Helikoptergeld werkt

Panama Papers onthult nog maar eens dat heel wat superrijken zeer weinig belastingen betalen. Het onbegrip daarvoor van veel burgers en politici kan het ideale klimaat zijn om helikoptergeld in te voeren.

De Europese Centrale Bank (ECB) heeft naast het bewaken van de financiële stabiliteit maar één doelstelling: de inflatie onder, maar dicht bij 2 procent te houden. Daartoe heeft ze een aantal middelen. Het meest conventionele is de kortetermijnrente: als de inflatie te laag dreigt te worden, verlaagt de ECB de kortetermijnrente waartegen banken hun geld bij haar kunnen parkeren. Hoe lager die rente, hoe liever de banken het geld in de economie laten. En hoe meer geld er in de economie rondgaat, hoe hoger de inflatie.

De ECB-maatregelen zullen er eens niet zijn voor de banken of de aandelenbeleggers, maar voor de gewone man, ook zij met een klein inkomen. In tijden van Panama Papers lijkt me dat niet onbelangrijk.

De ECB zag zich genoodzaakt om na de financiële crisis van 2008 de kortetermijnrente te laten zakken tot nul procent. Dat betekent dat het conventionele middel uitgeput raakt. De inflatie bleef echter ver onder 2 procent en dus zocht de ECB haar toevlucht tot onconventionele middelen, door onder meer overheidsobligaties op te kopen om zo ook de langetermijnrente naar beneden te krijgen. Ook dat zou consumptie en investeringen moeten stimuleren, en dus moeten leiden tot hogere inflatie. Helaas: het geld dat banken en overheden ontvangen van de ECB voor hun overheidsobligaties wordt te weinig omgezet in consumptie en investeringen en dus blijft de inflatie – nu net boven nul procent – veel te laag.

De ECB lijkt dus aan het einde van haar Latijn en zou nu denken aan het meest onconventionele middel tot nu toe, maar wellicht ook het meest efficiënte: de burgers van de eurozone rechtstreeks extra geld geven. Die methode wordt beschreven als helikoptergeld, naar het idee van Milton Friedman. Zo circuleert het idee dat elke burger 1.000 euro op zijn bankrekening gestort krijgt. Dat komt neer op het creëren van 340 miljard extra geld in de eurozone. Niet dat de welvaart ook plots met 340 miljard gestegen zal zijn: de hoeveelheid goederen en diensten blijft op korte termijn immers constant. Wel is er meer geld voor dezelfde goederen en dus zullen de prijzen stijgen, wat net de bedoeling is.

Op zich is er geen verschil tussen geld bijschrijven op de rekening van banken of die van burgers: de geldhoeveelheid is gestegen, maar de goederen en diensten niet. Het grote verschil met de banken is dat heel wat burgers hun extra geld wellicht wél zullen uitgeven. Die verwachting kan worden gestaafd met de bijgaande grafiek van de spaarquote van gezinnen volgens inkomensdeciel. Gezinnen met hogere inkomens sparen gemiddeld meer dan gezinnen met lagere inkomens. Het verschil tussen het hoogste en laagste deciel is 18 procent tegenover 4 procent.

consumptie

De getoonde spaarquote is de gemiddelde spaarquote van een inkomensdeciel. Dat zegt niet noodzakelijk iets over de marginale spaarquote, het percentage dat gespaard wordt als er 1 euro extra inkomen is. En het is die marginale spaarquote waarin de ECB natuurlijk geïnteresseerd is. Hoe lager, hoe sneller het inflatiedoel bereikt zal worden. En de marginale spaarquote kan veel hoger liggen dan de gemiddelde.

Toch kan men verwachten dat heel wat gezinnen met een (relatief) laag inkomen sterk beperkt zijn door hun budget en daardoor een groot deel van het extra geld zullen uitgeven. Zij die het extra geld echt nodig hebben, zullen er dan ook voor zorgen dat het helikoptergeld effectief de inflatie verhoogt. En de ECB-maatregelen zullen er eens niet zijn voor de banken of de aandelenbeleggers, maar voor de gewone man, ook zij met een klein inkomen. In tijden van Panama Papers lijkt me dat niet onbelangrijk.

Deze tekst verscheen eerst als column in De Tijd.

De Belgische voedingsindustrie zal niet verdwijnen door minder landbouw

Ons land moet zijn landbouwoppervlakte geleidelijk aan afbouwen. Die stelling blijft overeind, ook na de misnoegde reactie van de Boerenbond.

In mijn vorige column pleitte ik ervoor dat België minder ruimte voor landbouw zou reserveren en meer voor natuur, wonen en economie. Landbouw neemt immers 44 procent oppervlakte in voor slechts 0,7 procent van het bruto binnenlands product (bbp) in 2014.

Mijn pleidooi was niet naar de zin van Sonja De Becker, de voorzitster van de Boerenbond, de belangenorganisatie van de landbouwers. Ze erkende dat het aandeel van de landbouw inderdaad was teruggevallen tot 0,7 procent van het bbp, maar wees erop dat de landbouwsector voor een hefboomeffect van 10 zorgt in de voedingssector in termen van omzet en toegevoegde waarde. Wie de landbouwsector uitvlagt, vlagt ook de voedingsindustrie uit, was de conclusie. Ze noemde mijn voorstel ook een vorm van beggar-thy-neighbour.

Het is een belangrijk argument dat landbouw ook een positieve impact heeft op de voedingssector. Het hefboomeffect van 10 is wel overdreven: de voedingssector was in 2012 goed voor 2,1 procent van het bbp, of 2,5 keer het aandeel van landbouw. En ook het aandeel van de voedingssector is afgenomen: in 1995 was dat nog 2,6 procent van het bbp.

Als je de landbouw- en de voedingssector als één en ondeelbaar beschouwt, wat de voorzitster van de Boerenbond lijkt te beweren maar zeker niet volledig zo is, dan is het aandeel van die gecombineerde sector gedaald van bijna 4 procent van het bbp tot bijna 3 procent in 17 jaar. Dat is een daling van een kwart, terwijl het oppervlaktegebruik nagenoeg gelijk bleef op 44 procent. De grafiek bij de vorige column blijft dus gelden, ook als de landbouw- en de voedingssector worden samengenomen. En dus ook de bijbehorende stelling blijft overeind.

landbouwopp

Bovendien is mijn voorstel een geleidelijke vermindering van de landbouwoppervlakte van 44 naar 34 procent van de Belgische oppervlakte in de komende twintig jaar. Na die tijd blijft dan nog altijd meer dan driekwart van de oorspronkelijke landbouwoppervlakte over. Dat kan je bezwaarlijk omschrijven als ‘het uitvlaggen van de landbouw’, zoals De Becker deed.

Tijdens de geleidelijke overgang zullen de eerste vierkante meters landbouwgrond die worden afgegeven bijna per definitie de voor landbouw minst productieve gronden zijn, terwijl die gronden zullen worden ingenomen door de meest productieve activiteiten van natuur, wonen en economie. Minder landbouw kan inderdaad leiden tot een kleinere voedingsindustrie, maar dat zal niet een op een gebeuren. Landbouwproducten voor de voedingsindustrie kunnen worden ingevoerd, zoals nu al soms het geval. Bovendien zal de vrijgekomen oppervlakte ingenomen worden door andere functies die het verlies aan landbouw maatschappelijk meer dan genoeg compenseren.

