Boekbespreking – ‘Is Links Gewoon Slimmer?’ – Andreas De Block

Waarom universiteiten meer ideologische diverstiteit nodig hebben

Het nieuwe boek Is links gewoon slimmer? van de Leuvense filosofieprofessor Andreas De Block (KU Leuven) onderzoekt of onze universiteiten gedomineerd worden door linkse mensen. En of dat een probleem vormt.

De Block antwoordt volmondig ‘ja’ op beide vragen. Uit beschikbare gegevens over de politieke oriëntatie van academici (en andere beroepsgroepen) blijkt overtuigend dat de onderzoekers en professoren aan onze universiteiten overwegend links zijn, in het ene vakdomein soms veel meer dan in het andere.

Dat is problematisch, aldus de auteur. Doordat de academische werkomgeving (uitgesproken) links en progressief is, zullen rechtse en conservatieve onderzoekers zich er minder thuis voelen én minder gewenst zijn. Ze zullen dus minder vaak een academische carrière kiezen, en als ze dat doen, zullen ze meer tegenkanting ondervinden. Op die manier wordt de eenzijdigheid nog versterkt.

Zo’n situatie is niet alleen onrechtvaardig voor potentiële rechts-conservatieve academici die moeilijker aan de bak komen aan universiteiten, ze brengt – en dat is veel fundamenteler – de waarheidsvinding in het gedrang.

Aan een universiteit tracht men de wereld in al haar aspecten beter te begrijpen. Die zoektocht naar waarheid gebeurt volgens een bepaalde aanpak, waar peerreview centraal staat. Als een onderzoeker denkt een interessante bijdrage aan zijn vakdomein te kunnen leveren, moet hij of zij dat voorleggen aan collega-experten. Deze gelijken, of peers, beslissen dan of de nieuwe bevindingen een vooruitgang zijn en of het relevant genoeg is om te publiceren in een academisch tijdschrift.

De feilbaarheid van ons brein is de laatste decennia intensief onderzocht en de tekortkomingen en ‘biases’ zijn talrijk. Zo weten we uit de psychologie dat mensen veel moeilijker zwakheden in een argumentatie vinden wanneer die in lijn ligt met de eigen overtuiging. Als die ingaat tegen de eigen overtuiging, dan vind je die veel makkelijker. Dat betekent dat als je onderzoek besluiten trekt die ingaan tegen wat een linkse onderzoeker zou verwachten, je het risico loopt om veel strenger beoordeeld te worden dan wanneer je onderzoek die overtuiging bevestigt.

In de exacte wetenschappen, zoals fysica en chemie, stelt dit probleem zich minder of niet. Maar in de sociale wetenschappen, zoals economie en psychologie, zijn de onderzochte onderwerpen vaak politiek geladen en zijn onderzoekers zelden neutraal. Dat geldt des te meer in domeinen waar weinig onderzoek gebeurt op basis van gegevens, zoals in de filosofie en literatuurwetenschap.

Het is meteen een ijzersterk argument voor de centrale boodschap van het boek. We hebben meer ideologische diversiteit aan de universiteit nodig, omdat de zoektocht naar een beter begrip van mens en maatschappij nood heeft aan die diversiteit. Onderzoekers zijn ook maar mensen, met alle denkfouten die mensen onbewust maken.

Zou het dan tóch niet kunnen dat linkse mensen gewoon slimmer zijn, en daarom oververtegenwoordigd aan de universiteit? Beschikbare data spreken dat tegen, argumenteert De Block. Maar mogelijk gaat hij hier te kort door de bocht. Intelligentie op zich is namelijk niet het enige wat telt. Het gaat ook over waarvoor je je intelligentie gebruikt. In de bedrijfswereld wordt het aanwezige denkvermogen vooral gebruikt om winst te maken, veel minder om na te denken over maatschappelijke kwesties.

Dus misschien is links niet slimmer in het algemeen, maar wél als het over politiek geladen kwesties gaat. Zo is steun voor herverdeling, een linkse positie, sterk gelinkt met hoe verantwoordelijk je een individu houdt voor zijn of haar positie en hoeveel je toewijst aan pech (of geluk).

Om dat goed in te schatten, mag je niet afgaan op je intuïtie, maar moet je daar hard over nadenken. Veel toeval zit immers verborgen, of wordt, feilbaar als we zijn, genegeerd. Maar je land van geboorte, je talenten en je gezinssituatie zijn zeer bepalend voor je levenssituatie. Die zaken heb je echter niet zelf in de hand. Je moet er geluk voor hebben. Dat inzicht krijg je vaak pas als je daarover goed nadenkt. Een sociale wetenschapper doet dat veel meer dan een ingenieur of een bedrijfsleider.

Hoe dan ook blijft de centrale boodschap van het boek overeind: elke organisatie die over mens en maatschappij nadenkt, heeft nood aan ideologische diversiteit. Zonder die diversiteit ga je immers je eigen ideologische blinde vlekken niet zien. En juist dat is belangrijk als je dichter bij de waarheid wil komen, wat het einddoel van elke universiteit zou moeten zijn.

Deze tekst verscheen eerst als opinie in DeMorgen.

