De afgelopen weken wordt de mediaberichtgeving gedomineerd door de dramatische ontwikkelingen in Japan dat achtereenvolgens een 9.0-aardbeving, een tsunami en een bijna-nucleaire ramp kreeg te verwerken, en door de burgeroorlog in Libië waar de internationale gemeenschap deze keer niet passief aan de zijlijn blijft staan. Het is dan misschien ook niet te verwonderen dat een bericht over de stijgende kinderarmoede in Vlaanderen geen debat heeft doen losbarsten over het gebrek aan rechtvaardigheid en efficiëntie in onze samenleving.
Op 15 maart berichtte de armoedebarometer dat in 2009 8% van de baby’s werden geboren in een kansarm gezin, tegenover 4% in 1997. Een verdubbeling op twaalf jaar tijd. Dit komt niet als een verrassing. De studiedienst van de Vlaamse regering publiceerde in 2009 al een lijvig rapport over ‘De sociale staat van Vlaanderen’. Hieruit bleek dat er op sociaal vlak een algemene vooruitgang merkbaar was tegenover 25 jaar terug: een hogere scholingsgraad, meer woningbezit, een sterk groei van de welvaart, veel minder verkeersdoden, nog steeds een rijk verenigingsleven en een hogere levensverwachting. Maar op een aantal vlakken deed Vlaanderen het slechter, onder andere op het vlak van kinderarmoede, die de voorbije 25 jaar sterk gestegen was.
Ook toen was er geen breed debat over de grote onrechtvaardigheid dat steeds meer kinderen in kansarme gezinnen moeten opgroeien. De reden is waarschijnlijk dus niet enkel te zoeken in Japen of Libië: de politieke agenda wordt bepaald door de middenklasse, en die laat haar slaap niet voor de onderklasse. Daarenboven leeft er in Vlaanderen (en in Nederland?) een zeker fatalisme als het om (kans)armoede gaat: de publieke opinie lijkt van mening te zijn dat er weinig aan te verhelpen is. Arme ouders zijn ofwel onwillig om iets aan hun situatie te doen of te dom (en waarschijnlijk beide). Dat hun kinderen ook in armoede terechtkomen, is ook logisch: domme/onwillige ouders krijgen domme/onwillige kinderen. Het creëren van gelijke kansen is dan wel een mooi initiatief, zeker ten aanzien van kinderen, maar het is een hopeloze zaak. Case closed.
Dit fatalistisch denkbeeld is traditioneel sterk aanwezig in conservatieve kringen. De Britse gerechtspsychiater Theodore Dalrymple, goeroe van Bart De Wever, wijst het streven van gelijke kansen zelfs af. Voor conservatieve denkers is het duidelijk: de onderklasse kan de vrijheid die een liberale democratie biedt niet aan, en er is dus nood aan enig paternalisme ten aanzien van de onderklasse. Dat is ook de mening van Wouter Beke, huidig voorzitter van de CD&V en auteur van het boek ‘De mythe van het vrije ik’ waarin hij stelt dat het soms beter is dat mensen keuzes overlaten aan anderen.
Socialisten van hun kant hebben een iets optimistischere visie op de onderklasse. Ze gaan ervan uit dat deze mensen in principe de talenten in zich hebben om uit de armoede te geraken en zelf de keuzes te maken in hun leven. Maar helaas laat de maatschappij dit niet toe. Ze pleiten er bijgevolg voor dat de benadeelde uitkomst van de mensen uit de onderklasse wordt bijgepast, omdat ze slachtoffer zijn van de onrechtvaardige maatschappij. Deze visie is tot op zekere hoogte correct, zeker als het over kinderen gaat. Maar mensen ontslaan van hun individuele verantwoordelijkheid heeft op langere termijn een sterk negatieve impact op hun zelfredzaamheid: ze gaan zich immers nestelen in hun afhankelijkheid. Dat is overigens net de kritiek van mensen zoals Theodore Dalrymple, en die is deels terecht: de onderklasse nestelt zich effectief teveel in de afhankelijkheid.