In het begin zal die geleidelijke overgang dus grote maatschappelijke efficiëntiewinsten opleveren. Die zullen geleidelijk afnemen door de wet van de afnemende meeropbrengsten. Het is dan ook waarschijnlijk maatschappelijk niet optimaal de landbouw helemaal te laten verdwijnen. Wat ik wel weet, is dat een nagenoeg constant aandeel van 44 procent oppervlakte veel te veel is voor een (sterk) afnemende economische activiteit. Afbouwen moet, totaal verdwijnen niet.

Ten slotte begrijp ik niet wat de voorzitster van de Boerenbond bedoelt met beggar-thy-neighbour. Het begrip wordt gebruikt om beleid aan te duiden waarbij het ene land zijn economische problemen probeert op te lossen ten koste van een ander land. Zo’n strategie leidt vaak tot een zero sum game of soms nog slechter. Dat is met mijn voorstel absoluut niet het geval: de oppervlakte, die in België en zeker in Vlaanderen een schaars goed is, zal maatschappelijk efficiënter gebruikt worden, waardoor we uiteindelijk beter af zullen zijn.

Een belangenorganisatie als de Boerenbond heeft het recht op te komen voor de belangen van haar leden, maar ze kan daarbij niet blind zijn voor de belangen van anderen. Mijn voorstel is geen decimering van de landbouw, maar een geleidelijke afbouw van de oppervlakte met nog geen kwart. Dat lijkt me in een dichtbevolkt land als België een zeer redelijke vraag. Ik hoop dat de Boerenbond het voorstel ernstig overweegt.

Deze tekst verscheen eerst als column in De Tijd.

Minder landbouw kan natuur en economie laten groeien

Het transportbedrijf Essers in Limburg kan dan toch uitbreiden. Daarvoor moet een stuk bos verdwijnen. Het bos zal elders gecompenseerd worden, maar voor velen is het duidelijk dat natuur moet wijken voor de economische bedrijvigheid.

Het optimisme dat economie en natuur wél kunnen samengaan, botst hier letterlijk op zijn grenzen. Het lijkt onvermijdelijk dat in het dichtbevolkte Vlaanderen bedrijven en natuur op gespannen voet staan.

Dat hoeft echter niet zo te zijn. Wie Vlaanderen al eens op een stafkaart of vanuit de lucht bekeken heeft, merkt het grote lappendeken van open ruimte op: akkers en weiden lijken alomtegenwoordig. En dat zijn ze ook: in 2012 was 44 procent van de Belgische grondoppervlakte landbouwgrond (waarvan 62 procent akker- en teelgronden en 38 procent weiden en graslanden). Dat is maar een heel lichte daling tegenover 1980 en 1995, toen het nog respectievelijk 46 en 45 procent was.

In scherp contrast met het nagenoeg constante aandeel van de landbouw in het ruimtegebruik in België, staat het aandeel in de toegevoegde waarde die de sector jaarlijks creëert. Terwijl al in 1995 nog slechts 1,35 procent van het bbp van de landbouw kwam, is dat in 2012 nog verder teruggevallen naar 0,85 procent of een daling van 38 procent (zie grafiek). In 2014 is het aandeel zelfs teruggevallen naar 0,7 procent.

bbp landbouw

Landbouw legt dus beslag op 44 procent van het ruimtegebruik voor een economische activiteit van minder dan 1 procent. Dat is de olifant in de kamer als het over ruimtegebruik in Vlaanderen gaat, maar het is ook de sleutel om economie en natuur met elkaar te verzoenen. Door minder landbouwoppervlakte kan zowel natuur als economie groeien en kan men vermijden dat natuur moet wijken voor jobs.

Daarbij moet vooral worden ingezet op minder akker- en teelgronden, omdat die gronden een lagere natuurwaarde hebben in vergelijking met weide en graslanden. Die vermindering kan het best geleidelijk gebeuren, om de landbouwers de tijd te geven zich aan te passen of simpelweg met pensioen te gaan.

Zelfs als de landbouwoppervlakte met slechts een half procentpunt per jaar zou afnemen, komt er jaarlijks ongeveer 15.000 hectare vrij. Het is dan aan de politiek om die toe te wijzen aan natuur, economie of woongebied. Ik vermoed dat natuur de grote slokop zal zijn, ook omdat bedrijven en woongebied heel efficiënt met ruimte omspringen.

Dat betekent overigens niet dat de landbouw zal verdwijnen: met een jaarlijkse daling van een half procentpunt blijft er na 20 jaar 34 procent van de totale oppervlakte in België over voor landbouw. Dat is nog steeds gigantisch veel.

De grootste bezorgdheid is wellicht de voedselvoorziening. Het verminderen van landbouwproductie in eigen land maakt ons meer afhankelijk van invoer. Nochtans denk ik dat dat risico verwaarloosbaar is. Ten eerste wordt voedsel ingevoerd uit een waaier van landen. Er kan ook op heel veel plaatsen in de wereld aan landbouw gedaan worden, waardoor het wegvallen van invoer uit het ene land kan worden opgevangen door een ander land. Bovendien kan de verminderde landbouwproductie in België makkelijk opgevangen worden in andere Europese, stabiele landen, zoals bijvoorbeeld Frankrijk.

Ten slotte is het zo dat ook nu al veel wordt ingevoerd, maar – misschien verrassend – ook veel wordt uitgevoerd. België blijkt zelfs een netto-exporteur te zijn van landbouwproducten. Duitsland en zeker het Verenigd Koninkrijk zijn dan weer netto-importeurs. Overigens zonder voedselcrisissen.

Het is duidelijk dat het in een dichtbevolkt land als België inefficiënt is om bijna de helft van de oppervlakte voor landbouw te reserveren om zodoende netto-exporteur van landbouwproducten te worden. Het zou beter zijn de landbouwoppervlakte geleidelijk af te bouwen om zo meer ruimte te geven aan natuur, economie en wonen.

Deze tekst verscheen eerst als column in De Tijd.

Cultuursubsidies veroorzaken Mattheuseffect

Eind vorig jaar werden de resultaten gepubliceerd van de participatiesurvey 2014 over cultuur. De survey bekijkt gegevens van publieke en private cultuurparticipatie en creatieve hobby’s en wordt gecoördineerd door de Vakgroep Sociologie van de Universiteit Gent. Ook in 2004 en 2009 werden dergelijke surveys uitgevoerd, wat toelaat een evolutie te geven.

De survey vraagt ook naar het diploma waardoor de participatiegraad kan worden opgedeeld volgens opleidingsniveau. De resultaten voor de deelname aan kunstige en populaire podiumkunsten zijn te zien op de illustratie. Het grote verschil tussen hoger- en lageropgeleid is duidelijk: de incidentele participatie, namelijk 1 of 2 keer tijdens de afgelopen zes maanden, is 2 tot 3 keer hoger voor hoogopgeleiden in vergelijking met laagopgeleiden. Wat betreft de frequente participatie, 3 of meer keer, is dat zelfs 3 tot 4 keer hoger. Dezelfde resultaten zien we ook voor andere domeinen: zo is het verschil in participatiegraad tussen hoog- en laagopgeleid voor musea en tentoonstellingen nog uitgesprokener.

cultuurmattheus

Het zijn allen cultuurdomeinen die gesubsidieerd worden door de overheid. Die subsidies komen dus vooral ten goede aan hoogopgeleiden. Gezien de sterke correlatie tussen opleiding en inkomen krijgen heel wat cultuurparticipanten die het eigenlijk best wel kunnen betalen toch een soms zeer grote korting op hun ticketprijs. Die korting wordt betaald door de niet-gebruiker, waar dus ook heel wat laagopgeleiden met een laag inkomen bij zitten.

