Ook zonder dieselgate is hogere dieseltaks goed idee

De grote ongelijkheid zit niet in de grotere luchtvervuiling door een diesel, wel in de lage belastingen die dieselrijders betalen. De autofiscaliteit wordt eerlijker en efficiënter, en intelligent rekeningrijden is de volgende logische stap.

De Vlaamse regering heeft beslist de autobelastingen te hervormen. De belasting op inverkeersstelling wijzigt, evenals de jaarlijkse autotaks. Het bezit van een dieselauto wordt duurder en dat van een zuinige benzineauto goedkoper. Ook in het gebruik zal dezelfde evolutie te zien zijn: de accijnzen op benzine zullen vanaf 2016 dalen en die op diesel stijgen. Volgens Maarten Matienko, woordvoerder van VAB, zal zo tegen 2018 het prijsverschil tussen benzine en diesel verdwijnen.

Dat betekent dat een dieselwagen enkel voordelig blijft voor mensen die veel rijden – meer dan 20.000 kilometer per jaar. En ook al blijven de bedrijfswagens voorlopig buiten schot, toch zal er ook een impact zijn op de keuze van een bedrijfswagen. De wagen zal voor doorverkoop na de leaseperiode immers minder waard zijn. Die doorverkoopwaarde was nochtans een van de troeven van een dieselwagen, omdat hij langer meegaat en dus beter zijn waarde behoudt. Een tweedehandswagen wordt echter zelden ingeschreven als bedrijfswagen.

Met de commotie rond ‘dieselgate’ komt deze wijziging in de autofiscaliteit niets te vroeg: dieselauto’s zijn zeer waarschijnlijk vervuilender dan men dacht. Hogere lasten op die vervuilende auto’s is dan ook terecht. Toch verwacht de Vlaamse regering dat de veranderende fiscaliteit 45 miljoen euro extra zal opbrengen. Dat betekent dat men voorspelt dat er niet massaal wordt overgestapt naar de benzinewagen. Voor sommigen is dat genoeg om de vergroening van de fiscaliteit verdacht te maken en te stellen dat ze louter een belastingverhoging is.

Nochtans kan je die verhoging makkelijk vermijden door een benzinewagen aan te schaffen. Meer nog, voor benzinewagens worden de belastingen verlaagd. Dat de regering toch verwacht dat de inkomsten zullen stijgen, betekent dat er onvoldoende dieselrijders zullen overstappen naar benzine omdat het hun onvoldoende oplevert. In die optiek is de verhoging van de dieselbelasting blijkbaar niet groot genoeg om dieselrijders te overtuigen een minder vervuilende benzinewagen te kopen.

Bovendien zijn hogere lasten op dieselauto’s niet enkel te rechtvaardigen wegens de hogere vervuiling. Die vervuiling is immers niet de enige externe kostprijs. Ook geluidshinder, het risico op ongevallen en vooral de filekosten die een wagen voor andere auto’s veroorzaakt zijn belangrijke externe kosten – kosten die veroorzaakt worden voor iemand anders. Zo blijkt uit een studie van Transport & Mobility Leuven (TML) uit 2010 voor de Vlaamse Milieumaatschappij dat de externe kosten van één extra wagen vooral uit filekosten bestaan en gemiddeld slechts voor 12 procent uit luchtvervuiling voor een benzinewagen. Voor diesels is dat iets minder dan 20 procent. En zelfs mochten de dieselwagens tweemaal meer de lucht vervuilen dan gedacht, dan nog is het aandeel luchtvervuiling in de externe kosten minder dan 33 procent (zie grafiek).

De grote ongelijkheid zit dus niet in de grotere luchtvervuiling door een diesel. Het zijn veeleer de lage belastingen die dieselrijders betalen. Zo blijkt uit de grafiek dat een benzinerijder gemiddeld de helft meer belastingen betaalt dan de externe kosten die hij veroorzaakt, terwijl een dieselrijder 30 procent te weinig betaalt in vergelijking met de externe kosten die hij of zij veroorzaakt. Dat grote verschil in belastingen was er ook al vóór dieselgate. Die ongelijkheid had men dan ook al lang moeten wegwerken.

Met deze stap van de Vlaamse regering wordt de autofiscaliteit eerlijker en efficiënter. Maar het mag hier niet stoppen. Er moet werk gemaakt worden van een autobelasting die ook tijd- en plaatsgebonden is. Intelligent rekeningrijden is dan de volgende, logische stap.

tijddiesel

Deze tekst verscheen eerst als column in De Tijd.

België wordt nooit een ‘Belgistan’

Er is geen grond voor de ‘culturele angst’ dat moslims ons land zullen overnemen, zegt Andreas Tirez. Hun aantal mag verdriedubbelen, ze blijven nog ruim een minderheid. In onze liberale democratie, met individuele grondrechten, kan bovendien minderheid noch meerderheid haar levensstijl opdringen.

In zijn veelbesproken openingscollege aan de Universiteit Gent had Bart De Wever (N-VA) het over de ‘culturele angst’ voor het grote aantal vluchtelingen die naar Europa en België komen, vluchtelingen die voornamelijk uit moslimlanden afkomstig zijn. Het is de angst voor een dreigende islamisering van onze samenleving.