De socialistische visie kan ook leiden tot overdrijving. Zo bijvoorbeeld zal de Vlaamse regering investeren in de vakantiemogelijkheid voor de onderklasse, zodat iedereen op vakantie kan gaan, ongeacht zijn of haar inkomen. Dat lijkt op het eerste gezicht niet zo onzinnig: mensen zijn sociale wezens, en als iedereen op vakantie gaat, dan wordt vakantie de sociale norm, en dan voelt de onderklasse zich uitgesloten wanneer ze dat niet kan doen. En een gevoel van uitsluiting heeft zeer negatieve gevolgen voor het geluk en de zelfredzaamheid van een individu. Maar vakantie aanbieden is louter symptoombestrijding: is het niet beter om het individu in kwestie te leren weerbaarder te zijn zodat hij kan weerstaan aan de sociale norm? We moeten er niet voor zorgen dat de mensen de norm kunnen beleven, maar dat ze kunnen kiezen wat ze zelf belangrijk vinden. Echte vrijheid is het zich kunnen ontrekken aan de sociale norm, zonder zich daarbij ongelukkig te moeten voelen.
Dat is dan ook het liberale uitgangspunt in deze kwestie. Armoede op zich is niet het probleem, maar wel de mogelijkheid om goed geïnformeerd keuzes te kunnen maken. Liberalen zijn er immers net zoals de socialisten van overtuigd dat individuen de capaciteit in zich hebben om zelf hun keuzes te kunnen maken in het leven. Ze moeten er echter wel de kansen toe krijgen. En de maatschappij kan en moet deze leveren, via onderwijs (voor iedereen) en, op basis van recent wetenschappelijk onderzoek, via gezinsondersteuning van mensen uit de onderklasse.
Meer en meer onderzoek toont aan dat de onwillige ouders wel degelijk bestaan, maar dat ze een kleine minderheid vormen. De meeste ouders uit de onderklasse willen immers wat de meeste ouders uit de middenklasse willen: het beste voor hun kinderen. Ouders uit de onderklasse schrijven zich dan ook massaal in voor vrijwillige ondersteuningsprogramma’s, mits die er zijn, natuurlijk. Tevens blijkt uit onderzoek dat deze ondersteuningsprogramma’s effectief nuttig zijn: het creëren van meer kansen voor de onderklasse is mogelijk.
Daarmee zijn de twee vooroordelen die leven bij de publieke opinie (lees: de middenklasse) door wetenschappelijk onderzoek ontkracht: kansarmen willen wel degelijk vooruit, en er bestaan ondersteuningsprogramma’s die efficiënt en effectief zijn. Nochtans blijven de vooroordelen dat de onderklasse het niet wil en het niet kan hardnekkig standhouden in onze maatschappij, ook bij liberalen. Of, beter: bij LINA’s (Liberalen In Naam Alleen). Inderdaad, liberalen die niet overtuigd zijn dat mensen zelf hun keuzes kunnen en willen maken en niet overtuigd zijn dat de maatschappij zodanig kan georganiseerd worden dat ze daartoe ook de mogelijkheid krijgen, zijn liberalen die enkel de naam dragen, maar niet de ideologie. Het liberalisme staat of valt met gelijke kansen en sociale mobiliteit. En een liberaal die daarvan niet een essentieel onderdeel van zijn of haar beleid maakt is een LINA.
Tot slot nog dit: allerlei organisaties ijveren tegen discriminatie en voor gelijke kansen, maar deze organisaties richten zich veel te weinig op kinderarmoede. Het lukte ze wel om in België een wettelijk initiatief te nemen om vrouwenquota op te leggen voor de raden van bestuur, waarbij ze de bedrijfslobby wisten te verschalken, wat wijst op hun maatschappelijke macht. Nochtans zijn vrouwenquota een bagatel in vergelijking met de steeds maar groeiende onrechtvaardigheid inzake kinderarmoede (overigens, beste vrouwenorganisaties, zijn het vooral alleenstaande moeders die kansarme gezinnen moeten rechthouden). Ik had graag gezien dat vrouwen- en andere organisaties hun energie, kennis en maatschappelijke invloed zouden gebruiken om te pleiten voor meer onderzoek naar gelijke kansen en sociale mobiliteit, voor meer vrijwillige gezinsondersteuning, voor meer GOK-middelen in het onderwijs en voor meer betaalbare kinderopvang. De alleenstaande moeders en andere ouders die hun kansarme gezin draaiende moeten houden, hebben het, samen met hun kinderen, veel meer nodig dan de ambitieuze carrièrevrouw. Die laatste komt er vanzelf wel, hoor.