In 2004 verscheen er een merkwaardig bericht in de Belgische media: artsen beklaagden zich over de langere wachttijden voor transplantaties waardoor meer mensen stierven dan de jaren ervoor. De oorzaak van de langere wachttijden was de campagne waarmee men het aantal verkeersdoden probeerde terug te dringen. Deze campagne was succesvol, met als gevolg een tekort aan donoren. Slachtoffers van zware verkeersongevallen vormen immers een belangrijke groep van donoren. De artsen pleitten uiteraard niet voor méér verkeersslachtoffers – het was duidelijk dat de totale afweging zeer positief was – maar ze lieten wel de keerzijde zien van deze daling. In dit essay probeer ik aan te tonen dat ook gelijke kansen een keerzijde hebben.
In het mission-statement van Liberales staat dat ‘de leden geloven in de kracht, de eigenheid en de zelfontplooiing van de mens om als ontvoogd individu zijn verantwoordelijkheid op te nemen in de samenleving. Opdat ieder individu in staat zou zijn dit te doen, dienen wij ernaar te streven dat er zoveel mogelijk gelijke startkansen zijn.’ De basis voor dit standpunt is gelegd door onder meer John Rawls. Om het belang van zijn hoofdwerk nog maar eens aan te tonen herinner ik aan een in 2004 uitgevoerde bevraging van Filosofie Magazine onder de Vlaamse en Nederlandse hoogleraren filosofie. De vraag was: wat is het belangrijkste filosofische werk aller tijden? Na klassiekers van Aristoteles, Plato en Kant kwam John Rawls op de vierde plaats met zijn A Theory of Justice. Hij werkt in dit boek een rechtvaardigheidstheorie uit die gebaseerd is op rationele gronden, zonder beroep te moeten doen op emotie of religie. Hoe hij dit op verbluffend eenvoudige wijze klaarspeelt, is al in andere Liberales-essays aan bod gekomen. John Rawls is dan ook niet alleen hot onder filosofen, maar ook onder liberalen.
In zijn theorie pleit hij onder meer voor gelijke kansen. Na Rawls is het duidelijk: als je een rechtvaardigere maatschappij wilt, dan moet je zorgen voor meer gelijke kansen. We kijken er al niet meer van op, zó vanzelfsprekend is die stelling geworden in onze sociaal-liberale maatschappij. De palmares van de gelijke kansen bestaat echter niet louter en alleen uit glansrijke overwinningen. Gelijke kansen kunnen een negatieve invloed hebben op het totale geluk in een maatschappij. Om dit aan te tonen een gedachte-experiment. Stel: er zijn 100 mensen die rechter willen worden en dit kwalitatief gezien ook zouden kunnen, mochten ze daarvoor de juiste middelen – kansen – ter beschikking hebben. Er is echter slechts één ambt van rechter. In een maatschappij zonder gelijke kansen, waarbij de overgrote meerderheid van de bevolking dom gehouden worden, zijn er van deze 100 mensen slechts een beperkt aantal kandidaat voor het ambt van rechter, laten we zeggen drie. De rest had immers niet de kans en het geld om ervoor te studeren. In een gelijke kansenmaatschappij zijn door de democratisering van het onderwijs en een rechtvaardige verdeling van middelen alle 100 mensen kandidaat-rechter voor het ambt. Abstractie makend van een in de praktijk niet-perfecte selectieprocedure gaan we ervan uit dat effectief de beste kandidaat rechter wordt. Het is duidelijk dat de gelijke kansenmaatschappij rechtvaardiger is. En niet alleen dat, ze zal ook efficiënter werken door de betere toewijzing van de juiste persoon op de juiste plaats.