Cultuursubsidies blijken dus een klassiek voorbeeld van het mattheuseffect te zijn, waarbij zij die hebben zullen krijgen. En dat geld komt van belastingen die de niet-gebruiker moet betalen, en dus de niet-gebruiker armer maakt. Gezien er heel wat niet-gebruikers laagopgeleid zijn en een laag inkomen hebben, kan men spreken van een transfer van arm naar rijk.

En dat mattheuseffect houdt hardnekkig stand. Het was een speerpunt in het beleid van Bert Anciaux toen hij minister van Cultuur werd om lageropgeleiden meer te doen participeren. Ondanks alle inspanningen blijkt dat 15 jaar later niet gelukt te zijn: de lage participatiegraad onder laagopgeleiden blijft constant, of daalt zelfs nog wat.

In de survey wordt ook gevraagd naar de drempels om te participeren. Men zou kunnen veronderstellen dat het financiële doorweegt voor laagopgeleiden, maar slechts 9 procent duidt dit aan als een drempel; verrassend genoeg is dat voor 13 procent van de hoogopgeleiden wel een drempel, weliswaar nog laag, maar hoger dan voor laagopgeleiden.

Dat het aanbod niet interessant is, is voor ongeveer 30 procent van de respondenten een drempel, min of meer ongeacht het opleidingsniveau. De drempel die het meest wordt aangewezen is echter dat ‘het me gewoon niet interesseert’: gemiddeld bijna 40 procent duidt dit aan, maar bij laagopgeleiden is dat 50 procent.

Cultuursubsidies resulteren dus al jaren in een beleid waardoor bepaalde activiteiten goedkoop aangeboden kunnen worden, terwijl geld niet het voornaamste probleem blijkt te zijn, maar wel het aanbod of gewoon geen interesse in cultuur zelf. Wanneer zal de overheid eindelijk stoppen met dit paternalistische beleid en aanvaarden dat volwassenen zelf kiezen of ze willen participeren of niet? Nu moet iedereen verplicht meebetalen voor activiteiten die ofwel resulteren in een verkeerd aanbod, of die gewoon niet interessant zijn voor veel mensen. Bovendien blijkt dat effect nog sterker voor laagopgeleiden te zijn.

Een vaak gehoord argument voor cultuursubsidies is dat er nu eenmaal zoveel gesubsidieerd wordt en dat mattheuseffecten overal aanwezig zijn, met als voorbeeld de financiering van het hoger onderwijs. Maar een mattheuseffect in het ene domein praat het andere nog niet goed, natuurlijk. Bovendien blijken bijvoorbeeld subsidies voor het hoger onderwijs een opbrengst voor de overheid op te leveren die vele malen hoger is dan de kosten, omdat hogeropgeleiden veel belastingen betalen. En dat geld wordt gebruikt om te herverdelen waardoor zij die geen hoger onderwijs volgen toch voordeel kunnen halen bij die subsidies. Dat effect is er niet bij cultuursubsidies.

Het is voor mij dan ook een raadsel dat zogenaamd sociale partijen die opkomen voor meer (kansen)gelijkheid vaak de grootste verdedigers zijn van cultuursubsidies, terwijl het mattheuseffect overduidelijk aanwezig is.

Deze tekst verscheen eerst als column in De Tijd.

Meer vluchtelingen opnemen is mogelijk

Men verwacht dat België ongeveer 30.000 vluchtelingen zal opnemen via een asielaanvraag in 2015. Dat is 0,27 procent van de bevolking. Met de juiste maatregelen kan de bovengrens minstens dubbel zo hoog.

De massale aanrandingen tijdens oudejaarsnacht in Keulen, waarbij de daders asielzoekers zouden zijn, toont dat er ook akelige aspecten kunnen zijn aan de grote toestroom van vluchtelingen. Het ondermijnt het maatschappelijke draagvlak om veel vluchtelingen op te nemen. Toch blijft het een ethische plicht om mensen in nood te helpen. En lang niet elke vluchteling is een potentiële aanrander.

De regels om vluchtelingen te beschermen zijn niet optimaal. Neem de manier waarop de vluchtelingen naar Europa komen: ze maken een gevaarlijke en dure overtocht met een gammel bootje, in plaats van een goedkoper en veiliger overtocht te maken met een vliegtuig. Dat komt omdat een Europese wet alle kosten voor repatriëring van een uitgewezen asielzoeker legt bij de luchtvaartmaatschappij waarmee die persoon naar Europa is gevlogen. Die zou dus op voorhand het onderscheid moeten kunnen maken tussen echte en onechte vluchtelingen, wat uiteraard niet mogelijk is.

De reden voor deze Europese wet lijkt me simpel: mocht de wet er niet zijn, dan zou Europa overspoeld worden. We zouden de vluchtelingen dan volgens de Conventie van Genève allemaal moeten opnemen, wat we natuurlijk niet willen (en niet kunnen). De Conventie laat immers niet toe dat een land een bovengrens instelt voor vluchtelingen. Een echte vluchteling kan geen bescherming geweigerd worden.

Dus wordt het vluchtelingen fysiek moeilijk gemaakt om naar hier komen. Dat heeft negatieve gevolgen. Het is gevaarlijk. Mensen verdrinken onderweg. Het maakt mensensmokkelaars rijk: een overtocht kost snel enkele honderden tot zelfs duizenden euro’s, geld dat goed gebruikt kan worden in het land van aankomst.

Ten slotte leidt een gevaarlijke overtocht waarschijnlijk tot een averechtse selectie. Het zijn niet de meest kwetsbare vluchtelingen die de overtocht maken. Jonge mannen hebben zonder twijfel een grotere kans dan vrouwen of jonge kinderen. Soms wordt het gezin door de man voor maanden of nog langer achtergelaten.

De eenvoudigste oplossing is die Europese wet af te schaffen. Dat leidt echter tot een nog veel grotere toestroom van vluchtelingen via het vliegtuig. Dus moet per land een bovengrens ingesteld worden voor vluchtelingen. Om die bovengrens ethisch aanvaardbaar te maken moet ze hoog zijn: hoe meer kwetsbare mensen we beschermen, hoe beter. De grootste uitdaging is een maatschappelijk draagvlak te creëren voor zo’n hoge bovengrens.

Integreerbaarheid

Het toverwoord is integratie. De bevolking moet duidelijk gemaakt worden dat de vluchtelingen die we toelaten zo snel mogelijk zullen integreren. Dat betekent dat er een grote kans is dat ze de taal leren, actief naar werk zoeken (of zich bijscholen) en de wet zullen naleven. Dat houdt ook in dat de individuele vrijheden van eenieder gerespecteerd worden, man of vrouw.

Die hoge ‘integreerbaarheid’ moet op twee manieren bereikt worden. Ten eerste moet geselecteerd worden op de instroom van vluchtelingen. We laten niet iedereen toe, maar wel diegenen met de hoogste verwachte kans dat ze goed zullen integreren.

Die selectie kan gemaakt worden in samenwerking met de vluchtelingenorganisatie van de VN. Die kan een voorselectie maken van kwetsbare mensen. Dat gebeurt overigens nu al in het kader van ‘resettlement’ (hervestiging), waarbij vluchtelingen ter plaatse worden geselecteerd om overgebracht te worden naar een derde land. België neemt daar al beperkt aan deel. Uit die voorselectie kan gekozen worden op basis van onze eigen criteria van ‘integreerbaarheid’, tot de hoge bovengrens bereikt is. Ik denk aan hoogopgeleiden en gezinnen met (jonge) kinderen.

