogelijke gebeurtenis. Ik zocht en vond een tegenpartij die met mij een weddenschap wilde aangaan over de terreurdreiging in Brussel. Mijn stelling is dat de kans dat een grote aanslag zoals in Parijs ook in Brussel kan gebeuren niet verwaarloosbaar is in 2016, terwijl dat volgens mijn tegenpartij wel zo is. Ik werk in Brussel, terwijl mijn tegenpartij veilig in een centrumstad blijft. De opbrengst werd na wat discussie vastgesteld op 10 euro als er geen grote aanslag zou plaatsvinden (ik zou dan moeten betalen), en 1.000 euro als dat wel het geval was (dan zou ik dat bedrag ontvangen).

Weddenschappen aangaan vermijdt niet alleen vrijblijvendheid, maar dwingt ook tot het nauwkeurig formuleren van de opinie, letterlijk tot na de komma. Zo werd het begrip ‘verwaarloosbaar’ gedefinieerd als ‘kleiner dan 1 procent’ (vandaar de ratio 10 tegen 1.000 euro). Om te kunnen vergelijken met de Parijse aanslag, werd een grote aanslag gedefinieerd als een aanslag met minstens 100 doden.

Die precieze informatie is eigenlijk altijd nodig als je wil begrijpen wat je gesprekspartner nu net bedoelt, maar er wordt in discussies zelden op ingegaan. Nu er een weddenschap is aangegaan, werd automatisch naar die informatie gevraagd om te weten welke voorwaarden je aanvaardt.

De weddenschap werd kenbaar gemaakt op Twitter. Ze stuitte echter al heel snel op protest. Mensen zagen er vooral een middel in om geld te verdienen op het al dan niet gebeuren van een aanslag zoals in Parijs, wat luguber overkomt. Die reactie is begrijpelijk, maar ze gaat voorbij aan het doel van de weddenschap: de vrijblijvendheid van opinies verminderen. En dat is juist nodig als het gaat om zulke belangrijke dingen als de terreurdreiging. Hoe luguber het ook mag lijken, het spelelement dat een weddenschap oproept, is hier niet de essentie. Bovendien acht ik de vrijblijvendheid van opinies schadelijker dan het lugubere karakter van de weddenschap.

Toch bedachten we de oplossing om de opbrengst van de weddenschap aan een goed doel te schenken, zodat we de beeldvorming konden tegengaan dat we geld wilden verdienen aan een mogelijke aanslag. Het nadeel is wel dat het veel moeilijker wordt om nog een tegenpartij te vinden, omdat je enkel kunt verliezen aan dergelijke weddenschappen.

Tot slot en in de marge: ik heb met Rik Van Cauwelaert, columnist van deze krant, een weddenschap lopen over de overheidsschuld. Een paar maanden geleden stelde ik dat de overheidsschuld geen 111 procent van het bruto binnenlands product is, zoals op Twitter beweerd werd, maar eerder 106 procent. Van Cauwelaert was sceptisch over mijn stelling, wat ik te vrijblijvend vond van hem. Hij was bereid tot een weddenschap: hij stelt dat de overheidsschuld eind dit jaar boven 108,5 procent uitkomt, en ik stel het omgekeerde. De inzet is maar een fles sterkedrank en een boek, maar ik kan niet wachten om ze in ontvangst te nemen!

De tekst verscheen eerst als column in De Tijd.

De democratie kan zeer gevaarlijk zijn

ANDREAS TIREZ: LIBERAAL DENKEN IN TIJDEN VAN TERREUR

‘Het is de rechtsstaat die ons beschermt tegen de volksvertegenwoordigers.’ Gespierde woorden, van een gespierd verdediger van onze liberale grondrechten. Andreas Tirez, kernlid van de denktank Liberales, laat zijn licht schijnen op de strijd tegen terreur en de kern van ons maatschappijmodel. ‘We zullen de komende maanden een prijs betalen.’

DOOR JOËL DE CEULAER

‘Iedereen doet altijd alsof de democratie iets geweldigs is’, zegt Andreas Tirez. ‘Maar zo geweldig vind ik ze niet. Het betekent namelijk dat de helft plus één de baas kan spelen over de rest van de bevolking. Niet het volk, maar de meerderheid heeft de macht. Dat is beter dan bestuurd worden door een clubje oligarchen, maar de democratie kan zeer gevaarlijk zijn. De dictatuur van de meerderheid bestaat, groepen kunnen geminoriseerd worden. Gelukkig leven wij in een liberale democratie: elk individu heeft grondrechten waar de meerderheid niets over te zeggen heeft. Een goede zaak. Zeker vandaag.’

Als oud-voorzitter en kernlid van de denktank Liberales is Andreas Tirez (38) op zijn hoede voor wat politici de komende maanden allemaal zullen bekokstoven in de strijd tegen terreur. ‘Het is de rechtsstaat die ons beschermt tegen de volksvertegenwoordigers’, zegt hij. ‘Gelukkig maar, anders zouden zij onze grondrechten kunnen wegstemmen. Dat moeten we vermijden door dit debat grondig te voeren.’

Andreas Tirez is burgerlijk ingenieur, econoom en filosoof. Om den brode werkt hij in de energiesector, zijn grote passie is denken en debatteren. Dat doet hij niet alleen bij Liberales, maar ook nogal fanatiek op Twitter, waar hij een van de boeiendste stemmen is, en op zijn blog, een van de best gedocumenteerde van Vlaanderen. ‘Ik hoor sommigen zeggen dat de tijd van discussiëren voorbij is’, zegt hij. ‘Maar het tegendeel is natuurlijk waar: de discussie begint nu.’

Wat dacht u toen u N-VA-voorzitter Bart De Wever vrijdag hoorde pleiten voor een soort Belgische Patriot Act, naar Amerikaans model?

ANDREAS TIREZ: Het is duidelijk dat er flink moet worden geïnvesteerd in veiligheid en in de inlichtingendiensten. De tijd is voorbij dat we konden denken dat het gevaar wel zou overwaaien. Ik begrijp dat Bart De Wever een voorstel doet. Maar ik heb ook al begrepen dat andere partijen daar nogal lauw op reageren. Het Amerikaanse voorbeeld mag ons zorgelijk stemmen, want sommige maatregelen gingen erg ver. Tegelijk is het ook een geruststelling te weten dat een aantal maatregelen in de VS ondertussen is afgezwakt.

Geef eens een voorbeeld?

TIREZ: In de oorspronkelijke Patriot Act hadden inlichtingendiensten geen toestemming van de rechter nodig om bepaalde communicatiegegevens op te vragen. Dat is vandaag weer wél het geval. De Patriot Act was tijdelijk van aard, en dat was een goede zaak.