Life is like a box of chocolates

Bij ons is het bij mijn weten geen traditie, maar in de Verenigde Staten worden er elk jaar rond deze periode heel wat commencement speeches gegeven wanneer studenten afstuderen. Bekende en succesvolle alumni worden gevraagd om hun levenservaringen te delen met de pas afgestudeerden.

Zelf ben ik sceptisch tegenover succesvolle mensen die achteraf goed kunnen uitleggen waarom ze zo succesvol geworden zijn. Toch zijn er twee speeches die me bijblijven. De eerste, Wear Sunscreen, werd geschreven door Mary Schmich en werd in 1999 half op muziek gezet door Baz Luhrmann. Het is een speech die velen van mijn generatie zich nog wel zullen herinneren. Het ene advies na het andere wordt gegeven, soms heel treffend, maar met vooraf een waarschuwing die al dat advies relativeert, omdat het slechts gebaseerd is op de “eigen meanderende ervaring”. Slechts op één vlak is de auteur echt zeker van haar advies: gebruik zonnecrème.

Een tweede speech die ik niet zal vergeten werd in 2013 gegeven door Ben Bernanke voor de afgestudeerden van Princeton. Bernanke werd in 2009 door Time uitgeroepen als man van het jaar wegens zijn belangrijke rol in het beheer van de financiële crisis en was op het moment van zijn speech nog steeds voorzitter van de Amerikaanse centrale bank. In zijn speech verwijst Bernanke naar Forrest Gump, een filmpersonage, en zijn bekende uitspraak ‘Life is like a box of chocolates. You never know what you’re gonna get’.

Bernanke wil met deze referentie aangeven dat hij geen groot carrièreplan had om de centrale bank te leiden, en nog minder om de wereldeconomie te redden. Hij was een professor Economie die op een bepaald moment een telefoontje kreeg vanuit Washington. En toen een paar jaar later de economie crashte, bleek hij toevallig de juiste persoon op de juiste plaats te zijn. Uiteraard mogen en moeten we zijn doortastend en moedig optreden prijzen. Maar toeval was evenzeer belangrijk en zijn bescheiden erkenning daarvan siert hem, en maakt van hem -helaas- ook eerder een uitzondering.

Dus aan alle afgestudeerden, lees de bescheiden speech van Bernanke, luister naar Baz Luhrmann en wantrouw succesvolle mensen die achteraf haarfijn kunnen uitleggen waarom zij wél alle juiste beslissingen genomen hebben om hun doel te bereiken. Het leven is onvoorspelbaar en toeval zal, naast talent en inzet, een grote rol spelen in veel van wat je doet en overkomt. Dat is geen tekortkoming aan het leven. Wie wil er immers nu al zijn eigen levensverhaal kennen?

Andreas Tirez

Deze tekst verscheen eerst als zomercolumn in DeMorgen.

Een rechtvaardiger asielbeleid is selectief

Momenteel zijn er in Brussel bijna 500 mensen in hongerstaking. Ze willen geregulariseerd worden om zo eindelijk legaal in ons land te kunnen verblijven. Sommigen onder hen zijn al meer dan tien jaar in ons land en hebben hier gewerkt en belastingen betaald. Deze individuele verhalen tonen hoe onrechtvaardig ons asielbeleid is.

Het probleem is dat die onrechtvaardigheid onvermijdbaar is. Wereldwijd zijn er meer dan 50 miljoen mensen op de vlucht. Daarvan laten we er in België hooguit een paar tienduizend per jaar toe. Het is dan ook een keiharde vaststelling: we laten vooral veel mensen die op de vlucht zijn niet toe. Maar het is politiek en maatschappelijk onverdedigbaar om de grenzen open te zetten.

Anderzijds is het ethisch maar zeer moeilijk te verdedigen om de grenzen niet open te zetten. Waarom heeft een Vlaamse baby veel betere toekomstperspectieven dan een Soedanese baby? Geen van beiden heeft ook maar één verdienste aan een al dan niet goed functionerende economie en overheid, die veiligheid en welvaart bieden. De Vlaamse baby heeft simpelweg een winnend lotje getrokken; de Soedanese baby een verliezend lotje. De ene heeft geluk; de andere brute pech.

Dat is ethisch moeilijk aanvaardbaar en het zou logischer zijn om op basis van deze ethische overwegingen te pleiten voor een opengrenzenbeleid. Maar geen enkele politieke partij overweegt dit, omdat het politieke zelfmoord zou zijn.

Als je niet alle mensen kan toelaten, dan moet je proberen om zoveel mogelijk mensen toe te laten. In een democratie moet je daarvoor de steun van de bevolking hebben. En dan is selectie een belangrijk middel. Door het grote aanbod aan vluchtelingen die naar België willen komen, is selectie mogelijk. Nadat de kwetsbare vluchtelingen zijn geïdentificeerd, zou binnen die groep moeten geselecteerd worden op integreerbaarheid. Daar kunnen verschillende criteria voor toegepast worden, zoals leeftijd en opleiding.

Maar de overheid zou ook moeten selecteren op de overtuiging van de nieuwkomer ten aanzien van de waarden van de liberale democratie, zoals gelijkheid van man en vrouw, tolerantie ten aanzien van andersdenkenden en seksuele geaardheid, en de vrijheid van meningsuiting. Om haar neutraliteit te versterken mag een neutrale staat actief de immigratie sturen.

