Vorige week publiceerde Els Keytsman, werkzaam bij Oxfam-Wereldwinkels, een essay in de nieuwsbrief van Liberales met als titel Beleggen in honger. In dit essay geeft ze kritiek op speculatie, op investeringen en zelfs op vrijhandel. Liberales is het zeker niet eens met alle stellingen die Els Keytsman inneemt. We hebben het essay toch gepubliceerd, omdat Liberales van mening is dat in een dergelijk belangrijk debat alle redelijke stemmen aan bod moeten komen, en Els Keytsman brengt tal van redelijke argumenten aan. Hieronder volgt een kritiek op een aantal stellingen die in haar essay verdedigd worden.
Els Keytsman opent goed wanneer ze in het essay lijkt te gaan verklaren waarom hoge prijzen óók een probleem zijn, terwijl Noord-Zuidorganisaties jarenlang hebben aangeklaagd dat de prijzen te laag zijn. Ze gaat hier echter niet verder op in, behalve om te zeggen dat er 865 miljoen mensen honger lijden. 600 miljoen van die 865 miljoen mensen zijn boeren, voor wie die hoge prijzen normaal gezien een voordeel zouden moeten opleveren. Op voorwaarde dat ze in staat zijn om iets te verkopen uiteraard. Produceren zij echter niet voldoende om in hun eigen voedselbehoeften te voorzien (m.a.w. ze kúnnen niets verkopen), dan is er altijd een probleem, ongeacht de prijs. Als zowel hoge als lage prijzen een probleem zijn, dan lijkt het dat niet de prijzen op zich problematisch zijn, maar iets anders. En dat is eigenlijk altijd zo: prijzen op zich zijn immers slechts informatiesignalen. Als ze te hoog of te laag zijn, wijzen ze op marktfalingen en díe moeten aangepakt worden.
Doorheen het hele essay worden een aantal aspecten die inherent zijn aan de vrije markt aangevallen en voorgesteld als een marktfaling, volgens mij onterecht. Het eerste en moeilijkste te weerleggen is ‘speculatie’, gezien de negatieve bijklank die het woord heeft. Naast de toenemende voedselconsumptie van China en India en het gebruik van biobrandstoffen is speculatie één van de belangrijkste oorzaken van de prijsstijgingen, aldus Keytsman. De speculant probeert op korte termijn winst te maken op puur financiële basis door te profiteren van prijsschommelingen. Denkt hij dat de prijs ondergewaardeerd is en in de toekomst zal stijgen, dan koopt hij tegen de huidige lage prijs om later tegen een hogere prijs te verkopen. Maar dat doet hij dus enkel als hij denkt dat de prijs effectief zal stijgen, met andere woorden als het toekomstige verloop van de marktfundamentals een toekomstige prijsstijging verantwoorden.
Het speculeren zelf is louter financieel (kopen en verkopen, zonder het goed te consumeren), maar om goed te kunnen speculeren heeft de speculant wel kennis van de markt nodig, anders kan hij nooit inschatten of prijzen te hoog of te laag zijn. Professionele speculanten kunnen dus nooit de oorzaak zijn van de prijsstijging, maar enkel de boodschapper van een bepaalde markttoestand, in dit geval een vraagsurplus. Door van de speculant de zondebok te maken, schiet je dus eigenlijk op de pianist. En wees gerust, vanaf het moment dat speculanten denken dat het vraagsurplus zal verdwijnen, zullen ze stoppen met kopen en zal de prijs dalen, zoals het ook nu reeds gebeurt: doordat de voorspellingen van de komende graanopbrengsten gunstig zijn, is de graanprijs half mei al met 40% gedaald ten opzichte van zijn recordprijs in maart. De rol van de speculant als informatieverschaffer is dus cruciaal: hij voorspelt de prijzen en die voorspelde prijzen zijn een signaal voor de andere marktspelers om meer of minder te produceren of te kopen.
Speculatie kan echter in bepaalde omstandigheden lijden tot efficiëntieverlies wanneer de prijsveranderingen niet of slechts beperkt gebaseerd zijn op fundamentele marktinformatie. Wanneer speculanten foute informatie krijgen en daardoor dénken dat de prijzen zullen stijgen, terwijl dat helemaal niet het geval is, dan zal er effectief een periode zijn van te hoge prijzen. Nadat het tot de markt doorgedrongen is dat de informatie onjuist was, zullen de prijzen weer dalen. De verliezers van zo’n periode zijn de consumenten en de speculanten zelf. De vraag is van waar die foute informatie komt. Ze kan ingegeven zijn door externe omstandigheden waar niemand vat op heeft en waar weinig aan te doen is. Het kan ook zijn dat de informatiekanalen inefficiënt zijn of dat producenten of consumenten te weinig informatie geven. De markt is dan onvoldoende transparant. Hier kan en moet iets tegen gedaan worden door zelfregulering of regulering door de overheid door regels in verband met informatieverschaffing op te leggen.