Ten tweede moeten er initiatieven komen om de vluchtelingen de kans te geven zich te integreren. Taalcursussen en opleidingen, snelle erkenning van diploma’s en een goede geografische spreiding zijn essentieel. De vooruitgang van de integratie verdient opvolging, opdat de criteria van ‘integreerbaarheid’ verbeterd kunnen worden.

Men verwacht dat België ongeveer 30.000 vluchtelingen zal opnemen via een asielaanvraag in 2015. Dat is 0,27 procent van de bevolking. Ik denk dat de bovengrens minstens dubbel zo hoog kan, zeker op basis van de opgesomde maatregelen. Die zijn ook ethisch verdedigbaar, want als het aankomt op het helpen van kwetsbare mensen is enkel het getal belangrijk: hoe meer, hoe beter.

Deze tekst verscheen eerst als column in De Tijd.

Congestietaks is concurrent voor het spoor

Het is contra-intuïtief, maar een congestietaks voor auto’s ondermijnt de onmisbaarheid van het spoor.

Volgende week gaan de spoorbonden staken. De stakingsdagen zijn teruggebracht van vijf naar twee, maar het blijven weerom twee dagen dat het spoor zal stilliggen, met een impact op het maatschappelijke leven. De grootste impact is economisch: niet enkel mensen die normaal gezien pendelen worden gehinderd, maar ook al wie zich normaal gezien op de weg begeeft ondervindt een negatieve impact, wegens de bijkomende files.

Dat is ook meteen de grootste reden waarom het spoor zo sterk gesubsidieerd wordt: zonder het spoor zouden de fileproblemen, die in België al zeer groot zijn, nog veel groter zijn. De niet-gebruiker van het spoor, zoals de auto-pendelaar, heeft er dus ook voordeel bij dat zijn collega met de trein pendelt, want dat is een auto minder die voor de auto-pendelaar staat. Het principe van de spoorsubsidie kan zo verantwoord worden.

Bovendien is het personenvervoer en het uitbaten van het de spoorinfrastructuur een monopolie. Dat betekent dat het spoorpersoneel een sterk onderhandelingspositie heeft: zonder hen loopt het economische verkeer in de soep. Het is als buitenstaander moeilijk om het precies in te schatten, maar de onmisbaarheid van het spoorvervoer en bijhorende sterke positie van de spoorbonden kan leiden tot arbeidsvoorwaarden die niet marktconform meer zijn.

Dat onderhandelingskader zou drastisch kunnen veranderen als er wél een alternatief was voor het spoor. En dat is er eigenlijk. De wegcapaciteit is immers veel groter dan op het eerste gezicht lijkt, we benutten hem alleen erg slecht. Zo is de benuttingsgraad van een auto tijdens piekmomenten zeer laag, ongeveer 1,1 à 1,2 personen per auto. Door bijna drie van de vier zitplaatsen onbenut te laten wordt bijna driekwart van de wegcapaciteit niet benut.

Er is dus nog een gigantisch potentieel. Als je de benuttingscapaciteit bijvoorbeeld tijdens de spits zou kunnen verhogen tot 1,6 personen per auto dan is dat equivalent aan het uitbreiden van de wegcapaciteit met één derde; of een autosnelweg met een extra vierde rijstrook in de spits. Zonder een meter extra beton.

Men zou allerlei initiatieven kunnen nemen om de benuttingsgraad te verhogen, maar de eenvoudigste manier is een congestietaks: doe mensen betalen als ze tijdens de spits willen rijden. Het bedrag moet hoog genoeg zijn om net geen files te hebben. De hoogte van de congestietaks zal afhankelijk zijn van de reactie van mensen, zoals thuiswerken, verhuizen, de extra taks betalen of gaan carpoolen om de kosten te delen. Als mensen bijvoorbeeld massaal op een congestietaks zouden reageren door te carpoolen zal de congestietaks zeer laag kunnen gehouden worden.

Op stakingsdagen zal de congestietaks wel verhoogd moeten worden, om de extra filedruk te kunnen tegen gaan. Maar dan nog kan het filevrij, omdat er ruim voldoende plaats is in de pendelende wagen. De drukste spoorstad van het land is Brussel met ongeveer 60,000 pendelaars per dag (cijfers uit studie VUB voor 2005). Daartegenover staan ongeveer 200,000 auto’s die dagelijks naar Brussel rijden. Als alle treinreizigers zouden carpoolen, dan zou de benuttingsgraad nog niet boven de 1,5 personen per auto stijgen.

Een congestietaks zou bovendien het kip-en-eiprobleem van carpoolen kunnen oplossen. Nu wordt er bijna niet gecarpooled omdat mensen geen geschikte chauffeur of passagier vinden. En zij die toch carpoolen, hebben meestal een vaste chauffeur, waardoor je van die persoon afhankelijk bent. Dat kan door een congestietaks doorbroken worden, omdat hierdoor zowel het aanbod van als de vraag naar carpoolende auto’s zal verhogen, waardoor het veel makkelijker wordt om een chauffeur of passagier te vinden die min of meer hetzelfde traject op hetzelfde moment wil doen. De mobiele apps zijn al beschikbaar, ze hebben enkel een duw in de rug nodig.

Deze tekst verscheen eerst als column in De Tijd.

Weddenschap wapent tegen vrijblijvende opinies

Meningen worden nauwkeuriger en beter gestoeld op feiten als je er weddenschappen over afsluit. En minder vrijblijvend.

In het publieke debat zijn opinies vaak te vrijblijvend. Opiniemakers en politici worden onvoldoende afgerekend op uitspraken die niet gehinderd worden door feiten. Soms zijn er echter niet genoeg data om goed geïnformeerd te discussiëren. Mensen vallen dan terug op hun eigen ervaringen en hun mens- en wereldbeeld.

Een voorbeeld is de terreurdreiging in Brussel na de aanslagen in Parijs, waarbij Brussel vier dagen lang een belegerde stad leek. Voor sommigen een totaal overdreven maatregel, voor anderen kon men niet voorzichtig genoeg zijn. Hoezeer iemands standpunt beïnvloed wordt door de persoonlijke situatie is moeilijk te bepalen.

Als je ver van Brussel woont en werkt, is het niet ondenkbaar dat je het gevaar minder sterk inschat dan als je elke dag het drukke, internationale treinstation Brussel Zuid moet passeren. De Brusselse pendelaar heeft er meer objectief belang bij dat de dreiging hoger wordt ingeschat dan de thuiswerker op het platteland.

De onterechte invloed van je situatie op je opinie kun je verminderen door een weddenschap aan te gaan over een mogelijke gebeurtenis. Ik zocht en vond een tegenpartij die met mij een weddenschap wilde aangaan over de terreurdreiging in Brussel. Mijn stelling is dat de kans dat een grote aanslag zoals in Parijs ook in Brussel kan gebeuren niet verwaarloosbaar is in 2016, terwijl dat volgens mijn tegenpartij wel zo is. Ik werk in Brussel, terwijl mijn tegenpartij veilig in een centrumstad blijft. De opbrengst werd na wat discussie vastgesteld op 10 euro als er geen grote aanslag zou plaatsvinden (ik zou dan moeten betalen), en 1.000 euro als dat wel het geval was (dan zou ik dat bedrag ontvangen).

Weddenschappen aangaan vermijdt niet alleen vrijblijvendheid, maar dwingt ook tot het nauwkeurig formuleren van de opinie, letterlijk tot na de komma. Zo werd het begrip ‘verwaarloosbaar’ gedefinieerd als ‘kleiner dan 1 procent’ (vandaar de ratio 10 tegen 1.000 euro). Om te kunnen vergelijken met de Parijse aanslag, werd een grote aanslag gedefinieerd als een aanslag met minstens 100 doden.