Door nieuwkomers toe te laten die vlot integreren kan de democratische steun voor een gul asiel- en migratiebeleid groeien en zal je uiteindelijk meer mensen kunnen helpen. Dat is nog niet rechtvaardig in absolute zin maar wel rechtvaardiger dan wat we nu doen, en wellicht het hoogst haalbare.

Andreas Tirez

Deze tekst verscheen eerst als zomercolumn in DeMorgen.

Efficiënt jeugdvoetbal

Met de zege van België tegen Portugal, is voetbal in ons land nogmaals de belangrijkste bijzaak van de wereld geworden en krijgt ze alle aandacht. Nog meer dan vroeger zijn onze Rode Duivels wereldsterren geworden, en multi-miljonairs. Het doet heel wat jongens dromen van een voetbalcarrière en onze voetbalclubs zitten dan ook eivol. Vooral in een stedelijke omgeving zijn de voetbalkansen op wandel- en fietsafstand beperkt, zeker voor jongeren die niet uit de middenklasse komen en/of de tradities en gewoontes minder goed kennen.

Waar er schaarste is, wordt er geselecteerd. Dus ook bij het jeugdvoetbal, waar clubs koortsachtig op zoek zijn naar de toptalenten. En die zoektocht begint al op zeer jonge leeftijd. Het is geen uitzondering dat spelers van 7 jaar al “getransfereerd” worden naar een andere club, omdat een talentscout er de nieuwe Kevin De Bruyne in heeft gezien. Voetbal, en ook jeugdvoetbal, is hypercompetitief en als club wil je het risico niet lopen om dergelijk talent te missen.

Nochtans is er geen enkel bewijs dat talentscouting op jonge leeftijd goed werkt. Kinderen zijn nog in volle ontwikkeling en kunnen een voordeel of nadeel hebben op een domein dat toevallig belangrijk is voor voetbal, maar waar dat voordeel later opnieuw verdwijnt. Ook het geboortemaandeffect, waarbij iemand die in januari geboren is bijna een jaar ouder is dan iemand uit december, speelt volop op jeugdige leeftijd. Een selectie op snelheid en kracht is dan vaak niet meer dan een selectie op geboortemaand.

Door de sterke competitie tussen clubs en door het foute idee dat vroege talentscouting belangrijk is, is jeugdvoetbal erg selectief geworden, waarbij er teveel geoptimaliseerd wordt om te winnen en minder om -vaak nog verborgen- talent de tijd te geven zich te ontwikkelen. Op die manier gaat er heel wat talent verloren, omdat spelers “weggeselecteerd” worden, terwijl ze gewoon heel graag voetballen of even een tragere ontwikkeling doormaken.

Het is niet makkelijk om als individu hiertegen op te boksen. Zelf probeer ik wat tegengewicht te geven door mee te helpen in mijn buurt voetbal aan te bieden dat laagdrempelig is. Eenmaal per week wordt er getraind onder toezicht van een gediplomeerde trainer. Het is recreatief, maar niet vrijblijvend. Enkele enthousiaste jeugdtrainers en ouders uit de buurt helpen mee.  We noemen ons de Rode Ridders, een verwijzing naar de Ridderbuurt in Leuven en onze nationale voetbalploeg. Want ook onze spelers hebben ambitie en dromen van meer.

Andreas Tirez

Deze tekst verscheen eerst als zomercolumn in DeMorgen.

Ik niet

Het is twee weken geleden dat het lichaam van Jurgen Conings gevonden werd. De directe bedreiging van Marc Van Ranst is daarmee weg en hij kon dan ook het safehouse verlaten waar hij en zijn gezin meer dan een maand in ondergebracht waren.

In plaats van zich in het safehouse stil te houden, wat velen hem toen ook aanraadden, bleef Van Ranst zijn cassante zelf (of zijn arrogante zelf, naar gelang je houding tegenover hem). Hij ging zelfs regelmatig de confrontatie aan met mensen die Conings steunden. Hijzelf verantwoordde dit door te stellen dat indien hij zou zwijgen, hij zou toegeven aan de intimidatie.

Je kan hem misschien aanwrijven dat hij overdreef, maar dat is geneuzel in de marge. Van Ranst heeft gelijk wanneer hij zegt dat zwijgen gelijkstaat aan toegeven aan intimidatie. En toegeven was voor hem geen optie.

Het deed me denken aan “Ik Niet”, een boek van Joachim Fest, waarin Fest zijn ervaringen beschrijft als kind in de jaren 1930 in Duitsland. Zijn vader is een schooldirecteur en wil niet meegaan in het nazisme, ondanks toenemende druk, ook van zijn vrouw die wil dat haar man zich minder onbuigzaam opstelt in het belang van hun kinderen.

Maar vader Fest buigt niet, en uiteindelijk wordt hij ontslagen. Daarop roept hij zijn zonen bij zich en zegt “Ook al doen ze allemaal mee – ik niet”. Het verwijst naar onze individuele morele verantwoordelijkheid. Dat je altijd de keuze hebt om het goede te doen, ook al doen de mensen rond jou dat niet en ook al is het goede doen nadelig voor jou of je naasten.