In veel conversaties over vluchtelingen schemert die angst door. Een angst dat onze levensstijl weggedrukt zal worden. Een angst dat vrouwen in de toekomst geen gelijke rechten zullen genieten en dat onze meningsuiting beperkt wordt. Zo was er onlangs de discussie over de boerkini: als we de boerkini toelaten, hoelang nog vooraleer vrouwen niet meer in bikini naar het zwembad mogen? (DS 24 september)

Die angst, hoewel reëel en misschien begrijpelijk, is onredelijk, zoals ook Bart De Wever opmerkte in zijn lezing. Uit een internationale peiling uit 2014 blijkt dat Belgen denken dat 29 procent van de Belgen moslim is. In werkelijkheid zijn het er vier keer minder: zo’n 6 tot 7 procent. Ook in andere Europese landen wordt het aantal moslims sterk overschat, maar zelden zo sterk als in België.

Het aantal moslims mag zelfs verdubbelen of verdriedubbelen, dan nog zijn ze nog lang niet in de meerderheid. ‘De moslims’ gaan hun wetten hier niet kunnen stellen. Daarbij betreft het een groep die sociaaleconomisch gemiddeld niet sterk staat en dus politiek en economisch ook minder zwaar weegt. En belangrijker, de groep moslims is geen monolithisch blok. Het zijn mensen die net zo heterogeen – zo niet heterogener – zijn dan de autochtone bevolking. Misschien zijn ze door de band genomen conservatiever dan de gemiddelde Vlaming, maar ongetwijfeld zijn er ook veel moslims zeer liberaal en progressief.

Grondrechten

Er is helemaal geen grond voor de ‘culturele angst’ die hier leeft. Onze vrijheden blijven gevrijwaard en zullen niet wettelijk beperkt worden door moslims, alleen al omdat ze ruim in de minderheid zijn.

Die vrijheden kunnen trouwens ook niet aangetast worden door de blanke meerderheid. Ons systeem is niet zomaar een democratie, maar een liberale democratie. Dat betekent dat de liberale grondrechten, zoals vrijheid van meningsuiting, onvervreemdbare rechten zijn: niemand kan die van je afnemen, zelfs geen meerderheid in het parlement. Dat was een essentieel principe dat het Amerikaanse Hooggerechtshof volgde bij zijn recente uitspraak over het homohuwelijk: ‘fundamentele rechten mogen niet onderhevig zijn aan een stemming; ze zijn niet afhankelijk van de uitslag van verkiezingen’.

De essentie van onze cultuur is net die liberale democratie met haar individuele grondrechten. Ze beschermt geen bepaalde levensstijl, omdat ze daar geen keuze wil in maken. Ze beschermt wel de mogelijkheid dat iedereen die keuze zelf kan maken.

Dat essentiële kenmerk van onze samenleving, dat er onvervreemdbare grondrechten zijn, is onvoldoende gekend. Dat blijkt bij de zogenaamde verdedigers van onze cultuur die pleiten voor een boerkiniverbod, omdat het de meerderheid zou storen. Ze beseffen niet dat je net tegen onze cultuur ingaat als je individuele vrijheden wil beperken omdat de meerderheid dat wil. Zelfs met de steun van een ruime meerderheid zal een dergelijk verbod nooit standhouden in onze liberale democratie. Een rechtbank zal die wet ongeldig verklaren, omdat er geen ernstige juridische argumenten voor zijn, zoals Jogchum Vrielink en Herman Van Goethem duidelijk maakten in hun opiniestuk (DS 5 oktober).

Halal maaltijden op school?

Dat betekent niet dat we blind mogen zijn voor de concrete samenlevingsvragen die er zijn. Wat doen we met de vraag om gescheiden zwemuren voor mannen en vrouwen? Wat met de vraag voor halal maaltijden op school? Wat met islamitische en katholieke feestdagen? Of wat met het beledigen van een godsdienst of godsdienstige figuur? Die conflicten komen sneller naar boven in een stedelijke context waar de concentratie van moslims vaak groter is.

Ze moeten, geval per geval, onderzocht en opgelost worden binnen het kader van de liberale democratie. De leidraad daarbij is dat de grondrechten van iedereen zo veel mogelijk moeten gevrijwaard blijven, zonder dat er een keuze gemaakt wordt welke levensstijl de beste is.

Het betekent ook dat we ons vragen moeten stellen bij bepaalde praktijken die nog resten uit het verleden, zoals het financieren van godsdienst met belastinggeld, of de onmogelijkheid om geen godsdienst op katholieke scholen te krijgen, hoewel die door de overheid gefinancierd worden. Ook zoiets als de negationismewet en de wet op het seksisme moeten op hun liberaaldemocratische merites geëvalueerd worden.

Op die manier blijven we trouw aan de liberale democratie, misschien wel de belangrijkste westerse verwezenlijking ooit. Het is een samenlevingsvorm die superieur is aan alle andere vormen. We moeten daar trots op zijn en ze met vuur verdedigen. En we moeten niet vrezen dat die door de kleine moslimminderheid zal worden aangetast, als ze dat al zouden willen.

Deze tekst verscheen eerst als column in De Standaard (met als titel: “België is nog lang geen ‘Belgistan'”).

Economisch draagvlak voor vluchtelingen sterker dan het lijkt

Op middellange termijn moeten we ons zelfs met de matige werkzaamheidsgraad van vluchtelingen weinig zorgen maken over de betaalbaarheid van het systeem. De uitdaging is het beter te doen dan die matige werkzaamheidsgraad.