Die precieze informatie is eigenlijk altijd nodig als je wil begrijpen wat je gesprekspartner nu net bedoelt, maar er wordt in discussies zelden op ingegaan. Nu er een weddenschap is aangegaan, werd automatisch naar die informatie gevraagd om te weten welke voorwaarden je aanvaardt.

De weddenschap werd kenbaar gemaakt op Twitter. Ze stuitte echter al heel snel op protest. Mensen zagen er vooral een middel in om geld te verdienen op het al dan niet gebeuren van een aanslag zoals in Parijs, wat luguber overkomt. Die reactie is begrijpelijk, maar ze gaat voorbij aan het doel van de weddenschap: de vrijblijvendheid van opinies verminderen. En dat is juist nodig als het gaat om zulke belangrijke dingen als de terreurdreiging. Hoe luguber het ook mag lijken, het spelelement dat een weddenschap oproept, is hier niet de essentie. Bovendien acht ik de vrijblijvendheid van opinies schadelijker dan het lugubere karakter van de weddenschap.

Toch bedachten we de oplossing om de opbrengst van de weddenschap aan een goed doel te schenken, zodat we de beeldvorming konden tegengaan dat we geld wilden verdienen aan een mogelijke aanslag. Het nadeel is wel dat het veel moeilijker wordt om nog een tegenpartij te vinden, omdat je enkel kunt verliezen aan dergelijke weddenschappen.

Tot slot en in de marge: ik heb met Rik Van Cauwelaert, columnist van deze krant, een weddenschap lopen over de overheidsschuld. Een paar maanden geleden stelde ik dat de overheidsschuld geen 111 procent van het bruto binnenlands product is, zoals op Twitter beweerd werd, maar eerder 106 procent. Van Cauwelaert was sceptisch over mijn stelling, wat ik te vrijblijvend vond van hem. Hij was bereid tot een weddenschap: hij stelt dat de overheidsschuld eind dit jaar boven 108,5 procent uitkomt, en ik stel het omgekeerde. De inzet is maar een fles sterkedrank en een boek, maar ik kan niet wachten om ze in ontvangst te nemen!

De tekst verscheen eerst als column in De Tijd.

De democratie kan zeer gevaarlijk zijn

ANDREAS TIREZ: LIBERAAL DENKEN IN TIJDEN VAN TERREUR

‘Het is de rechtsstaat die ons beschermt tegen de volksvertegenwoordigers.’ Gespierde woorden, van een gespierd verdediger van onze liberale grondrechten. Andreas Tirez, kernlid van de denktank Liberales, laat zijn licht schijnen op de strijd tegen terreur en de kern van ons maatschappijmodel. ‘We zullen de komende maanden een prijs betalen.’

DOOR JOËL DE CEULAER

‘Iedereen doet altijd alsof de democratie iets geweldigs is’, zegt Andreas Tirez. ‘Maar zo geweldig vind ik ze niet. Het betekent namelijk dat de helft plus één de baas kan spelen over de rest van de bevolking. Niet het volk, maar de meerderheid heeft de macht. Dat is beter dan bestuurd worden door een clubje oligarchen, maar de democratie kan zeer gevaarlijk zijn. De dictatuur van de meerderheid bestaat, groepen kunnen geminoriseerd worden. Gelukkig leven wij in een liberale democratie: elk individu heeft grondrechten waar de meerderheid niets over te zeggen heeft. Een goede zaak. Zeker vandaag.’

Als oud-voorzitter en kernlid van de denktank Liberales is Andreas Tirez (38) op zijn hoede voor wat politici de komende maanden allemaal zullen bekokstoven in de strijd tegen terreur. ‘Het is de rechtsstaat die ons beschermt tegen de volksvertegenwoordigers’, zegt hij. ‘Gelukkig maar, anders zouden zij onze grondrechten kunnen wegstemmen. Dat moeten we vermijden door dit debat grondig te voeren.’

Andreas Tirez is burgerlijk ingenieur, econoom en filosoof. Om den brode werkt hij in de energiesector, zijn grote passie is denken en debatteren. Dat doet hij niet alleen bij Liberales, maar ook nogal fanatiek op Twitter, waar hij een van de boeiendste stemmen is, en op zijn blog, een van de best gedocumenteerde van Vlaanderen. ‘Ik hoor sommigen zeggen dat de tijd van discussiëren voorbij is’, zegt hij. ‘Maar het tegendeel is natuurlijk waar: de discussie begint nu.’

Wat dacht u toen u N-VA-voorzitter Bart De Wever vrijdag hoorde pleiten voor een soort Belgische Patriot Act, naar Amerikaans model?

ANDREAS TIREZ: Het is duidelijk dat er flink moet worden geïnvesteerd in veiligheid en in de inlichtingendiensten. De tijd is voorbij dat we konden denken dat het gevaar wel zou overwaaien. Ik begrijp dat Bart De Wever een voorstel doet. Maar ik heb ook al begrepen dat andere partijen daar nogal lauw op reageren. Het Amerikaanse voorbeeld mag ons zorgelijk stemmen, want sommige maatregelen gingen erg ver. Tegelijk is het ook een geruststelling te weten dat een aantal maatregelen in de VS ondertussen is afgezwakt.

Geef eens een voorbeeld?

TIREZ: In de oorspronkelijke Patriot Act hadden inlichtingendiensten geen toestemming van de rechter nodig om bepaalde communicatiegegevens op te vragen. Dat is vandaag weer wél het geval. De Patriot Act was tijdelijk van aard, en dat was een goede zaak.

Dreigen we op korte termijn niet veel vrijheid op te offeren in ruil voor veiligheid?

TIREZ: We zullen waakzaam moeten zijn dat we niet in uitersten vervallen, maar veiligheid is wel een essentiële taak van de overheid. Als burgers zich niet veilig voelen, kunnen ze ook niet vrij zijn. We zullen dus een prijs betalen, dat kan niet anders. We zullen meer investeren in de Staatsveiligheid. We zullen vaker mensen afluisteren. We zullen vaker militairen op straat zien. Dat is logisch, daar ben ik ook niet tegen. Maar er moet altijd controle zijn op de ordediensten en de situatie moet tijdelijk zijn.

Dan moeten we nieuwe wetten automatisch laten uitdoven?

TIREZ: In Frankrijk heeft men de noodtoestand ingevoerd, bij ons kan dat niet. Wat wij wel kunnen doen, is bepalen dat nieuwe wetten over twee jaar automatisch vervallen, tenzij ze dan opnieuw door het parlement worden goedgekeurd. Die tijdelijkheid vind ik een heel goed principe. De maatregelen die we nu nemen, kunnen het best tijdelijk zijn, moeten altijd proportioneel blijven en moeten voorzien in een rechterlijke toets.

Kamerlid Koen Metsu (N-VA), voorzitter van de commissie Terreur, leek het in De zevende dag een goed idee te vinden als burgemeesters geradicaliseerde jongeren een enkelband kunnen aandoen. De tijd dat we ons afvragen of dat wel kan of mag, is volgens hem voorbij.

TIREZ: Kijk, daar zou ik nu bang van zijn. Heel bang. Een burgemeester is democratisch verkozen en zal zich dus laten leiden door de meerderheid van de bevolking. Dat is zeer gevaarlijk. Zo’n straf kan alleen worden opgelegd door een rechter, die onafhankelijk is. De scheiding der machten is essentieel. Anders kunnen de rechten van de minderheid ernstig worden aangetast. Er zullen immers vooral moslims geviseerd worden.