We worden nagenoeg allen opgevoed met de zogezegde evidentie om steeds voor het goede te kiezen. Maar als je één van de weinigen bent die die keuze maakt, dan is dat helemaal geen evidentie meer. En die keuze krijgen mensen in hun (dagelijks) leven veel meer dan ze zelf denken. Het gaat om een collega die onheus behandeld wordt. Over een kennis die racistische “grapjes” maakt. Een vrouw die op straat wordt lastig gevallen. Een leraar die al dan niet controversiële cartoons wil tonen wanneer het over vrijheid van meningsuiting gaat. Telkens heb je de keuze: zwijg je of spreek je?

Van Ranst zweeg niet. Daarmee bewees hij zichzelf en zijn gezin geen dienst, maar wel één aan ons, omdat intimidatie een minder aantrekkelijke strategie geworden is van je eventuele tegenstanders.

De vraag is hoeveel mensen op dit vlak de moed en de kracht van de overtuiging zouden hebben om niet te zwijgen. Van Ranst heeft die moed en die kracht overduidelijk wel. Love him or hate him, maar daarvoor verdient hij ons respect.

Andreas Tirez

Deze column verscheen eerst als zomercolumn in DeMorgen.

Status en de traagheid van het leven

Deze week start de zomervakantie. Voor velen is het de ideale periode om wat gas terug te nemen en even wat traagheid in het leven te krijgen. De vraag is of dat enkel in de zomerperiode moet.

Een paar jaar geleden toerde Johan Braeckman, filosoof aan de UGent, met een lezing waarin hij pleitte voor meer luiheid. Braeckman had net een jaar verlof zonder wedde genomen en op zijn gemak een oude schuur gerenoveerd. Hij sprak in een interview over ‘opzichtige consumptie’, namelijk geld uitgeven om vooral status te signaleren en niet om reële behoeften te dekken. Braeckman pleit ervoor om dat vooral niet te doen. Het leuke is dat je dan minder geld nodig hebt, wat het makkelijker maakt om meer te kunnen doen wat je graag doet, zoals je vrienden en familie bij je thuis uitnodigen. Want dat is een andere raad van hem: blijf meer thuis. Want daar ben je pas echt vrij. En het is nog eens goedkoper ook, waardoor je minder moet werken voor je consumptie.

Ook al heeft de filosoof gelijk, hij heeft wel makkelijk praten. Na een jaartje verlof zonder wedde kon hij als vastbenoemde ambtenaar zijn oude job terug opnemen. En als bekende professor filosofie hoeft hij zich geen zorgen te maken over zijn status. Robert Frank, een Amerikaanse econoom, vindt het dan ook helemaal niet evident dat mensen ‘foert’ zeggen en zich niets aantrekken van wat anderen van hen denken. Mensen zijn sociale wezens en we zijn evolutionair geëvolueerd om het net heel belangrijk te vinden om bij de groep te horen. Streven naar erkenning van anderen en dus status verwerven zit inherent in ons, en daar hoort al snel opzichtige consumptie bij.

Frank vindt het dus te gemakkelijk om de verantwoordelijkheid bij de individuele consument te leggen. Hij vergelijkt opzichtige consumptie met een wapenwedloop, waarbij de ene reageert op de andere, voor meer, duurder en groter. Het unilateraal de-escaleren van een wapenwedloop lukt niet. En dus heb je iets nodig dat alle partijen aanmaant om de consumptie te de-escaleren. Voor Frank, een econoom, is dat een oplopende consumptiebelasting.

Zelf neem ik graag een tussenpositie in. Nee, het de-escaleren van je eigen opzichtige consumptie is niet zo makkelijk als Braeckman beweert, maar het is als individu ook niet zo dat je niets kan doen. Je kan best in de marge wat verbeteren en dat is beter dan niets. Dus blijf deze zomer al eens thuis en nodig je vrienden en familie daar uit, laat die dure fles wijn voor één keer maar in de kelder en bak wat frieten met een pintje bier voor je gezelschap. Succes gegarandeerd en je helpt je medemens om ook wat minder te consumeren.

Andreas Tirez

Deze column verscheen eerst als zomercolumn in DeMorgen.

Test-and-Trace om zo snel mogelijk uit de lockdown te komen

België is nu twee weken in een lockdown. Het effect ervan zouden we ongeveer nu moeten opmerken. De cijfers tonen nog steeds een stijgend aantal patiënten op intensieve zorg en een stijgend aantal doden. Toch lijkt de procentuele groei af te nemen, wat erop wijst dat we de piek naderen. Dat zou niets te vroeg zijn, want geen enkel gezondheidssysteem is bestand tegen een exponentiële groei van het aantal ernstig zieken, ook het onze niet.

Mij heeft het enigszins verbaasd dat er zo weinig openlijke tegenkanting is tegen de ingrijpende maatregelen. Er is namelijk niet alleen de sterke inperking van de individuele vrijheid, maar veel mensen zijn van de ene dag op de andere ook hun inkomen kwijt. Zonder dat er een duidelijk zicht is op een onmiddellijke verbetering, integendeel. De economische kosten zijn gigantisch en hoe langer de lockdown duurt, hoe groter die kosten.