Eerder deze week schreef zowel Gert Peersman als Ivan Van de Cloot over de impact van vluchtelingen op de economie. Volgens Peersman in De Standaard nemen vluchtelingen geen jobs af, omdat het aantal jobs niet constant is. Nieuwkomers creëren immers ook een vraag naar goederen en diensten, en dat stimuleert de economie. Het effect op langere termijn is dan eerder positief, op voorwaarde dat ze aan een job geraken. Van de Cloot waarschuwde er in De Tijd dan weer voor dat de trackrecord van succesvolle arbeidsintegratie minder positief is en geeft de inschatting dat in Duitsland slechts een op de tien Syriërs onmiddellijk een job kan vinden.

Beide columnisten maken een belangrijk punt: vluchtelingen kunnen jobs invullen en ook creëren, maar dat is geen evidentie. Er is dan ook veel te weinig aandacht voor de manier waarop we de grote aantallen vluchtelingen zo goed mogelijk kunnen integreren en klaarmaken voor de arbeidsmarkt. Bij mijn weten is er geen sprake van massale aanwervingen om taallessen te organiseren, noch van het oprichten van tewerkstellingscellen door de VDAB of van een samenwerking met interimkantoren.

Ook de langzame erkenning van buitenlandse diploma’s – een Vlaamse bevoegdheid – en gezinsondersteuning voor vluchtelingen met jonge kinderen blijven onder de radar. Het debat blijft spijtig genoeg steken in het al dan niet verminderen van het aanzuigeffect door al dan niet minder sociale rechten toe te kennen aan vluchtelingen of internationale verdragen aan te passen.

Ik denk dat de discussie over het aanzuigeffect veel minder aandacht zou krijgen mochten mensen concrete maatregelen zien die tonen hoe vluchtelingen geïntegreerd worden, zowel de kinderen in onze scholen als de volwassenen op de arbeidsmarkt. Die aanpak zou centraal moeten staan in het debat.

Bovendien zijn de bezorgdheden over de economische draagkracht van grote aantallen vluchtelingen overdreven, althans op middellange termijn. De werkzaamheidsgraad van de Belgische beroepsbevolking bedraagt nu ongeveer 62 procent. Dat betekent op het eerste gezicht dat we minstens zes op de tien vluchtelingen op beroepsleeftijd aan het werk moeten krijgen, willen we het economisch draagvlak constant houden. Maar die statistiek houdt geen rekening met het leeftijdsprofiel van de vluchtelingen tegenover dat van de Belgische bevolking.

Uit de grafiek blijkt dat er vooral jonge mensen naar België migreren: meer dan driekwart van de migranten is jonger dan 40 jaar, tegenover minder dan de helft voor de Belgische bevolking. Bij de migranten zitten dus weinig gepensioneerden, terwijl net die categorie relatief duur is voor de Belgische overheid, door pensioenen en gezondheidszorg.

tijdmigranten

De werkzaamheidsgraad van de Belgische beroepsbevolking levert een werkzaamheidsgraad op van de totale Belgische bevolking, dus kinderen en 65-plussers erbij geteld, van slechts 40 procent: één actieve onderhoudt 2,5 personen (onder wie zichzelf). Willen we diezelfde verhouding bij de immigrantenpopulatie – één actieve migrant voor 2,5 migranten – dan moet er niet 62 procent van de migranten op beroepsleeftijd aan het werk zijn, maar slechts de helft.

Dat ligt in lijn met de cijfers die Jan Denys, arbeidsmarktdeskundige bij de uitzendgroep Randstad, naar voren schuift: na tien jaar is ongeveer de helft van de vluchtelingen aan het werk. Dus zelfs met de huidige trend van matige werkzaamheidsgraad van vluchtelingen moeten we ons – althans op middellange termijn – weinig zorgen maken over de betaalbaarheid van het systeem. De uitdaging is het beter te doen dan die matige werkzaamheidsgraad.

De tekst verscheen eerst als column in De Tijd.

Bied alle kansarme gezinnen gezinsondersteuning aan

De reeks ‘Bank achteruit’ in De Morgen toont in de eerste plaats dat de kloof tussen kansrijke en kansarme kinderen in Vlaanderen nog steeds groot is. Taalachterstand en armoede komen in de verhalen vaak naar voren als de oorzaken van deze kloof. De scholen en leerkrachten lijken, ondanks de energie en het enthousiasme, niet opgewassen tegen de opdracht om elk kind een gelijke kans te geven.

Het is dan ook niet enkel de schoolse omgeving die kansen van kinderen bepalen. Het gezin neemt ook een belangrijke plaats in, wellicht de belangrijkste. Zo is er het verhaal van de Turkse vader wiens jongste dochter, nog in de kleuterklas, onvoldoende goed Nederlands spreekt. Dat hypothekeert haar kansen om te slagen in het eerste leerjaar, en zo haar hele verdere schoolse en professionele carrière. Toch blijkt de dochter vaak maar halve dagen naar de kleuterschool te komen, te weinig om het Nederlands voldoende machtig te worden.

Voor Wouter Duyck, professor psychologie (UGent), is de uitbreiding van de leerplicht naar de kleuterjaren dan ook een must (DM 26/8). Het is een dwingende maatregel, maar één die hier gepast lijkt. Je kan als overheid paternalistisch optreden ten aanzien van kinderen als er duidelijk bewijs is dat de dwang in het belang van het kind is.