Dat zien we nu al. Wat vindt u ervan dat vooral moslims en mensen met een kleurtje worden gecontroleerd door de politie?

TIREZ: Op zich is dat in deze omstandigheden niet onterecht. Als de politie een blanke mannelijke verkrachter zoekt, zou ik begrijpen dat ze geen vrouwen controleren, en mij wel, bijvoorbeeld. Het lijkt mij logisch dat men vandaag geen boeddhisten viseert. Ik snap de gevoeligheid wel, maar etnic profiling is in sommige gevallen verdedigbaar.

De terroristen kunnen toch ook blanke, autochtone bekeerlingen zijn?

TIREZ: Dat is waar, maar statistisch gesproken is het nu eenmaal efficiënter om gericht te controleren. Het is een heel moeilijke discussie, daar ben ik mij van bewust, maar mocht ik een baardige moslim zijn, dan zou ik – denk ik – vandaag begrijpen dat men mij wil controleren. Ik zou daar niet kwaad om zijn, want ook als baardige moslim wil ik dat de politie nieuwe aanslagen verijdelt.

Wat vond u van het incident met jihadexpert en Knack-medewerker Montasser Alde’emeh, die vorige week in Brussel werd tegengehouden door de politie?

TIREZ: Dat hij werd tegengehouden, lijkt mij aanvaardbaar. En dat vond hij zelf ook, meen ik te hebben begrepen. Dat de politie zich onbeschoft gedroeg, zoals Montasser verklaarde, vind ik onaanvaardbaar. Agenten mogen kordaat zijn, maar moeten altijd beleefd en correct blijven. Journalist John Vandaele heeft in het maandbladMo* ooit een reportage geschreven over het machtsmisbruik bij een kleine minderheid van de politie. Dat probleem is wellicht het grootste bij verdachten met een andere huidskleur.

Dreigen er de komende maanden ook niet veel onschuldigen te worden aangehouden, en misschien zelfs te worden veroordeeld? En is een onschuldige in de gevangenis niet veel erger dan een schuldige op vrije voeten?

TIREZ: Dat hangt ervan af. Als u een onschuldige in de gevangenis het ergste vindt wat er bestaat, dan mag u nooit nog iemand in de gevangenis stoppen. Er kunnen en zullen immers altijd vergissingen gebeuren, dat is nu eenmaal onvermijdelijk. Dat er af en toe iemand veroordeeld wordt die onschuldig is, is iets wat wij allemaal impliciet eigenlijk aanvaarden.

Wat vindt u ervan dat mensen straks misschien 72 uur mogen worden aangehouden zonder ergens van te worden beschuldigd, in plaats van 24 uur zoals nu?

TIREZ: Over zulke maatregelen moeten we grondig discussiëren. Voor we zoiets goedkeuren, moet men kunnen aantonen dat het een efficiënte maatregel zou zijn. Welk voordeel bieden die 72 uur, en is 48 uur niet voldoende om hetzelfde voordeel te hebben? Is het niet beter om nog meer te investeren in onze Staatsveiligheid? Dat we nu 400 miljoen extra vrijmaken, lijkt mij bijvoorbeeld een goed idee.

In Nederland gaan al stemmen op om het salafisme te verbieden. Kan dat wel, en zou het een goed idee zijn?

TIREZ: Nee, dat vind ik niet. Het onderscheid wordt toch regelmatig gemaakt: er zijn radicale salafisten die totaal niet gewelddadig zijn. Dat kunnen we niet verbieden. Radicale gedachten hebben en radicale ideeën uiten, is niet strafbaar. Pas als iemand overgaat tot geweld of anderen aanzet tot geweld, is er een probleem. Dat is namelijk wél wettelijk verboden.

Mag iemand supporteren voor de IS?

TIREZ: Ik denk dat we dat niet kunnen verbieden. Het is iets anders om te zeggen dat de terreur van de IS ook in België moet toeslaan, dat is aanzetten tot geweld. De rechter zal dat geval per geval moeten beoordelen. Daar bestaat al wetgeving voor. Maar er zijn andere aspecten van het gedachtegoed van de IS waarvoor je wel mag supporteren: je mag de gelijkheid van man en vrouw bijvoorbeeld gerust ter discussie stellen.

Is een samenleving met gelijkheid van mannen en vrouwen niet superieur?

TIREZ: De liberale democratie is niet superieur omdat ze zo veel mogelijk vrijheid geeft aan zo veel mogelijk mensen, maar omdat ze zo veel mogelijk vrijheid geeft aan iederéén, ook aan de mensen die de gelijkheid van man en vrouw ter discussie willen stellen.

Maar mogen wij niet zeggen dat gelijkheid van man en vrouw beter is?

TIREZ: Uiteraard. Maar we kunnen iemand niet verbieden om ons tegen te spreken. In onze samenleving mag je die gelijkheid ter discussie stellen. Het uitgangspunt van ons maatschappijmodel is namelijk dat de staat niet kan bepalen wat het goede leven is. Dat was de kern van het gedachtegoed van Karl Popper, de filosoof die in 1945 De open samenleving en haar vijandenpubliceerde, de klassieker waarvan zowel Herman Van Rompuy als Guy Verhofstadt grote bewonderaars zijn.

En wat leert Karl Popper ons in dat boek?

TIREZ: Een staat die voor iedereen bepaalt wat het goede leven is, is een totalitaire staat. Iedereen die het niet eens is met die manier van leven, is in die staat een vijand van het goede leven en moet uit de weg worden geruimd. Als je denkt dat je het weet, dreigt dat het gevolg te zijn. We moeten volgens Popper dus bescheiden zijn: we weten het niet. Daarom valt Popper de Griekse filosoof Plato zo hard aan: die dacht wel dat hij het wist, hij schreef er zelfs een boek over, De ideale staat.

En die bestaat niet, de ideale staat?

TIREZ: Ik denk dat de liberale democratie het best denkbare maatschappijmodel is. In die zin ben ik het eens met de Amerikaanse denker Francis Fukuyama, die dat na de val van de Muur al schreef. Maar ik hou van de invulling die Popper eraan gaf. Bescheidenheid in het weten, en onbescheidenheid in het niet-weten: we weten niet hoe het goede leven eruitziet, maar niemand weet dat. En dus kan niemand zijn visie opleggen.

Geef nog eens een voorbeeld?

TIREZ: Wel, je hoort regelmatig mensen zeggen dat de islam niet bij onze cultuur hoort, dat moskeeën thuishoren in het Midden-Oosten en niet bij ons. Europa is dan zogezegd het continent met de joods-christelijke traditie: de kerk, die hoort bij ons, en de moskee niet. Maar dat klopt niet. Wat de Europese traditie typeert, is niet het feit dat hier kerken staan, maar het feit dat er kerken mogenstaan. Zo mogen hier ook moskeeën staan en mogen vrouwen een hoofddoek dragen.

Wat dat betreft, zit u op dezelfde lijn als Dyab Abou Jahjah, over wie u weleens een positieve tweet hebt verstuurd.

TIREZ: Inderdaad. Abou Jahjah is iemand die mensen confronteert met alle consequenties van de democratische rechtsstaat. Wie die consequenties niet aanvaardt, schreef hij ooit, hoort hier eigenlijk niet thuis. (lacht) En hij heeft gelijk. In onze maatschappij bestaat er vrijheid van meningsuiting, ook voor mensen die zeggen dat we die vrijheid moeten afschaffen. Wat niet kan, is dwang en geweld. En het is een rechter die geval per geval moet oordelen of daarvan sprake is.