Boven op de zichtbare menselijke en economische kosten zijn er onzichtbare, sociale kosten. Voor heel wat mensen is een lockdown met het gezin misschien best wel prettig. Voor veel andere mensen is dat helemaal anders. Alleenstaanden die dreigen te vereenzamen, koppels met partnergeweld en kinderen in disfunctionele gezinnen die nu helemaal geen kant op kunnen.

Kortom, het is een evidentie dat de lockdown zo snel mogelijk versoepeld moet worden, zonder de medische capaciteit te overschrijden. Dat is een delicate oefening, omdat de effecten van een versoepeling slechts na twee of drie weken zichtbaar zijn. Als de versoepeling te groot was, komt de bijsturing te laat. Als de versoepeling niet ver genoeg ging, heb je minstens drie weken bijkomende grote maatschappelijke kosten.

EXITSTRATEGIE

Het is nu nog te vroeg om te versoepelen, omdat de piek nog moet komen. Het is echter niet te vroeg om al een exitstrategie uit te werken. Daarvoor is de overheid volop de testcapaciteit aan het uitbreiden. De taskforce daarvoor staat onder leiding van Philippe De Backer (Open Vld), niet alleen minister, maar ook doctor in de biotechnologie. Hij kondigde aan dat in de loop van deze week de testcapaciteit vervijfvoudigd wordt naar 10.000 tests per dag, om daarna de capaciteit nog verder op te drijven. België zou daarmee wereldwijd in het koppeloton komen. Dat geeft vertrouwen.

Om het effect van massaal testen te maximaliseren, moet het testen intelligent gebeuren. Dat kan via een zogenaamde test-and-trace-strategie. Dat houdt in dat je bij een positieve test in quarantaine geplaatst wordt. Vervolgens worden je contacten van de voorbije tijd opgespoord, het zogenaamde contact tracing, en ook getest. Als er dan opnieuw positieve testen zijn, worden op hun beurt hun contacten opgespoord en getest, tot alle opgespoorde contacten negatief testen. Die contact tracing kan efficiënt en betrouwbaar gebeuren via een app op een smartphone. Op die manier kunnen we van een totale lockdown evolueren naar een selectieve lockdown, waarbij enkel besmette en kwetsbare mensen contact vermijden.

POLITIESTAAT

Een app die je contacten bijhoudt, is een mogelijke inbreuk op de privacy. En dat is een belangrijk element. Na de pandemie willen we niet ontwaken in een politiestaat die je doen en laten in detail kan traceren. Het opgeven van je privacy moet dan ook zo beperkt mogelijk zijn en je moet de app na de pandemie kunnen verwijderen.

Om aan contact tracing te doen heb je in principe enkel de data nodig over je contacten van de voorbije twee of drie weken. Het is niet nodig om de plaats, tijdstip, frequentie en duurtijd van het contact bij te houden. Het is enkel nodig bij te houden dát er een contact geweest is. Deze gegevens kunnen dan versleuteld op je telefoon worden bewaard. Als je positief test, krijgt je app de toelating om je contacten te waarschuwen. Op die manier is het zelfs niet nodig dat een centraal systeem de data bijhoudt. Als je nooit positief test, heeft niemand de data ooit gezien.

Er zijn zeker goede redenen te bedenken waarom er toch centraal data zouden worden verwerkt. Maar dat moet de overheid dan klaar en duidelijk uitleggen. Zo lijkt het me moeilijk om een volledig gedecentraliseerd systeem uit te werken (dus zonder dat de overheid data krijgt) terwijl je toch kan garanderen dat alle contacten van een besmette persoon zich laten testen.

Het zal cruciaal worden om over de privacyaspecten transparant te communiceren, maar test-and-trace is volgens mij onontbeerlijk om de enorme maatschappelijke kosten zo laag mogelijk te houden.

Deze tekst verscheen eerst als opinie in de De Morgen.

Minder subsidies voor kunst, meer subsidies voor kinderen

De geschiedenis herhaalde zich deze week. Bij de bekendmaking van de besparingen door de Vlaamse regering stond opnieuw de kunstsector in rep en roer, net zoals vijf jaar geleden toen de toenmalige Vlaamse regering zijn besparingsplannen ontvouwde.

De uitvoerigheid waarmee de subsidieverdedigers in de media bediend worden, blijft mij verbazen. De argumenten om kunst te subsidiëren zijn immers nogal pover. Dat kunst de wereld zal redden, is de laatste decennia niet gebleken. De maatschappelijke discussies worden al lang niet meer gedomineerd door schrijvers, dichters, muzikanten, theatermakers of andere kunstenaars, maar door politici, filosofen, politicologen en andere academici. Kunst is meer en meer een persoonlijke beleving geworden.

Uit de participatiesurvey van 2014, de laatste cijfers die we hebben, blijkt bovendien dat de voornaamste drempel voor participatie alvast niet de te hoge ticketprijs is, maar dat het de mensen “gewoon niet interesseert”. Het specifieke aanbod of kunst in het algemeen is niet voor iedereen weggelegd en de persoonlijke beleving van kunst zou dan ook niet met belastinggeld mogen gefinancierd worden. Als de kunst die gebracht wordt echt zo kwaliteitsvol en internationaal gewaardeerd is, dan kan die ticketprijs wel naar omhoog. De hoogopgeleiden, in grote mate het kunstpubliek, kunnen dat vaak wel betalen. Minder subsidies leiden dan tot een minder sterk mattheuseffect.