Maar rechtvaardigheid is geen synoniem voor geluk. In de maatschappij waarin de grote meerderheid dom gehouden wordt en er geen gelijke kansen zijn, worden slechts twee mensen als mislukt beschouwd, terwijl in de gelijke kansenmaatschappij er 99 mensen zich mislukt zullen voelen. Het invoeren van gelijke kansen heeft van de maatschappij een meritocratie gemaakt: wat je bereikt hebt, dat heb je verdiend. Maar ook omgekeerd: als je mislukt bent, dan is dat aan jezelf te wijten. En ook al is dat niet noodzakelijk écht zo, het wordt maatschappelijk wel zo bekeken in een meritocratie, dit in tegenstelling met het maatschappijmodel dat gold voordat gelijke kansen ingang vonden. Alain de Botton, een hedendaags filosoof, beschrijft in Statusangst hoe de manier waarop de gemeenschap armoede interpreteert en verklaart in de loop van de tijd veranderd is. Vroeger werden armen niet verantwoordelijk gesteld voor hun situatie. Tot voor tweehonderd jaar was het eenvoudig: God had de maatschappelijke verdeling zo gewild. En ieder mens voelde zich nuttig in de rol die God himself voor hem had uitgedacht.
Door het invoeren van gelijke kansen is het duidelijk dat iemands sociale positie afhangt van zijn of haar persoonlijke kwaliteiten. Rijke mensen zijn niet alleen welgestelder, ze zijn waarschijnlijk ook beter! Armen worden niet meer omschreven als onfortuinlijk, maar als mislukt. Men spiegelt de mensen voor dat ‘als je maar hard genoeg je best doet, je kan bereiken wat je wilt’. En lukt het niet, dan heb je niet genoeg geprobeerd. Eigen schuld, dikke bult.
Moeten we dan de strijd voor de gelijke kansen dan afschaffen? Natuurlijk niet. Het is zoals met de verkeersdoden en het tekort aan donoren: niemand pleit voor meer verkeersdoden opdat er genoeg donoren zouden zijn. De afweging tussen geluk en rechtvaardigheid is echter nog veel complexer. Meer gelijke kansen kunnen het geluk verminderen, maar ook óngelijke kansen verminderen het geluk. Het gedachte-experiment heeft dus ook een aantal gebreken. Zo bijvoorbeeld houdt het geen rekening met de stijgende vraag naar beter opgeleide werknemers, waardoor mensen die niet aan de bak komen als rechter, wel elders terecht kunnen. Maar wat ik wil aantonen is dat achter de uitsluitend positieve connotatie die het principe van gelijke kansen heeft wel degelijk een donker kantje schuil gaat. De erkenning dat gelijke kansen niet in alle gevallen automatisch tot meer geluk leiden, de erkenning dat de meritocratie waarin we nu leven ook een aantal ongewenste neveneffecten heeft, is de eerste stap om die neveneffecten te verzachten.
De naoorlogse generatie is de eerste generatie die volop kan genieten van meer individuele vrijheid en die de nodige kansen krijgt om, met die vrijheid, zichzelf te ontplooien. Tegelijkertijd is er een overdreven risicoaversie. Een mislukking, zoals een ontslag of een faillissement, weegt heel zwaar op het persoonlijk geluk van een individu, zelfs wanneer het inkomensverlies wordt gecompenseerd. Dat individu wordt door de maatschappij en door zichzelf op dat moment immers als ‘mislukt’ beschouwd. Deze mentaliteit, een gevolg van de meritocratie, moet veranderen: een mislukking maakt je hoegenaamd niet ‘mislukt’. Na een faling zou je moeten (kunnen) recht krabbelen en opnieuw proberen, onder het motto dat ‘als je nooit iets fout doet, je niet goed bezig bent’. Het is immers onvermijdelijk dat je tijdens de ontwikkeling van je talenten, precies datgene waardoor een mens gelukkig wordt, van tijd tot tijd eens plat op het gezicht gaat. Onze maatschappij zou haar individuen moeten stimuleren om op een berekende manier de grenzen af te tasten. Hiervoor is het nodig dat je kan omgaan met mislukkingen, want als je je grenzen aftast, dan zit je er onvermijdelijk eens over.
Gezien de betrekkelijk korte periode waarin we van al deze vrijheden en kansen kunnen profiteren, is het niet verwonderlijk dat we nog niet op een juiste manier gebruik maken van de nieuwe context. En omdat gelijke kansen deze nieuwe context hebben geschapen, zou het promoten ervan moeten geflankeerd worden met het veranderen van de risicoaversie mentaliteit, zodat men zichzelf niet meer als mislukt ervaart wanneer men eens faalt.
Deze tekst verscheen eerst als column bij Liberales.