Het is echter nogmaals de oplossing zoeken op school. Dat is nodig, maar onvoldoende. Er moet ook meer in het gezin zelf gebeuren. Die interventie is veel moeilijker af te dwingen, omdat je dan binnentreedt in de privacy van het gezin. Dwang zou hier zelfs het tegengestelde effect kunnen hebben.

Maar dwang hoeft niet: er zijn sterke aanwijzingen in de wetenschappelijke literatuur dat het voldoende is om de ondersteuning vrijwillig aan te bieden. Ouders van kansarme kinderen zijn immers in essentie net zoals ouders uit de middenklasse: veruit de meeste ouders willen het beste voor hun kinderen. Als ondersteuning vrijwillig aangeboden wordt, gaan de meeste ouders daar ook op in. En wat meer is, dergelijke programma’s hebben een significante en blijvende impact te op de latere ontwikkeling van de kinderen.

Uit Amerikaans onderzoek naar deze vorm van early child education blijkt dat kansarme kinderen uit gezinnen die ondersteund worden doorgaans meer aan het werk zijn, minder crimineel gedrag vertonen en gezonder zijn. En het effect is sterker als de gezinsondersteuning vroeger begint, startend bij de geboorte (en zelfs nog vroeger). Dat impliceert dus een focus op het gezin.

De Amerikaanse initiatieven zijn misschien niet zomaar over te zetten naar Vlaanderen, omdat de context te verschillend kan zijn. We zullen dus zelf moeten uitzoeken wat hier wel en niet werkt. Dat betekent dat er experimenten moeten opgezet worden die wetenschappelijk opgevolgd worden, waarbij sommige, willekeurig geselecteerde gezinnen ondersteund worden en andere niet. Na een bepaalde tijd, te meten in jaren, kunnen dan de eventuele effecten van de ondersteuning gemeten worden.

Dat vraagt extra middelen en de nodige tijd. Daarbij mogen budgettaire overwegingen niet in de weg staan. Professor Duyck verwijst naar het onderzoek van James Heckman die het jaarlijks rendement van dergelijke investeringen schat op 7 à 10 procent; het gaat dan om gezinsondersteuning dat zich richt op zeer jonge kinderen. De langetermijnrente staat slechts op 1 procent. Met andere woorden, elke CEO geeft zijn zegen voor een dergelijke investering omdat ze veel geld zal opbrengen.

Bovendien is de investering rechtvaardig. De politiek mag dus niet aarzelen. Er moet nu meer geld naar vrijwillige gezinsondersteuning, met ruimte voor experimenten en wetenschappelijke omkadering.

Deze tekst verscheen eerst als opinie in De Morgen

Meer geschoolde vluchtelingen versterken Belgische economie

De vluchtelingencrisis is door de conflicten in onder meer Syrië en Irak prominent aanwezig in de nieuwsberichten. Miljoenen mensen zijn op de vlucht voor oorlog en sommigen daarvan proberen Europa te bereiken. Wij willen hen echter niet of nauwelijks opvangen: een opvang- en spreidingsplan van commissievoorzitter Juncker om over twee jaar 60.000 asielzoekers en vluchtelingen extra op te vangen, geraakte niet goedgekeurd. 60.000 mensen komt overeen met 0.012 procent van de Europese bevolking.

België zou ook zelf kunnen beslissen om meer vluchtelingen op te nemen. Dat is echter weinig populair, omdat het nu al duidelijk is dat migranten hier minder goed blijken te integreren en vaker niet aan het werk zijn. Uit cijfers van de Oeso blijkt dat immigranten in België een werkgelegenheidsgraad hebben van 53 procent, waarmee België slechter scoort dan gelijk welk ander ontwikkeld land.

Een verklaring voor deze lage absolute en relatieve werkgelegenheidsgraad is minstens deels te vinden in het opleidingsniveau van de migranten: 21 procent van de Belgische migranten is laaggeschoold. Opnieuw presteert geen enkel ander ontwikkeld land slechter dan België. Ook is het aandeel hooggeschoolden onder de migranten lager dan onder de autochtone Belgen. En net zoals bij de autochtone Belgen is het opleidingsniveau sterk bepalend voor de jobkansen.

En dat effect is zeer sterk. De onderstaande figuur geeft voor België de werkgelegenheidsgraad van autochtonen en migranten volgens hun opleidingsniveau. Afkomst heeft een duidelijke impact op je jobkansen: migranten blijken minder aan het werk te zijn dan autochtonen, of ze nu hoog- of laaggeschoold zijn. Maar uit de figuur blijkt ook dat afkomst veel minder belangrijk is dan het opleidingsniveau: hooggeschoolden zijn veel meer aan het werk dan laaggeschoolden, of ze nu migrant of autochtoon zijn.

werkgelegenheidsgraagOpleidingAfkomst
Het scholingseffect is aanzienlijk: in België is de werkgelegenheidsgraad van de hooggeschoolde migrant 74 procent, terwijl die van de laaggeschoolde autochtoon slecht 47 procent is, of maar liefst 27 procentpunt lager. Dat effect is ook vast te stellen in de andere ontwikkelde landen, maar is in België gemiddeld sterker.
België scoort slechter dan alle andere OESO-landen op tewerkstellingsgraad bij immigranten.