Dat er ook besparingen zijn in andere sectoren, zoals bijvoorbeeld in het onderwijs, komt nauwelijks nog aan bod. En dat was vijf jaren geleden niet anders. Tom Naegels berekende het destijds voor De Standaard: van de dertien opiniestukken over de Vlaamse besparingen in 2014 gingen er acht over de besparingen in de cultuursector, terwijl andere sectoren eveneens moesten besparen.

JEUGDSPORT EN KANSARMOEDE

Het is iets wat me de laatste jaren meer en meer is gaan storen. De culturele wereld slaagt er steevast in om de besparingen in haar sector op de agenda te zetten. Het belang van die agendasetting mag niet worden onderschat. Het is bij wijze van spreken de helft van het werk als je een maatschappelijk probleem wil oplossen. Andere sectoren slagen er veel minder goed in hun probleem op de politieke agenda te zetten, terwijl de maatschappelijke noden er soms veel groter zijn.

Een interessant voorbeeld is de jeugdsport en meer bepaald het jeugdvoetbal. Twee weken geleden verscheen er een open brief van veertien lokale Gentse voetbalclubs aan Voetbal Vlaanderen. Die lokale clubs werken in een stedelijke context. Dat brengt heel wat uitdagingen met zich mee, niet in het minste door de kansarmoede in de steden. En we weten dat die de afgelopen jaren niet is afgenomen. De clubs klagen de gebrekkige ondersteuning door de voetbalfederatie aan.

Het is een probleem dat al jaren aansleept. De voetbalfederatie is een conservatieve wereld die vooral gericht is op het zoeken naar jongens met toptalent, waarbij kansengelijkheid en het recreatieve een bijrol spelen. Het vele geld dat er in voetbal rondgaat, wordt nagenoeg uitsluitend gebruikt voor de topspelers in de eerste ploeg, terwijl het jeugdwerk berooid achterblijft. Dat zou de voetbalbond kunnen aanpakken, maar daar vangen de lokale clubs die wel een hart voor inclusie en diversiteit hebben, steevast bot.

Onder deze aanklacht schuilt een belangrijke maatschappelijke problematiek, namelijk die van gelijke kansen, zowel van meisjes die willen voetballen als van kansarme kinderen die zich via sport in clubverband kunnen ontwikkelen. Maar ik durf er gif op in te nemen dat de overgrote meerderheid de open brief van de lokale voetbalclubs en de andere initiatieven die ze in het verleden genomen hebben al lang vergeten zijn, als ze het al opgepikt hebben. In de Vlaamse kwaliteitskranten heb ik er nauwelijks een bericht over teruggevonden. Dat jazzpianist Jef Neve boos is over de dalende subsidies in cultuursector zal echter elke lezer van De Morgen hebben zien passeren.

Dat kunnen we Jef Neve en de kunstsector moeilijk aanwrijven. Iedereen heeft het recht om zijn ongenoegen te uiten en voor zijn of haar sector op te komen. Maar het is goed om weten dat de megafoon waarmee een probleem wordt verkondigd niet noodzakelijk betekent dat het probleem ook groot is. Het komt misschien gewoon doordat sommigen slimmer de agenda weten te bepalen. En een kansarm kind of een geëngageerde jeugdtrainer heeft zelden een megafoon.

Deze tekst verscheen eerst als opiniestuk in De Morgen.

De Belgische overheid geanalyseerd: de restuitgaven

Dit is deel 4 in een reeks van vier.

De verkiezingen van mei 2019 komen eraan. Dat betekent ook weer allerlei discussies over de Belgische overheidsuitgaven. De oproep om te besparen is dan nooit ver weg. In deze reeks tracht ik duidelijk te maken binnen welk kader besparingen al dan niet zouden kunnen plaatsvinden. . Om goed te kunnen vergelijken, worden de Belgische uitgaven vergeleken met 7 andere Europese landen: de vier buurlanden Frankrijk, Nederland, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, en drie landen uit het noorden, zijnde Denemarken, Zweden en Finland.

Er zijn reeds drie grote uitgavenposten van de overheid geanalyseerd: de sociale bescherming, de gezondheidszorg en economische zaken. Een vierde grote post is onderwijs, wat echter in deze reeks niet behandeld wordt. In dit artikel wordt de rest van de overheidsuitgaven besproken, een verzameling van 6 uitgavenposten die samen goed zijn voor ongeveer 10 procent van het BBP. Daarnaast wordt ook de overheidsschuld geanalyseerd.

De zes “rest”-posten zijn algemene zaken, defensie, veiligheid, leefmilieu, wonen, en recreatie, cultuur en religie. Opnieuw zit België voor de totaliteit van deze uitgaven in de middenmoot, samen met Denemarken. Frankrijk, Zweden en Finland geven (ruim) 1 procent van het BBP meer uit. Duitsland en Nederland geven ruim een halve procent minder uit. Er is wel wat variatie in de grootte van de verschillende uitgaven, maar de ‘algemene uitgaven’ zijn voor alle beschouwde landen het grootst. Voor België is dat 4,7 procent van het BBP, opnieuw in de middenmoot.

