De Belgische overheid geanalyseerd: de restuitgaven

Dit is deel 4 in een reeks van vier.

De verkiezingen van mei 2019 komen eraan. Dat betekent ook weer allerlei discussies over de Belgische overheidsuitgaven. De oproep om te besparen is dan nooit ver weg. In deze reeks tracht ik duidelijk te maken binnen welk kader besparingen al dan niet zouden kunnen plaatsvinden. . Om goed te kunnen vergelijken, worden de Belgische uitgaven vergeleken met 7 andere Europese landen: de vier buurlanden Frankrijk, Nederland, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, en drie landen uit het noorden, zijnde Denemarken, Zweden en Finland.

Er zijn reeds drie grote uitgavenposten van de overheid geanalyseerd: de sociale bescherming, de gezondheidszorg en economische zaken. Een vierde grote post is onderwijs, wat echter in deze reeks niet behandeld wordt. In dit artikel wordt de rest van de overheidsuitgaven besproken, een verzameling van 6 uitgavenposten die samen goed zijn voor ongeveer 10 procent van het BBP. Daarnaast wordt ook de overheidsschuld geanalyseerd.

De zes “rest”-posten zijn algemene zaken, defensie, veiligheid, leefmilieu, wonen, en recreatie, cultuur en religie. Opnieuw zit België voor de totaliteit van deze uitgaven in de middenmoot, samen met Denemarken. Frankrijk, Zweden en Finland geven (ruim) 1 procent van het BBP meer uit. Duitsland en Nederland geven ruim een halve procent minder uit. Er is wel wat variatie in de grootte van de verschillende uitgaven, maar de ‘algemene uitgaven’ zijn voor alle beschouwde landen het grootst. Voor België is dat 4,7 procent van het BBP, opnieuw in de middenmoot.

Wat wel opvalt zijn de lage Belgische uitgaven voor defensie. De afspraak is dat Navo-landen 2 procent van het BBP aan defensie uitgeven. België spendeert echter slechts 0.8 procent van het BBP, waarmee we onderaan bengelen. Enkel het VK komt in de buurt van het afgesproken doel. De Verenigde Staten, en niet alleen Trump, hebben al meermaals aangedrongen op hogere defensie-uitgaven en het is dus maar een kwestie van tijd vooraleer België haar overheidsuitgaven hier zal moeten opdrijven. Opnieuw rijst dan de vraag hoe deze meeruitgaven gefinancierd kunnen worden. Indien de belastingen niet verhoogd worden en de schuld niet verder mag oplopen zijn een daling van de overheidsuitgaven op andere posten (in termen van het BBP) de enige mogelijkheid. Maar zoals in de vorige reeksen al bleek, zullen naast de uitgaven voor defensie, ook pensioenen en gezondheidszorg in de toekomst stijgen.

Ik denk dat de compenserende besparingen dan ook vooral van deze ‘restuitgaven’ moeten komen. En ook al zit België ook hier in de middenmoot, toch zijn er een aantal uitgaven waar je je vragen kan bij stellen. Zo geeft België binnen de post ‘algemene zaken’ het meeste aan de wetgevende en uitvoerende organen en de fiscale, financiële en buitenlandse zaken. Onze staatstructuur is dus wel degelijk duur. Als België verhoudingsgewijs evenveel zou spenderen als Duitsland, zouden we bijna één miljard kunnen besparen.

Dat is niet mis, maar met een BBP dat voor 2019 geschat wordt op 470 miljard euro is dat ook maar 0.2 procent van het BBP. België spendeert hieraan immers 2.1 procent van het BBP, terwijl dat in Duitsland toch ook 1.9 procent is. Een efficiëntere overheid levert dus zeker iets op, maar is ook geen panacee om de pensioenen en de gezondheidszorg betaalbaar te houden, waar de jaarlijkse meeruitgaven geschat worden op bijna 3 procent van het BBP tegen 2030. De besparingen zullen bijgevolg moeten komen op een veelheid van “kleinere” posten.