En dat legt meteen de inefficiëntie bloot van de Belgische immigratiepolitiek. Terwijl het scholingsniveau in België net belangrijker is dan elders om aan een job te geraken, blijkt de Belgische immigrant veel lager geschoold te zijn dan in de andere ontwikkelde landen. Met andere woorden, de Belgische economie heeft meer nood aan werknemers met een hoge scholing, maar het Belgische immigratiebeleid levert meer migranten op met een lage scholing. Vraag en aanbod zijn dus niet op elkaar afgestemd en het Belgische immigratiebeleid is niet efficiënt als het op werkgelegenheid aankomt, een belangrijke voorwaarde om van een geslaagd immigratiebeleid te kunnen spreken.
België zou dat kunnen oplossen door meer hooggeschoolde asielzoekers en vluchtelingen toe te laten. De humanitaire criteria kunnen behouden blijven, maar worden dan gecombineerd met economische criteria. Op die manier zou België meer de immigratiepolitiek van Canada en Australië volgen. Het zou de integratie en opvang van grote aantallen vluchtelingen vergemakkelijken.

Meer nog, opvangen van meer hooggeschoolde vluchtelingen zal paradoxaal genoeg de Belgische economische capaciteit kunnen versterken. De gemiddelde werkgelegenheidsgraad van België is immers ongeveer 62 procent. Indien de nieuw toegelaten hooggeschoolde migranten gemiddeld dezelfde werkgelegenheidsgraad hebben als de bestaande, namelijk 74 procent, dan zou een hogere immigratie de werkgelegenheidsgraad doen toenemen. Als bonus zou ook het huidige, negatieve beeld van immigratie verbeteren, omdat de nieuwkomers meer dan gemiddeld bijdragen tot onze economie en onze sociale welvaartstaat.

Ik denk dat een dergelijke immigratiepolitiek ook de ethische toetsteen doorstaat, omdat deze politiek ervoor kan zorgen dat we veel meer vluchtelingen toelaten tot het veilige en welvarende België. En als het aankomt op het helpen van kwetsbare vluchtelingen, is er, denk ik, slechts één criterium relevant is: : hoe meer mensen we helpen, hoe beter.

Deze tekst verscheen eerst als column in De Tijd.

Economische immigratie kan een deel van de oplossing worden

Sinds verschillende maanden is de vluchtelingencrisis prominent in het nieuws. Telkens wordt duidelijk dat de vluchtelingencrisis immens is. Enkel en alleen al vanuit Syrië zouden er vier miljoen mensen op de vlucht zijn.

In mei kwam Commissie-voorzitter Juncker met een plan om in twee jaar 40.000 nieuwe asielzoekers en 20.000 vluchtelingen op te nemen en te verspreiden over de EU. Dat is 0,012 procent van de bevolking. Het spreidingsplan betekende voor België ongeveer 1.700 extra asielzoekers en vluchtelingen of 0,015 procent van de bevolking. Het plan werd uiteindelijk niet goedgekeurd.

Carl Devos pleitte maandag voor een actief immigratiebeleid (DM 17/8). Hij stelde evenwel dat economische immigratie niet zomaar de vluchtelingencrisis kan oplossen, omdat de economische criteria niet dezelfde zijn als de humanitaire criteria. Dat klopt, maar als de twee soorten criteria op een goede manier gecombineerd worden, kan economische immigratie wel een deel van de oplossing worden.

Nu is het zo dat humanitaire criteria bepalen wie een asielzoeker of vluchteling is, zodat enkel zij die echt bescherming nodig hebben, toegelaten worden. Bovenop de humanitaire criteria zouden extra economische criteria opgelegd kunnen worden, die nagaan of iemand in ons land productief kan zijn en dus een grote kans op een job heeft.

Tegelijk moet het aantal immigranten dat België wil toelaten drastisch verhoogd worden. Op die manier zou België op zijn eentje het Juncker-plan kunnen uitvoeren: over twee jaar zou onze bevolking dan met 0,55 procent extra groeien met productieve mensen. Mensen die meebetalen aan de pensioenen en de staatsschuld. Immigratie wordt dan een positief verhaal.

Een mogelijk tegenargument is dat er nu al een relatief hoge werkloosheid is in België. Maar het aantal jobs is geen vast gegeven: productieve mensen creëren ook werk voor anderen. Bovendien wordt dit effect nog versterkt als de economische criteria zich richten op vaardigheden die nodig zijn in knelpuntberoepen. Gezien het grote aanbod van vluchtelingen uit landen die toch redelijk ontwikkeld waren, zoals Syrië, zullen er waarschijnlijk voldoende mensen aan zowel de humanitaire als de economische criteria voldoen.

Men kan zich afvragen of dit wel ethisch is. Met dit mechanisme zal de niet-productieve vluchteling nooit in aanmerking komen, terwijl een productieve mens niet meer waard is dan een minder of niet-productieve mens. Dat geldt ook omgekeerd: een productieve mens is ook niet minder waard.

Gegeven dat België de instroom van asielzoekers en vluchtelingen noodgedwongen beperkt, maakt het, denk ik, ethisch niet uit welke mensen je selecteert. Zolang ze kwetsbaar zijn en de hulp echt nodig hebben, is er vanuit ethisch oogpunt maar één criterium relevant: hoe meer je er toelaat, hoe beter. En net door de kwetsbare, maar productieve asielzoekers en vluchtelingen toe te laten, verhoog je de capaciteit, zowel economisch als politiek, om drastisch meer mensen toe te laten. En dus veel meer mensen in nood te helpen.