Wat wel opvalt zijn de lage Belgische uitgaven voor defensie. De afspraak is dat Navo-landen 2 procent van het BBP aan defensie uitgeven. België spendeert echter slechts 0.8 procent van het BBP, waarmee we onderaan bengelen. Enkel het VK komt in de buurt van het afgesproken doel. De Verenigde Staten, en niet alleen Trump, hebben al meermaals aangedrongen op hogere defensie-uitgaven en het is dus maar een kwestie van tijd vooraleer België haar overheidsuitgaven hier zal moeten opdrijven. Opnieuw rijst dan de vraag hoe deze meeruitgaven gefinancierd kunnen worden. Indien de belastingen niet verhoogd worden en de schuld niet verder mag oplopen zijn een daling van de overheidsuitgaven op andere posten (in termen van het BBP) de enige mogelijkheid. Maar zoals in de vorige reeksen al bleek, zullen naast de uitgaven voor defensie, ook pensioenen en gezondheidszorg in de toekomst stijgen.

Ik denk dat de compenserende besparingen dan ook vooral van deze ‘restuitgaven’ moeten komen. En ook al zit België ook hier in de middenmoot, toch zijn er een aantal uitgaven waar je je vragen kan bij stellen. Zo geeft België binnen de post ‘algemene zaken’ het meeste aan de wetgevende en uitvoerende organen en de fiscale, financiële en buitenlandse zaken. Onze staatstructuur is dus wel degelijk duur. Als België verhoudingsgewijs evenveel zou spenderen als Duitsland, zouden we bijna één miljard kunnen besparen.

Dat is niet mis, maar met een BBP dat voor 2019 geschat wordt op 470 miljard euro is dat ook maar 0.2 procent van het BBP. België spendeert hieraan immers 2.1 procent van het BBP, terwijl dat in Duitsland toch ook 1.9 procent is. Een efficiëntere overheid levert dus zeker iets op, maar is ook geen panacee om de pensioenen en de gezondheidszorg betaalbaar te houden, waar de jaarlijkse meeruitgaven geschat worden op bijna 3 procent van het BBP tegen 2030. De besparingen zullen bijgevolg moeten komen op een veelheid van “kleinere” posten.

Dat geldt ook voor ‘recreatie, cultuur en sport’. Het is niet zo dat België hier overmatig aan uitgeeft in vergelijking met de andere landen; we zitten ook hier weer in de middenmoot. Maar je kan je afvragen in welke mate een overheid bijvoorbeeld religie moet subsidiëren. Zelf heb ik in het verleden al gepleit voor lagere overheidsuitgaven voor cultuur, dat toch goed is voor 0.5 procent van het BBP of ruim 2 miljard euro. De financiering daarvan moet volgens mij meer aan de privésector overgelaten worden. Op deze domeinen kan je best een paar tienden van een procent van het BBP besparen.

Door op de vele deeldomeinen de uitgaven te verminderen, zal de overheid zich bovendien beter kunnen concentreren op wat haar echte kerntaken zijn. En daar behoren sociale bescherming en gezondheidszorg volgens mij zeker toe.

 

Overheidsschuld

In het voorgaande werden enkel de verschillende onderdelen van de zogenaamde primaire overheidsuitgaven geanalyseerd. De primaire overheidsuitgaven zijn de uitgaven zonder rekening te houden met de betalingen aan de overheidsschuld. Het is gekend dat België een hoge schuldratio heeft, een erfenis uit de vermaledijde jaren ’80 toen de schuldratio met rasse schreden toenam. Het is onder de regeringen Dehaene dat een spectaculaire saneringsoperatie de schuldratio deed dalen, wat door de regeringen Verhofstadt werd verder gezet. De schuldratio daalde uiteindelijk van ruim 130 procent van het BBP in 1993 tot 87 procent in 2007. Een economische krachttoer die (enkel) internationaal erkend wordt.

Een hoge overheidsschuld betekent ook hoge interestbetalingen. In 1995, toen de schuldratio al lichtjes was teruggelopen, gaf de Belgische overheid 9 procent van het BBP aan schuldbetalingen, zoals ook te zien op onderstaande figuur. Daarmee zat België veel hoger dan de andere beschouwde landen. Onder meer door de snelle daling van de schuldratio na 1995 zakte de interestbetalingen mee, tot 4 procent van het BBP in 2007. Dat is op 12 jaar tijd een vermindering van de rentelasten met 5 procent van het BBP, of omgerekend naar vandaag een besparing van ongeveer 23 miljard euro. Door deze ‘rentebonus’ kwam er ruimte vrij om onder de paarse regeringen de sociale overheidsuitgaven wat te verhogen, en tegelijkertijd een begrotingsevenwicht te realiseren.

De daling van de schuldratio kwam abrupt tot een einde toen in 2008 de financiële crisis uitbrak en de Belgische overheid, zoals vele andere landen, zijn banken moest redden met miljarden geleende euro’s. De schuldratio sprong terug op, en door de aanslepende economische crisis bleef dat ook de jaren nadien oplopen, tot ongeveer 107 procent van het BBP in 2014. De voorbije jaren is de schuldratio terug gedaald. Op de onderstaande figuur is te zien dat de Europese commissie verwacht dat de Belgische schuldratio in 2019 net onder de 100 procent daalt.