Er kan echter ook sprake zijn van bedrog. De valsspeler verspreidt actief foute informatie (marktmanipulatie) zodat andere marktspelers verkeerde beslissingen nemen waar de valsspeler van profiteert. Men kan ook juiste informatie achterhouden (insider dealing), door bijvoorbeeld op de beurs te handelen met voorkennis. Ten slotte kan men op momenten van schaarste voorraden achterhouden (of zelfs vernietigen) met de wetenschap dat in deze omstandigheden de prijs hierdoor sterk zal stijgen. Vervolgens wordt de ingehouden voorraad met mondjesmaat tegen deze hoge prijs verkocht (capacity withholding). Het is duidelijk dat deze technieken illegaal zijn (of zouden moeten zijn), en niet inherent aan pure financiële speculatie.
Dit bedrog kan niet opgelost worden door de overheid te laten bepalen welke volumes op de wereldmarkt aangeboden worden, zoals Keytsman voorstelt. Hierdoor vermindert immers het vertrouwen in de markt, omdat politiek genomen beslissingen minder transparant en onvoorspelbaarder zijn. Dat leidt op zijn beurt tot een hogere volatiliteit van de voedingsprijzen, wat nefast is voor iedereen, behalve voor diezelfde speculanten (omdat er dan meer kansen zijn om te speculeren). Het potentiële bedrog moet op drie niveaus aangepakt worden. Ten eerste moet de transparantie van de markt verhoogd worden, zodat andere marktspelers beter kunnen zien of hun concurrent wel volgens de spelregels handelt.
Ten tweede mag de markt niet geconcentreerd zijn: als er veel aanbieders en kopers zijn op de markt dan is het helemaal niet erg dat er één of twee valsspelers hun capaciteit inhouden. Immers, wanneer de prijs een beetje stijgt, gaan in een laag-geconcentreerde markt andere aanbieders, die wel eerlijk spelen, meer voorraden aanbieden. En er moet maar één eerlijke aanbieder zijn die extra volume op de markt brengt om de prijzen terug te stabiliseren. Die ene aanbieder heeft op dat moment ook de extra winst afgesnoept die de valsspelers wilden opstrijken. Ten derde moeten er een onafhankelijke overheidsinstantie zijn die mogelijke inbreuken onderzoekt en boetes kan opleggen. De Europese Commissie speelt vaak een glansrol bij het opsporen en bestraffen van zulke praktijken. Helaas zelden in de voedingsindustrie en al helemaal niet op wereldvlak. Een dergelijke regulering van de markt, namelijk meer transparantie, minder concentratie en een onafhankelijke regulator, is de enige weg naar een echt vrije markt en bijgevolg zo laag mogelijke prijzen.
Naast speculanten richt Els Keytsman haar pijlen ook op de investeerders of beleggers. Ze spreekt zelfs van ‘beleggen in honger’, wat op het populistische af is. Nogmaals: als de prijsstijgingen terecht zijn, namelijk het gevolg van grotere schaarste, dan is beleggen in voedingsproducten dé oplossing: er gaat dan meer geld naar deze sector zodat er meer geïnvesteerd zal worden. Hierdoor zal het aanbod (en vaak ook de productiviteit) stijgen, met lagere prijzen als gevolg. Het extra geld dat naar de voedingssector gaat, kan niet geïnvesteerd worden in andere sectoren. De ‘markt’ is immers tot de vaststelling gekomen dat de voedingssector prioriteit heeft. Er gebeurt een automatische en kosteloze prioritisering op basis van heel veel informatie en dat is net één van de schitterende dingen aan de vrije markt. Er zijn natuurlijk ook valsspelers onder de beleggers. De opmerkingen van hierboven zijn dan ook van toepassing op deze valsspelers. Maar de kritiek op de belegger is nog meer misplaatst dan de kritiek op de speculant. Daar waar de speculant louter een signaalgever is van veranderende marktomstandigheden, speelt de belegger een cruciale rol door actief die marktomstandigheden weer in evenwicht te brengen doordat hij investeert.
Wel een probleem is de concentratie in de voedingssector. De kleine boer staat langs de input-zijde tegenover een klein aantal grote spelers van de agro-industrie wanneer hij zijn zaaigoed, meststoffen, krachtvoer en dergelijke wil aankopen. De boer heeft weinig of niets in de pap te brokken (ook niet in het Westen, trouwens). Langs de output-zijde, de verwerkende voedselindustrie, is het verhaal net hetzelfde: een sterke marktconcentratie, en de boer is prijsnemer. De agro-industrie is geen monopolie, maar de markt kent slechts een paar zeer grote spelers. Een dergelijke markt gedraagt zich echter vaak als een monopolie. Soms door prijsafspraken, maar vaak verfijnder door bijvoorbeeld een stilzwijgende afspraak dat men elkaars marktaandeel niet aanvalt. Dat wordt op elke vrije markt geprobeerd, maar op een geconcentreerde markt zijn deze afspraken gemakkelijker te maken en te controleren, om de eenvoudige reden dat er minder spelers zijn. Ook de supra-normale winsten die zo worden opgestreken zijn groter, wat ervoor zorgt dat de prikkel om afspraken te maken met zijn ‘concurrenten’ groter is in een geconcentreerde markt.