Deze tekst verscheen eerst als opinie in De Morgen

Over nut en nadeel van een basisinkomen

In Nederland willen 13 gemeenten experimenteren met het basisinkomen, in nog eens 28 gemeenten wordt dat idee in overweging genomen. “Gemeenten gaan ‘gratis geld’ uitdelen”, kopte hetFinancieel Dagblad gisteren. In De Correspondent werd dat “Hoe het basisinkomen Nederland verovert”.

Zo start Utrecht na de zomer met een experiment voor de toekenning van de bijstandsuitkering die onderhevig is aan allerlei regels en controles. Met het experiment wil men nagaan of die regels en controles kunnen worden afgeschaft zonder dat er ongebreideld geprofiteerd wordt.

De aandacht die initiatieven als die in Utrecht krijgen, toont hoe sterk het idee van een basisinkomen is geworden. En bewijst dat er niet zoiets bestaat als ‘het’ basisinkomen: achter dit radicale idee – een onvoorwaardelijk inkomen voor elk individu – zit een waaier van implementaties. Dat werd fijntjes geïllustreerd door de Utrechtse projectleider van het experiment, die stelde dat het niet het ultieme doel is om een basisinkomen in te voeren, wel om de erg bureaucratische regels in de bijstand te vereenvoudigen.

Om een goede discussie over nut en wenselijkheid van een basisinkomen te voeren, moeten de doelstellingen ervan duidelijk gemaakt worden. Zo kun je nagaan of het basisinkomen zou kunnen werken en vooral of er geen betere alternatieven zijn binnen het systeem zoals we dat kennen, namelijk een systeem met onder meer een uitgebreide sociale zekerheid.

Stel dat men kinderarmoede wil uitroeien. Het huidige systeem is inderdaad inefficiënt om dat te bereiken, omdat we voor elk kind een relatief hoge kinderbijslag geven, dus ook voor kinderen uit de midden- en hogere inkomensklasse. Het zou dan beter zijn om enkel die gezinnen voldoende kinderbijslag te geven die in armoede leven. Dat is makkelijk uit te voeren binnen het huidige systeem, maar dat impliceert wel een meer selectieve kinderbijslag. Dat gaat ironisch genoeg in tegen het idee van een basisinkomen, dat net universeel is.

Een andere doelstelling van veel voorstanders van een basisinkomen is de vrijheid vergroten. Een onvoorwaardelijk basisinkomen zou de vrees wegnemen om zonder inkomen te vallen. Hierdoor zouden mensen tijdens de drukke periodes van hun leven minder kunnen werken, als er bijvoorbeeld voor kinderen of ouderen gezorgd moet worden. Femma, een vzw die opkomt voor gendergelijkheid, is terughoudend omdat ze vreest dat het toekennen van een basisinkomen de positie van de vrouw kan ondermijnen. Vrouwen zetten immers nog steeds sneller een stapje terug op de arbeidsmarkt en een basisinkomen zou dat effect kunnen versterken.

En als de doelstelling is om de bureaucratische kostprijs van onze sociale zekerheid te verminderen, dan zou je je kunnen beperken tot een onvoorwaardelijke bijstandsuitkering, zoals Utrecht onderzoekt.

Met andere woorden, voor verschillende doelstellingen zijn meerdere antwoorden binnen het bestaande systeem mogelijk. Dat heeft het voordeel dat het systeem niet radicaal moet worden aangepast, maar stapsgewijs kan evolueren. De sociale zekerheid is een essentieel onderdeel van een rechtvaardige maatschappij, omdat op die manier de sociale risico’s worden beperkt. Iedereen kan immers ziek of werkloos worden. Om dat risico te beheren, betalen we als individu een verzekeringspremie in de hoop dat we niet de pech hebben om ziek of werkloos te worden. Hebben we die pech wel, dan krijgen we een uitkering van de verzekeringsmaatschappij.

Een verzekeringssysteem is dus in essentie niet universeel, maar juist discriminerend wat de uitkering betreft: enkel diegenen met extra noden krijgen geld. Een basisinkomen is het tegenovergestelde: iedereen krijgt evenveel, ongeacht de verschillende noden.

Een basisinkomen dat het principe van de sociale zekerheid uitholt, is dan ook een stap terug.

Deze tekst verscheen eerst als opiniestuk in De Morgen.

De Griekse topprestatie

Terwijl de Belgische regering zich deze week buigt over een taxshift van hopelijk wat meer dan een paar miljard, is de Griekse economie de voorbije twee weken in de afgrond gestort.

Zoiets is onvermijdelijk als banken dichtgaan en kapitaalcontroles worden ingesteld. Gelukkig gaan de banken vandaag weer open, maar de kapitaalcontroles blijven gelden.

Het geeft aan wat de gevolgen zouden zijn, als er een echte Grexit zou komen. De huidige, precaire situatie houdt dan maandenlang aan. Het is duidelijk dat Duitsland en zijn medestanders dat gebruiken om de Grieken te dwingen om hun begroting drastisch op orde te stellen.