Dreigen we op korte termijn niet veel vrijheid op te offeren in ruil voor veiligheid?

TIREZ: We zullen waakzaam moeten zijn dat we niet in uitersten vervallen, maar veiligheid is wel een essentiële taak van de overheid. Als burgers zich niet veilig voelen, kunnen ze ook niet vrij zijn. We zullen dus een prijs betalen, dat kan niet anders. We zullen meer investeren in de Staatsveiligheid. We zullen vaker mensen afluisteren. We zullen vaker militairen op straat zien. Dat is logisch, daar ben ik ook niet tegen. Maar er moet altijd controle zijn op de ordediensten en de situatie moet tijdelijk zijn.

Dan moeten we nieuwe wetten automatisch laten uitdoven?

TIREZ: In Frankrijk heeft men de noodtoestand ingevoerd, bij ons kan dat niet. Wat wij wel kunnen doen, is bepalen dat nieuwe wetten over twee jaar automatisch vervallen, tenzij ze dan opnieuw door het parlement worden goedgekeurd. Die tijdelijkheid vind ik een heel goed principe. De maatregelen die we nu nemen, kunnen het best tijdelijk zijn, moeten altijd proportioneel blijven en moeten voorzien in een rechterlijke toets.

Kamerlid Koen Metsu (N-VA), voorzitter van de commissie Terreur, leek het in De zevende dag een goed idee te vinden als burgemeesters geradicaliseerde jongeren een enkelband kunnen aandoen. De tijd dat we ons afvragen of dat wel kan of mag, is volgens hem voorbij.

TIREZ: Kijk, daar zou ik nu bang van zijn. Heel bang. Een burgemeester is democratisch verkozen en zal zich dus laten leiden door de meerderheid van de bevolking. Dat is zeer gevaarlijk. Zo’n straf kan alleen worden opgelegd door een rechter, die onafhankelijk is. De scheiding der machten is essentieel. Anders kunnen de rechten van de minderheid ernstig worden aangetast. Er zullen immers vooral moslims geviseerd worden.

Dat zien we nu al. Wat vindt u ervan dat vooral moslims en mensen met een kleurtje worden gecontroleerd door de politie?

TIREZ: Op zich is dat in deze omstandigheden niet onterecht. Als de politie een blanke mannelijke verkrachter zoekt, zou ik begrijpen dat ze geen vrouwen controleren, en mij wel, bijvoorbeeld. Het lijkt mij logisch dat men vandaag geen boeddhisten viseert. Ik snap de gevoeligheid wel, maar etnic profiling is in sommige gevallen verdedigbaar.

De terroristen kunnen toch ook blanke, autochtone bekeerlingen zijn?

TIREZ: Dat is waar, maar statistisch gesproken is het nu eenmaal efficiënter om gericht te controleren. Het is een heel moeilijke discussie, daar ben ik mij van bewust, maar mocht ik een baardige moslim zijn, dan zou ik – denk ik – vandaag begrijpen dat men mij wil controleren. Ik zou daar niet kwaad om zijn, want ook als baardige moslim wil ik dat de politie nieuwe aanslagen verijdelt.

Wat vond u van het incident met jihadexpert en Knack-medewerker Montasser Alde’emeh, die vorige week in Brussel werd tegengehouden door de politie?

TIREZ: Dat hij werd tegengehouden, lijkt mij aanvaardbaar. En dat vond hij zelf ook, meen ik te hebben begrepen. Dat de politie zich onbeschoft gedroeg, zoals Montasser verklaarde, vind ik onaanvaardbaar. Agenten mogen kordaat zijn, maar moeten altijd beleefd en correct blijven. Journalist John Vandaele heeft in het maandbladMo* ooit een reportage geschreven over het machtsmisbruik bij een kleine minderheid van de politie. Dat probleem is wellicht het grootste bij verdachten met een andere huidskleur.

Dreigen er de komende maanden ook niet veel onschuldigen te worden aangehouden, en misschien zelfs te worden veroordeeld? En is een onschuldige in de gevangenis niet veel erger dan een schuldige op vrije voeten?

TIREZ: Dat hangt ervan af. Als u een onschuldige in de gevangenis het ergste vindt wat er bestaat, dan mag u nooit nog iemand in de gevangenis stoppen. Er kunnen en zullen immers altijd vergissingen gebeuren, dat is nu eenmaal onvermijdelijk. Dat er af en toe iemand veroordeeld wordt die onschuldig is, is iets wat wij allemaal impliciet eigenlijk aanvaarden.

Wat vindt u ervan dat mensen straks misschien 72 uur mogen worden aangehouden zonder ergens van te worden beschuldigd, in plaats van 24 uur zoals nu?

TIREZ: Over zulke maatregelen moeten we grondig discussiëren. Voor we zoiets goedkeuren, moet men kunnen aantonen dat het een efficiënte maatregel zou zijn. Welk voordeel bieden die 72 uur, en is 48 uur niet voldoende om hetzelfde voordeel te hebben? Is het niet beter om nog meer te investeren in onze Staatsveiligheid? Dat we nu 400 miljoen extra vrijmaken, lijkt mij bijvoorbeeld een goed idee.

In Nederland gaan al stemmen op om het salafisme te verbieden. Kan dat wel, en zou het een goed idee zijn?

TIREZ: Nee, dat vind ik niet. Het onderscheid wordt toch regelmatig gemaakt: er zijn radicale salafisten die totaal niet gewelddadig zijn. Dat kunnen we niet verbieden. Radicale gedachten hebben en radicale ideeën uiten, is niet strafbaar. Pas als iemand overgaat tot geweld of anderen aanzet tot geweld, is er een probleem. Dat is namelijk wél wettelijk verboden.

Mag iemand supporteren voor de IS?

TIREZ: Ik denk dat we dat niet kunnen verbieden. Het is iets anders om te zeggen dat de terreur van de IS ook in België moet toeslaan, dat is aanzetten tot geweld. De rechter zal dat geval per geval moeten beoordelen. Daar bestaat al wetgeving voor. Maar er zijn andere aspecten van het gedachtegoed van de IS waarvoor je wel mag supporteren: je mag de gelijkheid van man en vrouw bijvoorbeeld gerust ter discussie stellen.

Is een samenleving met gelijkheid van mannen en vrouwen niet superieur?

TIREZ: De liberale democratie is niet superieur omdat ze zo veel mogelijk vrijheid geeft aan zo veel mogelijk mensen, maar omdat ze zo veel mogelijk vrijheid geeft aan iederéén, ook aan de mensen die de gelijkheid van man en vrouw ter discussie willen stellen.

Maar mogen wij niet zeggen dat gelijkheid van man en vrouw beter is?