De kleine boer heeft dus zowel langs input-zijde als langs output-zijde weinig keuze en van een echt vrije markt (waar keuzevrijheid een hoofdkenmerk is) kan geen sprake zijn. Het probleem is dus opnieuw hetzelfde: niet te véél vrije markt is het probleem, maar te weinig. Een cruciale voorwaarde voor een vrijere markt is het verlagen van de marktconcentratie in de agro-industrie. Aan de andere kant moet de positie van de boer ook versterkt worden zodat hij beter kan optornen tegen zijn leveranciers of afnemers. Daarom steun ik het pleidooi van Keytsman om de kleine boer te ondersteunen via het opzetten van netwerken. Ook het voorstel om technische bijstand te leveren is prima. Het gaat hier om het verspreiden van kennis. Dat is typisch een publiek goed dat niet altijd zo gemakkelijk door de vrije markt op de meest efficiënte manier wordt opgebouwd. Meer kennis zorgt ervoor dat de productiviteit stijgt. Trouwens, het rendement op het verhogen van de productiviteit in armere landen is hoger dan in de rijkere landen: het vraagt minder middelen om de productie in Afrika te verhogen van 2 naar 4 ton per hectare, dan in het Westen van 8 naar 10 ton per hectare. In de discussie over productiviteitsstijging zou ook het taboe moeten verdwijnen op het gebruik van genetisch gewijzigde gewassen (ggg’s). Het voorzichtigheidsprincipe wordt hier misbruikt en het debat is totaal verziekt door dogmatische stellingnames. Maar ook hier is het probleem gelijkaardig aan wat ik hierboven al aangaf: deze industrie is erg geconcentreerd, met een gebrek aan keuzevrijheid tot gevolg. Dit is echter een economisch argument, geen ideologisch.
Over biobrandstoffen wordt in het essay nauwelijks gesproken. Nochtans wordt de stijging van sommige voedselprijzen tot 30% verklaard door het subsidiëren van de aanmaak van biobrandstoffen. Het afschaffen van deze subsidies is één van de weinige maatregelen die een onmiddellijk milderend effect zullen hebben op de prijzen. Dit zal echter een schok veroorzaken voor ondernemers die geïnvesteerd hebben in de aanmaak van deze biobrandstoffen, hiertoe aangezet door de overheid. Het zou de geloofwaardigheid van die overheid ten goede komen als deze ondernemers worden vergoed. Zoniet, zal voor een komende overheidsmaatregel het regelgevend risico een pak hoger ingeschat worden.
Ten slotte is de implementatie van de hierboven voorgestelde maatregelen vaak een werk van lange adem, terwijl er mensen nu aan het verhongeren zijn. Voldoende noodhulp is dus het eerste wat moet voorzien worden. En het woord ‘noodhulp’ is eigenlijk misleidend, aangezien de implementatie van de nodige maatregelen lang kan duren, als ze al gebeurt. We moeten ons dus voorbereiden op de mogelijkheid van een langdurige humanitaire crisis. Prioriteit hierbij is een adequate financiering van het World Food Programme. Er is onmiddellijk 750 miljoen dollar nodig wil het WFP dezelfde hoeveelheid noodhulp kunnen verschaffen als ze een jaar eerder deed. Daarvan is tot nu toe slechts twee derde verzameld en waarschijnlijk is er op langere termijn nog meer geld nodig. Toch zijn er bij noodhulp ook een aantal mogelijke valkuilen. Zo is een goede verspreiding van noodhulp geen sinecure. In gebieden waar de nationale productie volledig ontoereikend is, is het gemakkelijk om de noden aan te vullen. Maar op plaatsen waar een lokale markt een substantieel deel van de voedselvoorziening voor haar rekening neemt, zou het overvloedig uitdelen van noodhulp deze lokale markt volledig kunnen ontwrichten. Herstel op lange termijn wordt daardoor in het gedrang gebracht. Dus ook bij noodhulp blijft het nodig om zorgvuldig te werk te gaan.
In ieder geval moet, zoals Els Keytsman zelf bepleit, het landbouwbeleid hervormd worden. Volgens mij worden in haar essay echter niet de echte problemen uiteengezet. Laat de speculanten en beleggers voor wat ze zijn. Focus op de échte problemen en strijd voor een vrijere marktwerking, waarbij transparantie, lage marktconcentratie en een marktregulator centraal staan.
Deze tekst verscheen eerst als column bij Liberales.