Toch hebben de Grieken al verregaande maatregelen genomen en resultaten geboekt. Volgens Ameco, de databank van de Europese Commissie, klokte het primair surplus in 2014 voor het eerst sinds mensenheugenis af op een positief saldo van 0,4 procent. Het primair surplus is het begrotingssaldo zonder interestbetaling op de overheidsschuld. De vijf jaren daarvoor was dat surplus gemiddeld min 6 procent. Vooral tussen 2013 en 2014 was de verbetering spectaculair, met een vermindering van de overheidsuitgaven met 9 procent van het bbp. Dat is omgerekend voor de Belgische economie 36 miljard euro: om het even welke Belgische taxshift die deze zomer uit de bus komt, verbleekt daarbij.

Maar de Grieken slaagden er ook in om hun concurrentiekracht sterk te verbeteren door de nominale lonen te doen dalen: ten opzichte van 2010 was er in 2014 een loondaling met 12 procent, terwijl in Duitsland en België de lonen stegen met ongeveer 8 procent. Dat is een verbetering van de Griekse concurrentiepositie met 20 procent. Het resultaat van deze sterke verbetering begon zich eindelijk voorzichtig te tonen in de Griekse groeicijfers die in de loop van 2014 positief werden.

Er kan dus niet beweerd worden dat Griekenland geen maatregelen genomen heeft. Sterker, het tempo waarin dat gebeurt, is niet minder dan een topprestatie.

Begin 2015 stemden de Grieken echter voor Syriza, dat een alternatief bood voor de drastische besparingen. Dat had voor de andere landen in de eurozone een signaal moeten zijn geweest dat er even een adempauze nodig was voor de Grieken, na de zware jaren. Maar het draaide anders uit. Voor Duitsland en zijn medestanders was het een signaal om zich nog onverzettelijker te tonen. De Griekse regering werd in het nauw gedreven en maakte enkele gekke sprongen. Het resultaat is de huidige situatie.

Het trieste van de hele zaak is dat de voorbije weken en maanden de voorzichtige Griekse heropleving weer ongedaan gemaakt is. De Grieken staan, ondanks hun topprestatie, terug bij af. Of, misschien nog erger, dankzij hun ‘partners’ in de eurozone.

Deze tekst verscheen eerst als De Mening in DS Avond.

Grexit als oplossing voor de Grieken

Maandagmorgen werd in extremis een grexit vermeden met een akkoord over een derde bailout-programma voor Griekenland. Er is al heel wat inkt gevloeid over dit akkoord waarbij de teneur is dat de Grieken heel veel hebben moeten toegeven. Bart Haeck, journalist bij deze krant, sprak zelfs van een vernedering voor de Grieken.

Een dergelijk machtspel waarbij men niet als gelijken onderhandelt, maar waarbij de zwakke onderhandelingspositie van de Grieken schaamteloos wordt uitgebuit gaat in tegen de politieke idee van samenwerking en integratie van de Europese landen. Want dat was de eurozone in de eerste plaats: een politiek project, met een pad naar meer Europese integratie. Een cynicus zou beweren dat het nog steeds een politiek project is, maar dan één van machtspolitiek.

Men kan zich afvragen waarom de Grieken dit slikken en zelf niet kiezen voor een exit uit de eurozone. Zelf was ik er steeds van overtuigd dat vooral de enorme kosten van de overgang naar een nieuwe nationale munt dit verhinderen. Immers, de nieuwe drachme zal minder waard zijn dan de euro, waardoor de aankondiging van de grexit zal leiden tot een bank run, waarbij de Grieken massaal euro’s afhalen om deze nadien in te wisselen voor de nieuwe drachme. Om dat te vermijden moeten banken voor bepaalde tijd dicht en moeten kapitaalcontroles ingevoerd worden tot de nieuwe munt min of meer is ingevoerd. Dat kan lang duren en heeft een desastreuze impact op de economie en de samenleving.

Maar wat ik hierboven beschrijf is exact wat er momenteel in Griekenland gaande is: de banken zijn sinds vorige week maandag dicht, Grieken kunnen maximaal 60 euro per dag afhalen en er zijn kapitaalcontroles. En het is niet duidelijk hoe lang deze toestand nog zal duren. Met andere woorden, de schade die een grexit op korte termijn zou veroorzaken ondergaan de Grieken nu al, zonder grexit.

Volgens Lode Vereeck, senator voor Open VLD en professor economie (Uhasselt), zijn er echter ook nadelen op de langere termijn. Hij noemt vier redenen. Ten eerste zal een grexit tot een bankroet leiden omdat de Griekse schulden in euro’s blijven terwijl de Grieken betalen met de nieuwe drachme die minder waard is, wat onhoudbaar is. De vraag is of dat voor de Grieken wel zo erg is. In 2014 had Griekenland immers een licht positief primair saldo, waardoor de Griekse overheid in principe haar lopende uitgaven kan financieren met de lopende inkomsten, dus zonder te moeten lenen. Ze kan dan in een veel sterkere positie een schuldherschikking onderhandelen en zelfs beslissen bepaalde schulden niet terug te betalen.

