Waarover deel 1 ging
Een paar weken terug gebruikten zowel Geert Noels als Ivan Van de Cloot nominale cijfers om de stijging van de primaire overheidsuitgaven aan te klagen: uit deze cijfers (en door de selectie van landen) bleek dat België de sterkste stijging had van de overheidsuitgaven.
Ik schreef daarover een blogpost, want ik kon er echt niet bij dat twee prominente economen -al dan niet bewust- op een dergelijke manier de publieke opinie misleiden: het gebruik van nominale cijfers is in deze context immers totaal verkeerd. Je moet de cijfers corrigeren voor inflatie en economische groei door ze uit te drukken in procent van het BBP.
En je moet een selectie van landen nemen met wie je België wil vergelijken. Ik neem steeds dezelfde 7 landen: Frankrijk, Nederland, Duitsland, UK, Denemarken, Zweden en Finland. Ik neem deze landen omdat het buur- en/of toplanden zijn. Je kan ook op deze selectie kritiek hebben, maar het lijkt me toch al een betere selectie dan pakweg Griekenland en Portugal, die momenteel niet als voorbeeld gelden (wat betreft de sociaal-economische toestand).
Ik heb in mijn blogpost de procentuele verandering genomen van de overheidsuitgaven gedeeld door het BBP (zoals dat werd gedaan voor de nominale cijfers die Noels en Van de Cloot gebruikten). Dat gaf het onderstaande resultaat. België heeft nu duidelijk niet meer de grootste stijging van de overheidsuitgaven. Het zit nu mooi in de middenmoot van de beschouwde buur- en/of toplanden, vlak in de buurt van Nederland en UK.
Een econoom reageert
Ik heb heel wat reactie gekregen op deze blogpost (onder meer deze vond ik wel leuk), maar er kwam geen mea culpa van Noels of van Van de Cloot, noch een reactie.
Vandaag heb ik wel een reactie gekregen van een prominente econoom (in direct message via Twitter). De persoon zei me dat mijn methode van berekenen, namelijk de procentuele verandering van de overheidsuitgaven/BBP, even misleidend is. Ik zou de procentpunt verandering moeten tonen.
De procentuele stijging bereken je als volgt (voor België): in 2012 zijn de totale overheidsuitgaven 53,9%. In 2007 waren deze 48,2%. De procentuele stijging is dan (53,9 -48,2)/48,2 = 11,8%, zoals te zien op de figuur.
De procentpunt-stijging
De procentpunt-stijging bereken je gewoon door de twee niveaus van elkaar af te trekken: 53,9 -48,2 = 5,7 procentpunt. Als we de methode van de procentpunt-stijging hanteren, dan geeft dit volgende figuur:
Dat geeft inderdaad een verschil: België stijgt van de vierde naar de derde plaats, maar het verschil met Nederland was en is niet groot. Met anderen woorden, de procentuele stijging gaf reeds een goed beeld (enkel Finland en Denemarken zijn ook nog omgewisseld van plaats). En deze methode is zeker niet “even misleidend”.
Maar de opmerking die ik van de econoom kreeg is volgens mij wel deels terecht. Immers, als je de procentuele stijging geeft, zoals ik deed, dan geef je landen die initieel (in 2007) een groot overheidsbeslag hebben een voordeel: de stijging wordt dan immers gedeeld door het overheidsbeslag in 2007.
Waarom toch procentueel
Maar toch is het te verdedigen om een procentuele stijging te tonen. De stijging van de overheidsuitgaven is er grotendeels gekomen door de economische crisis. Door deze crisis gaat elke overheid met een sociale zekerheid automatisch meer uitgeven (relatief t.o.v. BBP). Echter, landen met een grote SZ dat door de overheid geregeld wordt zullen door de crisis automatisch een groter overheidsaandeel van het BBP krijgen (in procentpunt gerekend) door de extra SZ-uitgaven in vergelijking met landen met een lagere SZ dat door de overheid wordt geregeld.
Een voorbeeld met twee landen moet dit illustreren. De landen hebben een overheid die enkel en alleen SZ voorziet. De crisis zorgt ervoor dat de SZ-uitgaven in beide landen automatisch met een vijfde stijgen:
– stel land BE heeft een overheid met een SZ van 25% van het BBP in 2007. Door de crisis stijgen de SZ-uitgaven met 20% tot 30% van het BBP. Dit geeft een procentuele stijging van 20% van de overheidsuitgaven, en een procentpunt-stijging van 5% van het BBP
– stel land UK heeft een overheid met een SZ van 20% van het BBP in 2007. Door de crisis stijgen de SZ-uitgaven met 20% tot 24% van het BBP. Dit geeft een procentuele stijging van 20% van de overheidsuitgaven, en een procentpunt-stijging van 4% van het BBP
Het is nu duidelijk dat indien je enkel de procentpunt-stijging zou geven, land UK geflatteerd wordt: hoewel de relatieve impact van de SZ in beide landen gelijk was (een stijging van 20%) is het resultaat voor land UK een stijging met 4 procentpunt, terwijl dit voor land BE 5 procentpunt is. Het lijkt er dus op dat land UK beter presteert, maar dat is niet zo (of dat kan je op basis van deze cijfers niet zeggen). Land UK regelt gewoon minder SZ via de overheid. De extra SZ-uitgaven in land UK zullen dan meer door de privé gedaan worden of gewoon minder gedaan worden. Een land kan kiezen voor minder SZ via de overheid of voor minder SZ tout court. Maar dat zijn ideologische keuzes en zeggen niet noodzakelijk iets over de efficiëntie van een overheid.
Tot slot
Er zijn dus voor- en tegenargumenten om de procentuele dan wel de procentpunt-stijging te tonen. Het meest correcte is misschien om ze dan beiden te tonen en uit te leggen waarom de beide figuren nodig zijn. Maar in dit geval leveren de twee methoden wel grotendeels hetzelfde beeld op. En nominale cijfers in deze context zijn totaal uit den boze.