TIREZ: Uiteraard. Maar we kunnen iemand niet verbieden om ons tegen te spreken. In onze samenleving mag je die gelijkheid ter discussie stellen. Het uitgangspunt van ons maatschappijmodel is namelijk dat de staat niet kan bepalen wat het goede leven is. Dat was de kern van het gedachtegoed van Karl Popper, de filosoof die in 1945 De open samenleving en haar vijandenpubliceerde, de klassieker waarvan zowel Herman Van Rompuy als Guy Verhofstadt grote bewonderaars zijn.

En wat leert Karl Popper ons in dat boek?

TIREZ: Een staat die voor iedereen bepaalt wat het goede leven is, is een totalitaire staat. Iedereen die het niet eens is met die manier van leven, is in die staat een vijand van het goede leven en moet uit de weg worden geruimd. Als je denkt dat je het weet, dreigt dat het gevolg te zijn. We moeten volgens Popper dus bescheiden zijn: we weten het niet. Daarom valt Popper de Griekse filosoof Plato zo hard aan: die dacht wel dat hij het wist, hij schreef er zelfs een boek over, De ideale staat.

En die bestaat niet, de ideale staat?

TIREZ: Ik denk dat de liberale democratie het best denkbare maatschappijmodel is. In die zin ben ik het eens met de Amerikaanse denker Francis Fukuyama, die dat na de val van de Muur al schreef. Maar ik hou van de invulling die Popper eraan gaf. Bescheidenheid in het weten, en onbescheidenheid in het niet-weten: we weten niet hoe het goede leven eruitziet, maar niemand weet dat. En dus kan niemand zijn visie opleggen.

Geef nog eens een voorbeeld?

TIREZ: Wel, je hoort regelmatig mensen zeggen dat de islam niet bij onze cultuur hoort, dat moskeeën thuishoren in het Midden-Oosten en niet bij ons. Europa is dan zogezegd het continent met de joods-christelijke traditie: de kerk, die hoort bij ons, en de moskee niet. Maar dat klopt niet. Wat de Europese traditie typeert, is niet het feit dat hier kerken staan, maar het feit dat er kerken mogenstaan. Zo mogen hier ook moskeeën staan en mogen vrouwen een hoofddoek dragen.

Wat dat betreft, zit u op dezelfde lijn als Dyab Abou Jahjah, over wie u weleens een positieve tweet hebt verstuurd.

TIREZ: Inderdaad. Abou Jahjah is iemand die mensen confronteert met alle consequenties van de democratische rechtsstaat. Wie die consequenties niet aanvaardt, schreef hij ooit, hoort hier eigenlijk niet thuis. (lacht) En hij heeft gelijk. In onze maatschappij bestaat er vrijheid van meningsuiting, ook voor mensen die zeggen dat we die vrijheid moeten afschaffen. Wat niet kan, is dwang en geweld. En het is een rechter die geval per geval moet oordelen of daarvan sprake is.

Over het hoofddoekverbod verschilt u grondig van mening met Dirk Verhofstadt, de broer van onze ex-premier, die ook lid is van de denktank Liberales.

TIREZ: Ja, dat is zo. Over dat hoofddoekverbod is binnen de liberale beweging zwaar gediscussieerd. Ik vind de persoonlijke vrijheid altijd het belangrijkste argument, ook als het gaat over de neutraliteit van de ambtenaar.

Maar dan moeten ze ook met een vergiet op hun hoofd achter het loket kunnen zitten, vinden sommige atheïsten die de draak steken met die hoofddoek: dat moet dan zogezegd van hun godsdienst, het ‘pastafarisme’.

TIREZ: Wel, voor mij niet gelaten. Als die persoon écht vindt dat hij dat vergiet moet dragen om religieuze of andere overtuigingen, dan kan dat voor mij. Op één voorwaarde: dat die persoon het niet alleen als provocatie bedoelt, maar echt ernstig meent. Dat betekent dat hij dat vergiet altijd en overal moet dragen. (lacht) Dan ga ik akkoord.

Moeten we iemand die dat echt gelooft, niet zeggen dat hij dwaalt? Etienne Vermeersch gebruikt dat argument zelfs in discussie met moslima’s: hij beweert dat zo’n hoofddoek helemaal niet verplicht wordt door de Koran.

TIREZ: Maar dat argument doet niet ter zake. Dit is geen theologische discussie over de Koran, dit is een discussie over de rechten van het individu in een liberale democratie.

Wat met het hoofddoekverbod op school?

TIREZ: Wat de hoofddoek op school betreft, ligt het nog wat anders. Als er inderdaad sprake is van groepsdruk, kan dat een argument zijn voor een verbod. Maar dan moet die groepsdruk kunnen worden aangetoond. Op basis van anekdotes kan een liberaal nooit individuele vrijheden beperken.

Het is uw motto: toon mij de gegevens, want meningen heeft iedereen.

TIREZ: Precies. Opinions are cheap, facts are expensive. Ik zie in Brussel toch regelmatig groepjes moslima’s van wie sommigen geen en sommigen wel een hoofddoek dragen.

Dat is toch de normaalste zaak van de wereld?

TIREZ: Ik ben mij daar niet altijd van bewust geweest, ik leef in een blanke bubbel. (lacht) Nu goed, zulke voorbeelden zijn een indicatie dat het met die groepsdruk wel meevalt. Al sluit ik niet uit dat die druk kan bestaan, zoals Karin Heremans, directrice van het Koninklijk Atheneum in Antwerpen, destijds beweerde: omdat de meeste scholen een verbod invoerden, ontstond er bij haar een probleem van groepsdruk en zag zij zich op den duur genoodzaakt om ook een verbod in te stellen. In dat geval moet het zelfs, omdat het de vrijheid vergroot.

In het gemeenschapsonderwijs worden kinderen vanaf zes jaar uit elkaar gehaald, gesegregeerd zeg maar, tijdens de levensbeschouwelijke lessen. De hoofddoek is verboden, maar kinderen van zes krijgen er wel islamles. Dat klopt toch niet? Hebt u het daar ook niet moeilijk mee?

TIREZ: Ook dat is een complexe discussie: mag je toelaten dat kinderen geïndoctrineerd worden op school? In het katholieke onderwijs gebeurt dat trouwens met alle kinderen op dezelfde manier. Ik steun de strijd van filosoof Patrick Loobuyck om overal het vak Levensbeschouwing, Ethiek en Filosofie in te voeren. Maar ik wil ook pragmatisch zijn: als kinderen op school geen godsdienstles krijgen, gebeurt het misschien elders, met nog minder controle. En vandaag staat dat levensbeschouwelijke onderwijs in de grondwet.

De meeste supporters van die strijd van Loobuyck zitten wellicht bij de liberale partij Open VLD. Is dat de partij die vandaag het beste onze liberale grondrechten bewaakt?