Over het hoofddoekverbod verschilt u grondig van mening met Dirk Verhofstadt, de broer van onze ex-premier, die ook lid is van de denktank Liberales.

TIREZ: Ja, dat is zo. Over dat hoofddoekverbod is binnen de liberale beweging zwaar gediscussieerd. Ik vind de persoonlijke vrijheid altijd het belangrijkste argument, ook als het gaat over de neutraliteit van de ambtenaar.

Maar dan moeten ze ook met een vergiet op hun hoofd achter het loket kunnen zitten, vinden sommige atheïsten die de draak steken met die hoofddoek: dat moet dan zogezegd van hun godsdienst, het ‘pastafarisme’.

TIREZ: Wel, voor mij niet gelaten. Als die persoon écht vindt dat hij dat vergiet moet dragen om religieuze of andere overtuigingen, dan kan dat voor mij. Op één voorwaarde: dat die persoon het niet alleen als provocatie bedoelt, maar echt ernstig meent. Dat betekent dat hij dat vergiet altijd en overal moet dragen. (lacht) Dan ga ik akkoord.

Moeten we iemand die dat echt gelooft, niet zeggen dat hij dwaalt? Etienne Vermeersch gebruikt dat argument zelfs in discussie met moslima’s: hij beweert dat zo’n hoofddoek helemaal niet verplicht wordt door de Koran.

TIREZ: Maar dat argument doet niet ter zake. Dit is geen theologische discussie over de Koran, dit is een discussie over de rechten van het individu in een liberale democratie.

Wat met het hoofddoekverbod op school?

TIREZ: Wat de hoofddoek op school betreft, ligt het nog wat anders. Als er inderdaad sprake is van groepsdruk, kan dat een argument zijn voor een verbod. Maar dan moet die groepsdruk kunnen worden aangetoond. Op basis van anekdotes kan een liberaal nooit individuele vrijheden beperken.

Het is uw motto: toon mij de gegevens, want meningen heeft iedereen.

TIREZ: Precies. Opinions are cheap, facts are expensive. Ik zie in Brussel toch regelmatig groepjes moslima’s van wie sommigen geen en sommigen wel een hoofddoek dragen.

Dat is toch de normaalste zaak van de wereld?

TIREZ: Ik ben mij daar niet altijd van bewust geweest, ik leef in een blanke bubbel. (lacht) Nu goed, zulke voorbeelden zijn een indicatie dat het met die groepsdruk wel meevalt. Al sluit ik niet uit dat die druk kan bestaan, zoals Karin Heremans, directrice van het Koninklijk Atheneum in Antwerpen, destijds beweerde: omdat de meeste scholen een verbod invoerden, ontstond er bij haar een probleem van groepsdruk en zag zij zich op den duur genoodzaakt om ook een verbod in te stellen. In dat geval moet het zelfs, omdat het de vrijheid vergroot.

In het gemeenschapsonderwijs worden kinderen vanaf zes jaar uit elkaar gehaald, gesegregeerd zeg maar, tijdens de levensbeschouwelijke lessen. De hoofddoek is verboden, maar kinderen van zes krijgen er wel islamles. Dat klopt toch niet? Hebt u het daar ook niet moeilijk mee?

TIREZ: Ook dat is een complexe discussie: mag je toelaten dat kinderen geïndoctrineerd worden op school? In het katholieke onderwijs gebeurt dat trouwens met alle kinderen op dezelfde manier. Ik steun de strijd van filosoof Patrick Loobuyck om overal het vak Levensbeschouwing, Ethiek en Filosofie in te voeren. Maar ik wil ook pragmatisch zijn: als kinderen op school geen godsdienstles krijgen, gebeurt het misschien elders, met nog minder controle. En vandaag staat dat levensbeschouwelijke onderwijs in de grondwet.

De meeste supporters van die strijd van Loobuyck zitten wellicht bij de liberale partij Open VLD. Is dat de partij die vandaag het beste onze liberale grondrechten bewaakt?

TIREZ: Ik denk dat alle partijen het over die grondrechten eens zijn, gelukkig maar. En Open VLD reageert volgens mij tot dusver op een goede manier. Het is goed dat staatssecretaris voor Privacy Bart Tommelein zich verzette tegen het idee om vingerafdrukken te verplichten op onze identiteitskaart. En voorzitster Gwendolyn Rutten heeft al duidelijk gezegd dat nieuwe maatregelen proportioneel moeten zijn en dat er altijd een rechterlijke toets moet zijn. Zeggen dat de tijd van ‘Kan dat wel?’ en ‘Mag dat wel?’ voorbij is, zal een liberaal niet snel doen, denk ik.

Is een liberaal tegen quota?

TIREZ: Een liberaal is in principe tegen quota, omdat die vrijheidsbeperkend zijn.

Toch stemden Gwendolyn Rutten en Annemie Turtelboom voor de verplichte quota voor vrouwen in raden van bestuur.

TIREZ: Ik ben daar tegen, maar als man heb ik makkelijk spreken. Er is nu eenmaal nog geen gelijkheid tussen man en vrouw. Alleen vind ik die quota voor vrouwen in raden van bestuur de verkeerde prioriteit. Ik zou liever hebben dat vrouwen hun lobbykracht gebruiken om laaggeschoolde alleenstaande moeders te helpen, omdat die vaak in armoede terechtkomen. Nog een nadeel van quota is dat ze discriminatie in de hand werken. Sinds de quota voor vrouwen in de politiek worden jonge mannen met politieke ambities gediscrimineerd. Dat dreigt ook te gebeuren in die raden van bestuur.

Rutten en Turtelboom zullen denken: na zovele jaren is het eindelijk aan de mannen om eens gediscrimineerd te worden.

TIREZ: (lacht) Ik hoop van niet, want dat mag een liberaal nooit zeggen. Een liberaal denkt niet in groepen, maar altijd vanuit het individu. Nogmaals: een liberaal wil niet zo veel mogelijk vrijheid voor zo veel mogelijk mensen, maar voor iederéén, en dus ook voor de jonge mannen.

Dit interview verscheen in Knack van 9 december 2015.

De liberale democratie moet onbescheiden verdedigd worden

De aanslagen van afgelopen vrijdag verschillen in minstens twee opzichten van de aanslag op Charlie Hebdo op 7 januari. Het doel van de aanslag op Charlie Hebdo was gericht op een magazine dat gespot had met de islam, en de terroristen zagen hun aanval als een vergelding. Vrijdag ging het om een aanslag op willekeurige mensen, zonder enige link met een strijd tegen de islam. Ook de schaal verschilt, omdat nu meerdere doelwitten tegelijk werden geviseerd en er veel meer slachtoffers vielen. Het resultaat kon nog bloediger geweest zijn, mocht de aanslag nabij het Franse nationale voetbalstadion gelukt zijn.

Toch hebben de twee aanvallen een gemeenschappelijk kenmerk. Ze zijn gericht tegen het westerse staatsbestel: de liberale democratie met haar individuele vrijheden. Onze strategie moet daarom, boven op het zo veel mogelijk garanderen van onze veiligheid, gericht zijn op het verdedigen van onze liberale democratie. Niet enkel in woorden, ook in daden.