Dat geldt ook voor ‘recreatie, cultuur en sport’. Het is niet zo dat België hier overmatig aan uitgeeft in vergelijking met de andere landen; we zitten ook hier weer in de middenmoot. Maar je kan je afvragen in welke mate een overheid bijvoorbeeld religie moet subsidiëren. Zelf heb ik in het verleden al gepleit voor lagere overheidsuitgaven voor cultuur, dat toch goed is voor 0.5 procent van het BBP of ruim 2 miljard euro. De financiering daarvan moet volgens mij meer aan de privésector overgelaten worden. Op deze domeinen kan je best een paar tienden van een procent van het BBP besparen.

Door op de vele deeldomeinen de uitgaven te verminderen, zal de overheid zich bovendien beter kunnen concentreren op wat haar echte kerntaken zijn. En daar behoren sociale bescherming en gezondheidszorg volgens mij zeker toe.

 

Overheidsschuld

In het voorgaande werden enkel de verschillende onderdelen van de zogenaamde primaire overheidsuitgaven geanalyseerd. De primaire overheidsuitgaven zijn de uitgaven zonder rekening te houden met de betalingen aan de overheidsschuld. Het is gekend dat België een hoge schuldratio heeft, een erfenis uit de vermaledijde jaren ’80 toen de schuldratio met rasse schreden toenam. Het is onder de regeringen Dehaene dat een spectaculaire saneringsoperatie de schuldratio deed dalen, wat door de regeringen Verhofstadt werd verder gezet. De schuldratio daalde uiteindelijk van ruim 130 procent van het BBP in 1993 tot 87 procent in 2007. Een economische krachttoer die (enkel) internationaal erkend wordt.

Een hoge overheidsschuld betekent ook hoge interestbetalingen. In 1995, toen de schuldratio al lichtjes was teruggelopen, gaf de Belgische overheid 9 procent van het BBP aan schuldbetalingen, zoals ook te zien op onderstaande figuur. Daarmee zat België veel hoger dan de andere beschouwde landen. Onder meer door de snelle daling van de schuldratio na 1995 zakte de interestbetalingen mee, tot 4 procent van het BBP in 2007. Dat is op 12 jaar tijd een vermindering van de rentelasten met 5 procent van het BBP, of omgerekend naar vandaag een besparing van ongeveer 23 miljard euro. Door deze ‘rentebonus’ kwam er ruimte vrij om onder de paarse regeringen de sociale overheidsuitgaven wat te verhogen, en tegelijkertijd een begrotingsevenwicht te realiseren.

De daling van de schuldratio kwam abrupt tot een einde toen in 2008 de financiële crisis uitbrak en de Belgische overheid, zoals vele andere landen, zijn banken moest redden met miljarden geleende euro’s. De schuldratio sprong terug op, en door de aanslepende economische crisis bleef dat ook de jaren nadien oplopen, tot ongeveer 107 procent van het BBP in 2014. De voorbije jaren is de schuldratio terug gedaald. Op de onderstaande figuur is te zien dat de Europese commissie verwacht dat de Belgische schuldratio in 2019 net onder de 100 procent daalt.

Opvallend is wel dat de interestbetalingen na 2007 nagenoeg elk jaar zijn blijven dalen, ondanks de sterke toename van de schuldratio. In 2007 werd nog 4 procent van het BBP aan interesten betaald, terwijl dat in 2014 gedaald was naar 3,3 procent. En ook deze regering heeft een rentebonus gekregen: in 2019 wordt verwacht dat nog slechts 2,2 procent van het BBP moet betaald worden aan interesten, of tegenover 2014 een besparing van 1,1 procent; dat is ongeveer 5 miljard euro.

De verklaring van de dalende interestbetalingen is te vinden bij de Europese Centrale Bank. Als antwoord op de slabakkende economie, heeft deze een soepel monetair beleid moeten voeren. Hierdoor is ook de rente op het overheidspapier naar historische laagtes gezakt. De veel lagere rentes hebben dan ook de stijging van de schuldratio ruimschoots kunnen compenseren.

En ook in de toekomst zal België wellicht nog kunnen profiteren van lagere rentes. Langlopende schulden met hoge rentes worden immers steeds vervangen door nieuwe schulden. Dus zelfs als de schuldratio maar traag afneemt, zal de lagere rente ervoor zorgen dat er opnieuw een rentebonus gerealiseerd kan worden. Al zal die het komende decennium wellicht niet groter dan 1 procent van het BBP bedragen.

In DeMorgen verscheen er een redactioneel stuk op basis van deze analyse.

Leave a Reply

Your email will not be published. Name and Email fields are required.