TIREZ: Ik denk dat alle partijen het over die grondrechten eens zijn, gelukkig maar. En Open VLD reageert volgens mij tot dusver op een goede manier. Het is goed dat staatssecretaris voor Privacy Bart Tommelein zich verzette tegen het idee om vingerafdrukken te verplichten op onze identiteitskaart. En voorzitster Gwendolyn Rutten heeft al duidelijk gezegd dat nieuwe maatregelen proportioneel moeten zijn en dat er altijd een rechterlijke toets moet zijn. Zeggen dat de tijd van ‘Kan dat wel?’ en ‘Mag dat wel?’ voorbij is, zal een liberaal niet snel doen, denk ik.

Is een liberaal tegen quota?

TIREZ: Een liberaal is in principe tegen quota, omdat die vrijheidsbeperkend zijn.

Toch stemden Gwendolyn Rutten en Annemie Turtelboom voor de verplichte quota voor vrouwen in raden van bestuur.

TIREZ: Ik ben daar tegen, maar als man heb ik makkelijk spreken. Er is nu eenmaal nog geen gelijkheid tussen man en vrouw. Alleen vind ik die quota voor vrouwen in raden van bestuur de verkeerde prioriteit. Ik zou liever hebben dat vrouwen hun lobbykracht gebruiken om laaggeschoolde alleenstaande moeders te helpen, omdat die vaak in armoede terechtkomen. Nog een nadeel van quota is dat ze discriminatie in de hand werken. Sinds de quota voor vrouwen in de politiek worden jonge mannen met politieke ambities gediscrimineerd. Dat dreigt ook te gebeuren in die raden van bestuur.

Rutten en Turtelboom zullen denken: na zovele jaren is het eindelijk aan de mannen om eens gediscrimineerd te worden.

TIREZ: (lacht) Ik hoop van niet, want dat mag een liberaal nooit zeggen. Een liberaal denkt niet in groepen, maar altijd vanuit het individu. Nogmaals: een liberaal wil niet zo veel mogelijk vrijheid voor zo veel mogelijk mensen, maar voor iederéén, en dus ook voor de jonge mannen.

Dit interview verscheen in Knack van 9 december 2015.

Migranten doen het op school beter dan het lijkt

Vorige week publiceerde de Oeso een interim rapport over de onderwijssituatie van migranten in de ontwikkelde wereld. Het rapport kreeg in de Vlaamse pers enige aandacht omdat uit het rapport blijkt dat slechts 60% van de leerlingen met een migratie-achtergrond zich thuis voelen op school. In Duitsland en Nederland is dat respectievelijk 75% en 82%; in het Verenigd Koninkrijk zelfs 84%. Enkel Frankrijk doet het met 47% slechter dan België in een selectie van 34 landen. Het gemiddelde in de Oeso is 77%.

Volgens Dirk Van Damme, onderwijsonderzoeker van de Oeso, zijn de cijfers voor België vrij dramatisch. Zich thuis voelen op school is immers belangrijk om goed te presteren op school. Als dat niet lukt, heeft dat gevolgen voor de latere jobkansen en integratie. En het is gekend dat België er moeilijker in slaagt dan andere landen om mensen met een migratie-achtergrond aan het werk te krijgen. De geciteerde onderwijscijfers lijken dat te bevestigen.

Toch zijn er een aantal bedenkingen bij deze en andere cijfers in het rapport. Ten eerste zijn de cijfers voor autochtone leerlingen ook niet zo denderend: in België voelt ook maar 70% van de autochtone studenten zich thuis op school; dat is slechts 10 procentpunt meer. In Frankrijk is de impact van een migratie-achtergrond nog kleiner.

Bovendien zijn de cijfers over het zich thuis voelen op school niet gecorrigeerd voor de sociaal-economische status (SES). Uit ander onderzoek van de Oeso weten we dat Belgische immigranten gemiddeld lager geschoold zijn in vergelijking met autochtone Belgen en dat verschil is groter dan in vele andere Oeso-landen. Het zou best kunnen dat het zich thuis voelen op school mede bepaald wordt door de SES en dat studenten zonder migratie-achtergrond maar met een lage SES zich even weinig thuis voelen op school.

Dat effect speelt ook deels mee wat betreft het zittenblijven. Zonder te corrigeren voor SES en testscores blijkt dat studenten met een migratie-achtergrond in België tweemaal meer zittenblijven dan autochtone studenten. Met correctie van SES en testscores blijven allochtone studenten minder zitten dan autochtone studenten. Dit betekent dat andere aspecten, zoals bijvoorbeeld de attitude van de leerkracht of de culturele achtergrond, een positief effect hebben op de slaagkansen van de allochtone studenten. Men zou zelfs voorzichtig kunnen poneren dat discriminatie op school geen aantoonbare rol speelt. Hetzelfde geldt overigens ook voor Frankrijk.

Ten slotte is er nog de grote prestatiekloof in België tussen allochtone en autochtone studenten wat wiskunde betreft. In 2012 was die kloof de op één na grootste van de Oeso-landen. Enkel Finland doet het slechter. Van de buurlanden zit, opnieuw, Frankrijk dicht tegen België. Nederland en Duitsland doen het beter. Het goede nieuws is echter dat de onderwijskloof van 2003 tot 2012 in België spectaculair verbeterd is van een verschil van 100 naar 75 punten, of een vermindering met 25 procent. Blijkbaar is België erin geslaagd om de kloof tussen migranten en autochtonen sterk te verkleinen. Enkel Duitsland is geslaagd in een gelijkaardige vermindering; in Frankrijk werd de kloof groter.

Het Oeso-rapport over de onderwijsprestaties van studenten met een migratie-achtergrond geeft dus een gemengd resultaat voor België. Met de aanslagen in Parijs en de zoektocht naar verklaringen voor de voedingsbodem voor terroristen kan dit rapport dan ook geen duidelijke indicaties geven dat het in het Belgische onderwijs fout loopt. Ja, migranten voelen zich gemiddeld minder goed op school en dat is ongetwijfeld een belangrijke voorwaarde om goed te presteren. Maar het is onduidelijk of de sociaal-economische status niet de grote verklarende factor is, zoals dat zo vaak het geval is. Bovendien zijn er geen directe aanwijzingen van discriminatie bij zittenblijven, eerder integendeel, en verkleint de wiskundekloof met de autochtone studenten. Men zou kunnen concluderen dat onderwijs in België het voor allochtone studenten beter doet dan op het eerste gezicht lijkt.

Deze tekst verscheen eerst als column in De Tijd.