Ten tweede stelt Vereeck dat importgoederen duurder zullen worden door de nieuwe drachme. Echter, doordat importgoederen duurder worden, zal de binnenlandse productie relatief goedkoper worden, wat dan weer positief is voor de binnelandse werkgelegenheid en de Griekse bedrijven. Bovendien is de Griekse export helemaal niet te verwaarlozen. Zoals te zien is op bijgaande grafiek, exporteert Griekenland bijna evenveel als het importeert. De 56 miljard euro die Griekenland exporteerde in 2014 bestaat voor de helft uit goederen en de helft uit diensten. Het is verrassend genoeg vooral de export van diensten (vooral toerisme) die lijdt onder de crisis en die door een grexit sterk zou kunnen aantrekken.

exportimport

Verder stelt Vereeck dat een grexit de geloofwaardigheid van de eurozone zou ondergraven, omdat dan duidelijk wordt dat men niet in staat is om een relatief klein probleem op te lossen. Het zou het orthodoxe Griekenland ook in de armen van het orthodoxe Rusland kunnen drijven. Bovendien zal na een grexit mogelijks gespeculeerd worden tegen Portugal, Spanje en Italië. Het zijn volgens mij goede argumenten tegen een grexit, maar irrelevant vanuit het Griekse standpunt.

Ik denk dan ook dat de voornaamste reden dat Grieken geen grexit willen van politiek aard is. Grieken willen graag bij de Europese club horen. Maar gegeven de manier waarop die Europese club hen behandelt, vraag ik me af hoe lang dat nog zal duren.

Deze tekst verscheen eerst als De Stelling in De Tijd.

Grieken hebben nu onze solidariteit en geduld nodig

Je hebt niet veel cijfers nodig om in te zien dat Griekenland een sociaal drama is en dat de bevolking nu echt wel genoeg ellende heeft gehad. Tijd om de spons boven te halen en de Grieken een vooruitzicht te bieden.

Kwatongen beweren dat de trojka (Europese Commissie, Europese Centrale Bank en Internationaal Monetair Fonds) in de Griekse crisis een politiek spel speelt om Syriza, toch wel zéér links, van de macht te drijven door dermate hoge eisen te stellen die Syriza wel moet weigeren. Anderen beweren dan weer dat de Griekse regering een onverantwoord stelletje amateurs zijn die hun hand overspelen. Als buitenstaander is het voor mij heel moeilijk om in dit spelletje zwartepieten klaar te zien.

Wel is duidelijk dat Griekenland een geval apart is. Corruptie, vriendjespolitiek en belastingontduiking vind je in elk land, maar lijken in Griekenland zo wijd verspreid dat de overheid haar taken niet meer kan financieren en uitvoeren. Het land een gefaalde staat noemen, is maar een beetje overdreven. Het land kent momenteel enorme begrotingstekorten en een exploderende overheidsschuld, maar ook in de goede jaren was het Griekse begrotingstekort al ruim boven 5 procent. Dat werd toen verdoezeld door de cijfers jaar na jaar te vervalsen, wat natuurlijk totaal onaanvaardbaar is.

De Grieken hebben dus hun problemen zelf veroorzaakt en hebben gedurende jaren bedrog gepleegd tegenover de andere leden van de eurozone. En dat verleden speelt de Grieken parten: Griekenland zal boeten. Als je spilzucht en fraude niet bestraft, is er immers geen reden waarom de Grieken (en andere landen) het in de toekomst anders zullen doen. Dat lijkt dan wel solidariteit, maar is enkel naïef en daar wordt vroeg of laat misbruik van gemaakt. Dat is het bekende probleem van moral hazard, waarbij iemand niet de nodige voorzichtigheid aan de dag legt omdat hij weet dat als het fout loopt iemand anders ervoor opdraait. Ook Bart De Wever gaf het als reden voor de ferme houding tegenover Griekenland tijdens een uitzending van De Zevende Dag (21 juni).

Het was ook mijn standpunt in 2010, bij het uitbreken van de Griekse crisis. Ik was en ben ervan overtuigd dat moral hazard een belangrijk probleem is en dat de Grieken niet zomaar een bail-out verdienen, omdat ze in de toekomst dan weer hetzelfde onverantwoord gedrag zullen vertonen.

Maar dat was vijf jaar geleden. Ondertussen is het duidelijk dat Griekenland niet zomaar een bail-out gekregen heeft. De bijgaande grafieken tonen de lamentabele economische situatie in Griekenland in vergelijking met België. Het bbp per hoofd nam af met 25 procent terwijl het in België nagenoeg stabiel bleef, met als resultaat dat de gemiddelde Belg nu dubbel zo rijk is als de gemiddelde Griek. De werkloosheid kende zo mogelijk nog een dramatischer verloop met een stijging tot 26,5 procent, driemaal zo hoog als in België.

griekensolidariteit

Achter die cijfers schuilt een maatschappelijk drama en het is niet overdreven om te stellen dat de Grieken ondertussen al ruim hun deel van de ellende gehad hebben. Daardoor is het probleem van moral hazard ondertussen niet meer relevant, omdat Griekenland (en andere landen) in de toekomst zonder twijfel meer oog zal hebben voor een duurzame overheid op de lange termijn.

Als moral hazard geen probleem meer is, staat er niets in de weg om solidair te zijn met de Grieken. Het wordt dan ook tijd om de spons over het verleden te halen en de Grieken een perspectief te geven. Dat zal tijd vragen. Want niet alleen moeten de economie en de overheid hervormd worden, de hele Griekse maatschappij moet af van de cultuur van vriendjespolitiek en corruptie. Het kan ook een les zijn voor andere landen: vriendjespolitiek en cliëntelisme zijn niet onschuldig. Ze kunnen een land kapot maken.

Deze tekst verscheen eerst als column in De Tijd.