Na de aanslag op Charlie Hebdo, gericht op de vrije meningsuiting, heb ik er hier voor gepleit het dragen van een hoofddoek zo veel mogelijk toe te laten – als niet aangetoond kan worden dat hij onder druk wordt gedragen. De hoofddoek is dan immers een vrije uiting van een mening, zij het een religieuze. Zo kunnen we, zoals filosoof Patrick Loo-buyck het stelde, duidelijk maken dat de liberale democratie niet tegen de islam is, maar voor de vrijheid voor elk individu, dus ook voor moslims. Het gaat dan om het winnen van de ‘hearts and minds’ van iedereen die hier leeft door duidelijk te maken dat we in een open samenleving leven.

In die open samenleving leggen de machthebbers niet op wat iemand moet doen of denken, zolang die de vrijheid van anderen niet beperkt. De liberale democratie is dan ook een samenleving waar de machthebbers bescheiden zijn en erkennen dat ze niet weten hoe je het goede leven moet leiden. En dus wordt elk individu zo veel mogelijk de vrije keuze gelaten.

Die bescheidenheid van de machthebbers is essentieel en moet onbescheiden verdedigd worden. Niemand kan individuen onnodige keuzes opleggen! Daarin verschillen we radicaal van totalitaire systemen zoals het fascisme en het religieuze fundamentalisme, die wel denken te weten hoe elk individu zich moet gedragen, denken en kleden.

Die onbescheidenheid – de stelling dat niemand anderen onnodige keuzes kan opleggen – mondt uit in individuele grondrechten die elk individu zo veel mogelijk vrijheid geven. Door die onbescheidenheid trappen we ook niet in de val van het relativisme. Alle culturen of samenlevingen zijn aan elkaar gelijk, ja dat klopt, op voorwaarde dat ze zo veel mogelijk vrijheid nastreven voor elk individu. En de liberale democratie doet net dat; ze is dan ook superieur aan gelijk welk ander staatsbestel. Ze is het eindpunt in de geschiedenis, althans als idee.

Dat betekent ook dat een liberale democratie de zelfverzekerdheid moet hebben om mensen die de democratie daadwerkelijk afwijzen, te veroordelen. Strijders die zich bij IS aansluiten, horen daarbij. Het gaat hier om individuen die zelfs hun leven willen geven voor de gruwel van IS. Met de recente uitbreiding van de terreurwetgeving is dat strafbaar geworden.

Sommigen willen nog een stap verder gaan en Belgische IS-strijders de Belgische nationaliteit afnemen. Op die manier kunnen ze niet meer terugkeren om deel te nemen aan onze maatschappij. Ik denk meer en meer dat dat standpunt te verdedigen is. Iemand die ons superieure staatsbestel afwijst en zich aansluit bij een regime dat ons staatsbestel zelfs met blinde terreur bestrijdt, mogen we uitsluiten.

Bovendien vormen IS-strijders die terugkeren een veiligheidsrisico. Niet iedere teruggekeerde Syriëstrijder is een terrorist, maar het risico is wel veel hoger dan bij iemand die gewoon in België blijft.

Deze tekst verscheen eerst als column in De Tijd.

Luchtvervuiling: goed nieuws en slecht nieuws

De jongste jaren is er meer inzicht gekomen in de impact van luchtvervuiling, vooral van fijnstof.

Een verbetering in de rapportage en monitoring van luchtvervuiling en gezondheidseffecten heeft vanaf eind 2012 tot een aantal belangrijke wetenschappelijke papers geleid. Een rapport van de OESO uit 2014 verwerkt die nieuwe inzichten en concludeert dat de impact van luchtverontreiniging hoger ingeschat moet worden. Waar de Wereldgezondheidsorganisatie in 2000 dacht dat luchtverontreiniging wereldwijd jaarlijks verantwoordelijk was voor minder dan 1 miljoen vroegtijdige doden, denkt men nu dat dat 3,2 miljoen doden zijn, een factor drie tot vier hoger.

Luchtverontreiniging is dus ongezonder dan we dachten. Toch is er ook goed nieuws: ondanks de hoger geschatte potentiële impact is de effectieve impact in veel Europese landen gedaald, ook in België. Het OESO-rapport schat voor België dat er in 2005 per miljoen inwoners 605 voortijdige doden waren te wijten aan fijnstof en hoge ozonconcentraties. In 2010 daalde dat tot 532 doden per miljoen (zie grafiek). Dat is een daling met bijna 12 procent in vijf jaar tijd.

tijdfijnstof

Dat is een belangrijke vooruitgang, maar onze buurlanden deden het beter. Duitsland had in 2005 iets meer doden per miljoen inwoners dan België, terwijl ze in 2010 tot onder het niveau van België zakten. Het Verenigd Koninkrijk en Nederland doen het dan zowel relatief als in absolute cijfers een pak beter dan België, terwijl Frankrijk relatief weinig daalde, maar een absoluut niveau heeft dat gevoelig onder de andere landen ligt: in 2010 waren er 276 voortijdige doden per miljoen inwoners in Frankrijk, of ongeveer de helft van België.

Bevolkingsdichtheid

Eigenlijk is vooral de relatief goede prestatie van Nederland opvallend, omdat bevolkingsdichtheid vaak als een belangrijke factor gezien wordt en Nederland een hogere bevolkingsdichtheid heeft dan België. Een mogelijke verklaring is het veel lagere aandeel dieselwagens in Nederland: ongeveer 25 procent van de nieuwe wagens zijn diesels, terwijl dit in België tot 65 procent is. Het aantal diesels in Frankrijk is dan weer gelijkaardig als in België, maar de bevolkingsdichtheid is er veel lager.

De economische kostprijs als gevolg van deze verloren levensjaren is gigantisch. Met een statistische waarde van een leven, dat de OESO schat op 3,5 miljoen dollar, is de totale economische kostprijs in België door luchtverontreiniging 20 miljard dollar in 2010, of ongeveer 4 procent van het bbp. Niet alles is te wijten aan transport: men schat dat het transport verantwoordelijk is voor ongeveer de helft van de luchtverontreiniging. Dat zou nog steeds een kostprijs van ongeveer 10 miljard dollar betekenen, of ongeveer 2 procent van het Belgische bbp.

Die geschatte kosten door lokale luchtverontreiniging zijn even groot, zo niet groter, dan de geschatte filekosten in België (1 à 2 procent van het bbp). Dat is een verrassing, omdat vaak gesteld wordt dat de filekosten die auto’s veroorzaken vele malen groter zijn dan de kosten door luchtverontreiniging (door auto’s).

Filekosten

Zo publiceerden een aantal Leuvense economen vorige week nog dat per 10.000 gereden kilometers gemiddeld ongeveer 300 euro filekosten veroorzaakt worden. Een benzine-auto veroorzaakt 40 euro kosten door lokale luchtverontreiniging (zoals fijnstof en ozon), een dieselauto ongeveer 70 euro. Met andere woorden, de kosten van luchtverontreiniging door de auto worden vele malen lager ingeschat dan de filekosten, wat niet in overeenstemming is met de bovenstaande cijfers die eerder wijzen op gelijke kosten. Pas als met de reële uitstoot van diesels wordt gerekend, die sinds Dieselgate veel hoger wordt ingeschat, komt men voor dieselauto’s tot een gelijkaardige kostprijs voor files en lokale luchtverontreiniging.

Door Dieselgate en de nieuwe inzichten over de impact van lokale luchtverontreiniging moeten transporteconomen hun schattingen van externe kosten aanpassen. In welke mate dat moet gebeuren, moet nog berekend worden. Maar het is duidelijk dat zeker de dieselwagen veel vervuilender is dan gedacht en de impact van die vervuiling hoger dan tot nu toe gedacht. De geplande verhoogde taksen en accijnzen voor dieselwagens komen dan ook niets te vroeg.

Deze tekst verscheen eerst als column in De Tijd.