De liberale democratie moet onbescheiden verdedigd worden

De aanslagen van afgelopen vrijdag verschillen in minstens twee opzichten van de aanslag op Charlie Hebdo op 7 januari. Het doel van de aanslag op Charlie Hebdo was gericht op een magazine dat gespot had met de islam, en de terroristen zagen hun aanval als een vergelding. Vrijdag ging het om een aanslag op willekeurige mensen, zonder enige link met een strijd tegen de islam. Ook de schaal verschilt, omdat nu meerdere doelwitten tegelijk werden geviseerd en er veel meer slachtoffers vielen. Het resultaat kon nog bloediger geweest zijn, mocht de aanslag nabij het Franse nationale voetbalstadion gelukt zijn.

Toch hebben de twee aanvallen een gemeenschappelijk kenmerk. Ze zijn gericht tegen het westerse staatsbestel: de liberale democratie met haar individuele vrijheden. Onze strategie moet daarom, boven op het zo veel mogelijk garanderen van onze veiligheid, gericht zijn op het verdedigen van onze liberale democratie. Niet enkel in woorden, ook in daden.

Na de aanslag op Charlie Hebdo, gericht op de vrije meningsuiting, heb ik er hier voor gepleit het dragen van een hoofddoek zo veel mogelijk toe te laten – als niet aangetoond kan worden dat hij onder druk wordt gedragen. De hoofddoek is dan immers een vrije uiting van een mening, zij het een religieuze. Zo kunnen we, zoals filosoof Patrick Loo-buyck het stelde, duidelijk maken dat de liberale democratie niet tegen de islam is, maar voor de vrijheid voor elk individu, dus ook voor moslims. Het gaat dan om het winnen van de ‘hearts and minds’ van iedereen die hier leeft door duidelijk te maken dat we in een open samenleving leven.

In die open samenleving leggen de machthebbers niet op wat iemand moet doen of denken, zolang die de vrijheid van anderen niet beperkt. De liberale democratie is dan ook een samenleving waar de machthebbers bescheiden zijn en erkennen dat ze niet weten hoe je het goede leven moet leiden. En dus wordt elk individu zo veel mogelijk de vrije keuze gelaten.

Die bescheidenheid van de machthebbers is essentieel en moet onbescheiden verdedigd worden. Niemand kan individuen onnodige keuzes opleggen! Daarin verschillen we radicaal van totalitaire systemen zoals het fascisme en het religieuze fundamentalisme, die wel denken te weten hoe elk individu zich moet gedragen, denken en kleden.

Die onbescheidenheid – de stelling dat niemand anderen onnodige keuzes kan opleggen – mondt uit in individuele grondrechten die elk individu zo veel mogelijk vrijheid geven. Door die onbescheidenheid trappen we ook niet in de val van het relativisme. Alle culturen of samenlevingen zijn aan elkaar gelijk, ja dat klopt, op voorwaarde dat ze zo veel mogelijk vrijheid nastreven voor elk individu. En de liberale democratie doet net dat; ze is dan ook superieur aan gelijk welk ander staatsbestel. Ze is het eindpunt in de geschiedenis, althans als idee.

Dat betekent ook dat een liberale democratie de zelfverzekerdheid moet hebben om mensen die de democratie daadwerkelijk afwijzen, te veroordelen. Strijders die zich bij IS aansluiten, horen daarbij. Het gaat hier om individuen die zelfs hun leven willen geven voor de gruwel van IS. Met de recente uitbreiding van de terreurwetgeving is dat strafbaar geworden.

Sommigen willen nog een stap verder gaan en Belgische IS-strijders de Belgische nationaliteit afnemen. Op die manier kunnen ze niet meer terugkeren om deel te nemen aan onze maatschappij. Ik denk meer en meer dat dat standpunt te verdedigen is. Iemand die ons superieure staatsbestel afwijst en zich aansluit bij een regime dat ons staatsbestel zelfs met blinde terreur bestrijdt, mogen we uitsluiten.

Bovendien vormen IS-strijders die terugkeren een veiligheidsrisico. Niet iedere teruggekeerde Syriëstrijder is een terrorist, maar het risico is wel veel hoger dan bij iemand die gewoon in België blijft.

Deze tekst verscheen eerst als column in De Tijd.

Don’t penalize people advocating for one kind of policy

In ‘Who Really Cares About the Poor?: A Socratic Dialogue’, Bryan Caplan, an American economist, let two characters, Glaucon and Socrates, discuss a public policy to help the poor.

Glaucon, a left-wing politician, wants to increase money transfers to the poor, paid by taxes, but was blocked by the right-wing majority. Glaucon complains about those uncaring right-wing politicians and claims that they are only voting for their self-interest.

But Socrates argues that it could well be possible that right-wing politicians just don’t believe the lift-wing policy would actually work. Maybe their opposition is genuine and not about their self-interest.

Moreover, Socrates argues that if Glaucon is sincere about the effectiveness of his proposed policy, Glaucon can still help the poor by giving away his own money to the poor. Surely, Socrates argues, it won’t cure poverty, but it will help at least some poor families.

This reasoning set out by Caplan is a classic argument against people wanting
a policy that needs extra taxes: why don’t they pay more taxes themselves? It was exactly the same argument against Warren Buffett when he said the US needs higher taxes on income from capital gains (the so-called Buffett rule): he could already do it himself.

Will Wilkinson argued against this kind of reasoning, referring to the fact we face a collective action problem: one individual giving extra money will not solve anything.

I think there is an additional argument against the reasoning of Caplan. If Caplan’s reasoning would be followed, then no one could advocate for a policy which increases taxes, without paying more taxes herself. This would impose an individual penalty on those advocating for higher taxes. Consequently, this would decrease the probability one would advocate for this kind of policies, whether the policy is good or bad.

A more striking example is the following: in Belgium, newspapers receive a lot of subsidies for physically distributing newspapers (about 400 million euro’s for a country of 11 million people, each year). Assume a newspaper is against these kind of subsidies, because they think there is no market failure that justifies the subsidy. Stopping these subsidies and, for example, lowering taxes on wages would be a much more efficient outcome.

Following Caplan’s reasoning, this newspaper could not accept the subsidies, because not accepting the subsidies would lead to lower unjustified subsidies. This would lead to lower taxes on wages, increasing overall welfare.

But not receiving those subsidies would lead to a much more expensive home-delivered newspaper compared to their competitors, putting themselves at a disadvantage. In a competitive environment, they would certainly lose market share or even go bankrupt. So following Caplan’s reasoning, not accepting subsidies would lead to fewer papers being sold that advocate for lower subsidies.

[You could also see this differently: the newspaper argues for a world where not one newspaper receives subsidies. They do not argue for a world where everybody is receiving subsidies, except one. To stretch the argument a bit: the true rational individual, but selfish position would be to argue for subsidies for oneself and for no one else. But knowing that this is never to be accepted, the second best is that no one receives subsidies.]

The goal should be to create an environment where the debate on policy is on the policy itself. For that to succeed, two conditions should be met:

  1. One point Caplan makes clear in his dialogue, is that you should not accuse political opponents of being morally inferior. Let us assume that in all political parties there will be more or less the same share of politicians who just want to make the world a better place for everybody. They just differ in the way to accomplish this.

  2. Don’t penalize people advocating for one kind of policy, because it creates a disadvantage for advocating that policy. For example, you cannot set a penalty on those wanting to increase taxes, because that would lead to less people willing to advocate for higher taxes, even though this could be the right policy.

To conclude, the political battle field should be: will your policy work the way you say? And what is your theoretical and empirical evidence to support your claim? Questions on the personal reasons why someone is arguing for a specific policy is an argument ad hominem, hindering an honest debate.

Luchtvervuiling: goed nieuws en slecht nieuws

De jongste jaren is er meer inzicht gekomen in de impact van luchtvervuiling, vooral van fijnstof.

Een verbetering in de rapportage en monitoring van luchtvervuiling en gezondheidseffecten heeft vanaf eind 2012 tot een aantal belangrijke wetenschappelijke papers geleid. Een rapport van de OESO uit 2014 verwerkt die nieuwe inzichten en concludeert dat de impact van luchtverontreiniging hoger ingeschat moet worden. Waar de Wereldgezondheidsorganisatie in 2000 dacht dat luchtverontreiniging wereldwijd jaarlijks verantwoordelijk was voor minder dan 1 miljoen vroegtijdige doden, denkt men nu dat dat 3,2 miljoen doden zijn, een factor drie tot vier hoger.

Luchtverontreiniging is dus ongezonder dan we dachten. Toch is er ook goed nieuws: ondanks de hoger geschatte potentiële impact is de effectieve impact in veel Europese landen gedaald, ook in België. Het OESO-rapport schat voor België dat er in 2005 per miljoen inwoners 605 voortijdige doden waren te wijten aan fijnstof en hoge ozonconcentraties. In 2010 daalde dat tot 532 doden per miljoen (zie grafiek). Dat is een daling met bijna 12 procent in vijf jaar tijd.

tijdfijnstof

Dat is een belangrijke vooruitgang, maar onze buurlanden deden het beter. Duitsland had in 2005 iets meer doden per miljoen inwoners dan België, terwijl ze in 2010 tot onder het niveau van België zakten. Het Verenigd Koninkrijk en Nederland doen het dan zowel relatief als in absolute cijfers een pak beter dan België, terwijl Frankrijk relatief weinig daalde, maar een absoluut niveau heeft dat gevoelig onder de andere landen ligt: in 2010 waren er 276 voortijdige doden per miljoen inwoners in Frankrijk, of ongeveer de helft van België.

Bevolkingsdichtheid

Eigenlijk is vooral de relatief goede prestatie van Nederland opvallend, omdat bevolkingsdichtheid vaak als een belangrijke factor gezien wordt en Nederland een hogere bevolkingsdichtheid heeft dan België. Een mogelijke verklaring is het veel lagere aandeel dieselwagens in Nederland: ongeveer 25 procent van de nieuwe wagens zijn diesels, terwijl dit in België tot 65 procent is. Het aantal diesels in Frankrijk is dan weer gelijkaardig als in België, maar de bevolkingsdichtheid is er veel lager.

De economische kostprijs als gevolg van deze verloren levensjaren is gigantisch. Met een statistische waarde van een leven, dat de OESO schat op 3,5 miljoen dollar, is de totale economische kostprijs in België door luchtverontreiniging 20 miljard dollar in 2010, of ongeveer 4 procent van het bbp. Niet alles is te wijten aan transport: men schat dat het transport verantwoordelijk is voor ongeveer de helft van de luchtverontreiniging. Dat zou nog steeds een kostprijs van ongeveer 10 miljard dollar betekenen, of ongeveer 2 procent van het Belgische bbp.

Die geschatte kosten door lokale luchtverontreiniging zijn even groot, zo niet groter, dan de geschatte filekosten in België (1 à 2 procent van het bbp). Dat is een verrassing, omdat vaak gesteld wordt dat de filekosten die auto’s veroorzaken vele malen groter zijn dan de kosten door luchtverontreiniging (door auto’s).

Filekosten

Zo publiceerden een aantal Leuvense economen vorige week nog dat per 10.000 gereden kilometers gemiddeld ongeveer 300 euro filekosten veroorzaakt worden. Een benzine-auto veroorzaakt 40 euro kosten door lokale luchtverontreiniging (zoals fijnstof en ozon), een dieselauto ongeveer 70 euro. Met andere woorden, de kosten van luchtverontreiniging door de auto worden vele malen lager ingeschat dan de filekosten, wat niet in overeenstemming is met de bovenstaande cijfers die eerder wijzen op gelijke kosten. Pas als met de reële uitstoot van diesels wordt gerekend, die sinds Dieselgate veel hoger wordt ingeschat, komt men voor dieselauto’s tot een gelijkaardige kostprijs voor files en lokale luchtverontreiniging.

Door Dieselgate en de nieuwe inzichten over de impact van lokale luchtverontreiniging moeten transporteconomen hun schattingen van externe kosten aanpassen. In welke mate dat moet gebeuren, moet nog berekend worden. Maar het is duidelijk dat zeker de dieselwagen veel vervuilender is dan gedacht en de impact van die vervuiling hoger dan tot nu toe gedacht. De geplande verhoogde taksen en accijnzen voor dieselwagens komen dan ook niets te vroeg.

Deze tekst verscheen eerst als column in De Tijd.

Ook zonder dieselgate is hogere dieseltaks goed idee

De grote ongelijkheid zit niet in de grotere luchtvervuiling door een diesel, wel in de lage belastingen die dieselrijders betalen. De autofiscaliteit wordt eerlijker en efficiënter, en intelligent rekeningrijden is de volgende logische stap.

De Vlaamse regering heeft beslist de autobelastingen te hervormen. De belasting op inverkeersstelling wijzigt, evenals de jaarlijkse autotaks. Het bezit van een dieselauto wordt duurder en dat van een zuinige benzineauto goedkoper. Ook in het gebruik zal dezelfde evolutie te zien zijn: de accijnzen op benzine zullen vanaf 2016 dalen en die op diesel stijgen. Volgens Maarten Matienko, woordvoerder van VAB, zal zo tegen 2018 het prijsverschil tussen benzine en diesel verdwijnen.

Dat betekent dat een dieselwagen enkel voordelig blijft voor mensen die veel rijden – meer dan 20.000 kilometer per jaar. En ook al blijven de bedrijfswagens voorlopig buiten schot, toch zal er ook een impact zijn op de keuze van een bedrijfswagen. De wagen zal voor doorverkoop na de leaseperiode immers minder waard zijn. Die doorverkoopwaarde was nochtans een van de troeven van een dieselwagen, omdat hij langer meegaat en dus beter zijn waarde behoudt. Een tweedehandswagen wordt echter zelden ingeschreven als bedrijfswagen.

Met de commotie rond ‘dieselgate’ komt deze wijziging in de autofiscaliteit niets te vroeg: dieselauto’s zijn zeer waarschijnlijk vervuilender dan men dacht. Hogere lasten op die vervuilende auto’s is dan ook terecht. Toch verwacht de Vlaamse regering dat de veranderende fiscaliteit 45 miljoen euro extra zal opbrengen. Dat betekent dat men voorspelt dat er niet massaal wordt overgestapt naar de benzinewagen. Voor sommigen is dat genoeg om de vergroening van de fiscaliteit verdacht te maken en te stellen dat ze louter een belastingverhoging is.

Nochtans kan je die verhoging makkelijk vermijden door een benzinewagen aan te schaffen. Meer nog, voor benzinewagens worden de belastingen verlaagd. Dat de regering toch verwacht dat de inkomsten zullen stijgen, betekent dat er onvoldoende dieselrijders zullen overstappen naar benzine omdat het hun onvoldoende oplevert. In die optiek is de verhoging van de dieselbelasting blijkbaar niet groot genoeg om dieselrijders te overtuigen een minder vervuilende benzinewagen te kopen.

Bovendien zijn hogere lasten op dieselauto’s niet enkel te rechtvaardigen wegens de hogere vervuiling. Die vervuiling is immers niet de enige externe kostprijs. Ook geluidshinder, het risico op ongevallen en vooral de filekosten die een wagen voor andere auto’s veroorzaakt zijn belangrijke externe kosten – kosten die veroorzaakt worden voor iemand anders. Zo blijkt uit een studie van Transport & Mobility Leuven (TML) uit 2010 voor de Vlaamse Milieumaatschappij dat de externe kosten van één extra wagen vooral uit filekosten bestaan en gemiddeld slechts voor 12 procent uit luchtvervuiling voor een benzinewagen. Voor diesels is dat iets minder dan 20 procent. En zelfs mochten de dieselwagens tweemaal meer de lucht vervuilen dan gedacht, dan nog is het aandeel luchtvervuiling in de externe kosten minder dan 33 procent (zie grafiek).

De grote ongelijkheid zit dus niet in de grotere luchtvervuiling door een diesel. Het zijn veeleer de lage belastingen die dieselrijders betalen. Zo blijkt uit de grafiek dat een benzinerijder gemiddeld de helft meer belastingen betaalt dan de externe kosten die hij veroorzaakt, terwijl een dieselrijder 30 procent te weinig betaalt in vergelijking met de externe kosten die hij of zij veroorzaakt. Dat grote verschil in belastingen was er ook al vóór dieselgate. Die ongelijkheid had men dan ook al lang moeten wegwerken.

Met deze stap van de Vlaamse regering wordt de autofiscaliteit eerlijker en efficiënter. Maar het mag hier niet stoppen. Er moet werk gemaakt worden van een autobelasting die ook tijd- en plaatsgebonden is. Intelligent rekeningrijden is dan de volgende, logische stap.

tijddiesel

Deze tekst verscheen eerst als column in De Tijd.

België wordt nooit een ‘Belgistan’

Er is geen grond voor de ‘culturele angst’ dat moslims ons land zullen overnemen, zegt Andreas Tirez. Hun aantal mag verdriedubbelen, ze blijven nog ruim een minderheid. In onze liberale democratie, met individuele grondrechten, kan bovendien minderheid noch meerderheid haar levensstijl opdringen.

In zijn veelbesproken openingscollege aan de Universiteit Gent had Bart De Wever (N-VA) het over de ‘culturele angst’ voor het grote aantal vluchtelingen die naar Europa en België komen, vluchtelingen die voornamelijk uit moslimlanden afkomstig zijn. Het is de angst voor een dreigende islamisering van onze samenleving.

In veel conversaties over vluchtelingen schemert die angst door. Een angst dat onze levensstijl weggedrukt zal worden. Een angst dat vrouwen in de toekomst geen gelijke rechten zullen genieten en dat onze meningsuiting beperkt wordt. Zo was er onlangs de discussie over de boerkini: als we de boerkini toelaten, hoelang nog vooraleer vrouwen niet meer in bikini naar het zwembad mogen? (DS 24 september)

Die angst, hoewel reëel en misschien begrijpelijk, is onredelijk, zoals ook Bart De Wever opmerkte in zijn lezing. Uit een internationale peiling uit 2014 blijkt dat Belgen denken dat 29 procent van de Belgen moslim is. In werkelijkheid zijn het er vier keer minder: zo’n 6 tot 7 procent. Ook in andere Europese landen wordt het aantal moslims sterk overschat, maar zelden zo sterk als in België.

Het aantal moslims mag zelfs verdubbelen of verdriedubbelen, dan nog zijn ze nog lang niet in de meerderheid. ‘De moslims’ gaan hun wetten hier niet kunnen stellen. Daarbij betreft het een groep die sociaaleconomisch gemiddeld niet sterk staat en dus politiek en economisch ook minder zwaar weegt. En belangrijker, de groep moslims is geen monolithisch blok. Het zijn mensen die net zo heterogeen – zo niet heterogener – zijn dan de autochtone bevolking. Misschien zijn ze door de band genomen conservatiever dan de gemiddelde Vlaming, maar ongetwijfeld zijn er ook veel moslims zeer liberaal en progressief.

Grondrechten

Er is helemaal geen grond voor de ‘culturele angst’ die hier leeft. Onze vrijheden blijven gevrijwaard en zullen niet wettelijk beperkt worden door moslims, alleen al omdat ze ruim in de minderheid zijn.

Die vrijheden kunnen trouwens ook niet aangetast worden door de blanke meerderheid. Ons systeem is niet zomaar een democratie, maar een liberale democratie. Dat betekent dat de liberale grondrechten, zoals vrijheid van meningsuiting, onvervreemdbare rechten zijn: niemand kan die van je afnemen, zelfs geen meerderheid in het parlement. Dat was een essentieel principe dat het Amerikaanse Hooggerechtshof volgde bij zijn recente uitspraak over het homohuwelijk: ‘fundamentele rechten mogen niet onderhevig zijn aan een stemming; ze zijn niet afhankelijk van de uitslag van verkiezingen’.

De essentie van onze cultuur is net die liberale democratie met haar individuele grondrechten. Ze beschermt geen bepaalde levensstijl, omdat ze daar geen keuze wil in maken. Ze beschermt wel de mogelijkheid dat iedereen die keuze zelf kan maken.

Dat essentiële kenmerk van onze samenleving, dat er onvervreemdbare grondrechten zijn, is onvoldoende gekend. Dat blijkt bij de zogenaamde verdedigers van onze cultuur die pleiten voor een boerkiniverbod, omdat het de meerderheid zou storen. Ze beseffen niet dat je net tegen onze cultuur ingaat als je individuele vrijheden wil beperken omdat de meerderheid dat wil. Zelfs met de steun van een ruime meerderheid zal een dergelijk verbod nooit standhouden in onze liberale democratie. Een rechtbank zal die wet ongeldig verklaren, omdat er geen ernstige juridische argumenten voor zijn, zoals Jogchum Vrielink en Herman Van Goethem duidelijk maakten in hun opiniestuk (DS 5 oktober).

Halal maaltijden op school?

Dat betekent niet dat we blind mogen zijn voor de concrete samenlevingsvragen die er zijn. Wat doen we met de vraag om gescheiden zwemuren voor mannen en vrouwen? Wat met de vraag voor halal maaltijden op school? Wat met islamitische en katholieke feestdagen? Of wat met het beledigen van een godsdienst of godsdienstige figuur? Die conflicten komen sneller naar boven in een stedelijke context waar de concentratie van moslims vaak groter is.

Ze moeten, geval per geval, onderzocht en opgelost worden binnen het kader van de liberale democratie. De leidraad daarbij is dat de grondrechten van iedereen zo veel mogelijk moeten gevrijwaard blijven, zonder dat er een keuze gemaakt wordt welke levensstijl de beste is.

Het betekent ook dat we ons vragen moeten stellen bij bepaalde praktijken die nog resten uit het verleden, zoals het financieren van godsdienst met belastinggeld, of de onmogelijkheid om geen godsdienst op katholieke scholen te krijgen, hoewel die door de overheid gefinancierd worden. Ook zoiets als de negationismewet en de wet op het seksisme moeten op hun liberaaldemocratische merites geëvalueerd worden.

Op die manier blijven we trouw aan de liberale democratie, misschien wel de belangrijkste westerse verwezenlijking ooit. Het is een samenlevingsvorm die superieur is aan alle andere vormen. We moeten daar trots op zijn en ze met vuur verdedigen. En we moeten niet vrezen dat die door de kleine moslimminderheid zal worden aangetast, als ze dat al zouden willen.

Deze tekst verscheen eerst als column in De Standaard (met als titel: “België is nog lang geen ‘Belgistan'”).

Economisch draagvlak voor vluchtelingen sterker dan het lijkt

Op middellange termijn moeten we ons zelfs met de matige werkzaamheidsgraad van vluchtelingen weinig zorgen maken over de betaalbaarheid van het systeem. De uitdaging is het beter te doen dan die matige werkzaamheidsgraad.

Eerder deze week schreef zowel Gert Peersman als Ivan Van de Cloot over de impact van vluchtelingen op de economie. Volgens Peersman in De Standaard nemen vluchtelingen geen jobs af, omdat het aantal jobs niet constant is. Nieuwkomers creëren immers ook een vraag naar goederen en diensten, en dat stimuleert de economie. Het effect op langere termijn is dan eerder positief, op voorwaarde dat ze aan een job geraken. Van de Cloot waarschuwde er in De Tijd dan weer voor dat de trackrecord van succesvolle arbeidsintegratie minder positief is en geeft de inschatting dat in Duitsland slechts een op de tien Syriërs onmiddellijk een job kan vinden.

Beide columnisten maken een belangrijk punt: vluchtelingen kunnen jobs invullen en ook creëren, maar dat is geen evidentie. Er is dan ook veel te weinig aandacht voor de manier waarop we de grote aantallen vluchtelingen zo goed mogelijk kunnen integreren en klaarmaken voor de arbeidsmarkt. Bij mijn weten is er geen sprake van massale aanwervingen om taallessen te organiseren, noch van het oprichten van tewerkstellingscellen door de VDAB of van een samenwerking met interimkantoren.

Ook de langzame erkenning van buitenlandse diploma’s – een Vlaamse bevoegdheid – en gezinsondersteuning voor vluchtelingen met jonge kinderen blijven onder de radar. Het debat blijft spijtig genoeg steken in het al dan niet verminderen van het aanzuigeffect door al dan niet minder sociale rechten toe te kennen aan vluchtelingen of internationale verdragen aan te passen.

Ik denk dat de discussie over het aanzuigeffect veel minder aandacht zou krijgen mochten mensen concrete maatregelen zien die tonen hoe vluchtelingen geïntegreerd worden, zowel de kinderen in onze scholen als de volwassenen op de arbeidsmarkt. Die aanpak zou centraal moeten staan in het debat.

Bovendien zijn de bezorgdheden over de economische draagkracht van grote aantallen vluchtelingen overdreven, althans op middellange termijn. De werkzaamheidsgraad van de Belgische beroepsbevolking bedraagt nu ongeveer 62 procent. Dat betekent op het eerste gezicht dat we minstens zes op de tien vluchtelingen op beroepsleeftijd aan het werk moeten krijgen, willen we het economisch draagvlak constant houden. Maar die statistiek houdt geen rekening met het leeftijdsprofiel van de vluchtelingen tegenover dat van de Belgische bevolking.

Uit de grafiek blijkt dat er vooral jonge mensen naar België migreren: meer dan driekwart van de migranten is jonger dan 40 jaar, tegenover minder dan de helft voor de Belgische bevolking. Bij de migranten zitten dus weinig gepensioneerden, terwijl net die categorie relatief duur is voor de Belgische overheid, door pensioenen en gezondheidszorg.

tijdmigranten

De werkzaamheidsgraad van de Belgische beroepsbevolking levert een werkzaamheidsgraad op van de totale Belgische bevolking, dus kinderen en 65-plussers erbij geteld, van slechts 40 procent: één actieve onderhoudt 2,5 personen (onder wie zichzelf). Willen we diezelfde verhouding bij de immigrantenpopulatie – één actieve migrant voor 2,5 migranten – dan moet er niet 62 procent van de migranten op beroepsleeftijd aan het werk zijn, maar slechts de helft.

Dat ligt in lijn met de cijfers die Jan Denys, arbeidsmarktdeskundige bij de uitzendgroep Randstad, naar voren schuift: na tien jaar is ongeveer de helft van de vluchtelingen aan het werk. Dus zelfs met de huidige trend van matige werkzaamheidsgraad van vluchtelingen moeten we ons – althans op middellange termijn – weinig zorgen maken over de betaalbaarheid van het systeem. De uitdaging is het beter te doen dan die matige werkzaamheidsgraad.

De tekst verscheen eerst als column in De Tijd.