Opvallend is wel dat de interestbetalingen na 2007 nagenoeg elk jaar zijn blijven dalen, ondanks de sterke toename van de schuldratio. In 2007 werd nog 4 procent van het BBP aan interesten betaald, terwijl dat in 2014 gedaald was naar 3,3 procent. En ook deze regering heeft een rentebonus gekregen: in 2019 wordt verwacht dat nog slechts 2,2 procent van het BBP moet betaald worden aan interesten, of tegenover 2014 een besparing van 1,1 procent; dat is ongeveer 5 miljard euro.

De verklaring van de dalende interestbetalingen is te vinden bij de Europese Centrale Bank. Als antwoord op de slabakkende economie, heeft deze een soepel monetair beleid moeten voeren. Hierdoor is ook de rente op het overheidspapier naar historische laagtes gezakt. De veel lagere rentes hebben dan ook de stijging van de schuldratio ruimschoots kunnen compenseren.

En ook in de toekomst zal België wellicht nog kunnen profiteren van lagere rentes. Langlopende schulden met hoge rentes worden immers steeds vervangen door nieuwe schulden. Dus zelfs als de schuldratio maar traag afneemt, zal de lagere rente ervoor zorgen dat er opnieuw een rentebonus gerealiseerd kan worden. Al zal die het komende decennium wellicht niet groter dan 1 procent van het BBP bedragen.

In DeMorgen verscheen er een redactioneel stuk op basis van deze analyse.

De Belgische overheid geanalyseerd: de Gezondheidszorg

Dit is deel 3 in een reeks van vier.

De verkiezingen van mei 2019 komen eraan. Dat betekent ook weer allerlei discussies over de Belgische overheidsuitgaven. De oproep om te besparen is dan nooit ver weg. In deze reeks tracht ik duidelijk te maken binnen welk kader besparingen al dan niet zouden kunnen plaatsvinden. . Om goed te kunnen vergelijken, worden de Belgische uitgaven vergeleken met 7 andere Europese landen: de vier buurlanden Frankrijk, Nederland, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, en drie landen uit het noorden, zijnde Denemarken, Zweden en Finland.

De tweede belangrijkste uitgavenpost van de overheid is de gezondheidszorg (na de uitgaven aan sociale bescherming). Ook in dit domein is het belangrijk om zowel de overheidsuitgaven als de privé-uitgaven te bekijken. Gezondheidszorg is, samen met sociale bescherming, namelijk een domein waar solidariteit doorgaans erg belangrijk wordt geacht. Iedereen moet dezelfde, hoogstaande medische zorg kunnen krijgen, ongeacht zijn of haar inkomen. Als de overheidsuitgaven in een bepaald land met een goede gezondheidszorg veel lager zouden zijn dan in België, dan is het verleidelijk om te stellen dat er in België nog een groot besparingspotentieel is. Maar wat als de lage overheidsuitgaven in dat land enkel mogelijk zijn, omdat de burger er veel uit eigen zak moet betalen, waardoor de toegankelijkheid voor mensen met een laag inkomen in het gedrang komt?

De onderstaande grafiek geeft dan ook de totale gezondheidsuitgaven in 2017, onderverdeeld in de publieke uitgaven door de overheid enerzijds, en wat de burger vrijwillig uitgeeft aan bijkomende zorgverzekering en wat niet terugbetaald wordt anderzijds. België zit met 10 procent van het BBP aan gezondheidszorg opnieuw in de middengroep, samen met Nederland en Denemarken. Zweden, Duitsland en Frankrijk geven (ruim) 1 procent van het BBP meer uit aan gezondheidszorg. Die meeruitgaven komen van de overheid en niet van de burger. Indien de Belgische overheidsuitgaven op hetzelfde niveau zouden zitten als in Duitsland, zou de Belgische overheid 7,6 miljard euro meer uitgeven aan gezondheidszorg.

Het persoonlijk aandeel, namelijk wat de Belgisch burger rechtstreeks betaalt, is ongeveer 21 procent van de totale uitgaven, tegenover 79 procent dat de overheid financiert. Behalve in Finland en het VK, ligt het persoonlijke aandeel in België hoger dan in de andere landen. Let wel, op basis van deze statistieken kan je niet met zekerheid concluderen dat het persoonlijke aandeel in België te hoog is. Het is namelijk ook belangrijk wélk aandeel patiënten zelf moeten betalen. Als het over levensbedreigende aspecten gaat, dan is dat niet aangewezen. Gaat het echter om minder levensnoodzakelijk zaken, zoals bijvoorbeeld plastische chirurgie of de voorkeur voor een eenpersoonskamer, dan is het misschien net wél een goede zaak dat dit zelf wordt gefinancierd in plaats van via een solidariteitsmechanisme.

Net zoals bij de pensioenuitgaven, mag ook in de gezondheidszorg verwacht worden dat de overheidsuitgaven de komende decennia zullen stijgen; de Vergrijzingscommissie schat een toename van 1,5 procent van het BBP tegen 2030.

In tegenstelling tot wat vaak gedacht wordt, komt dit niet zozeer door de vergrijzing, maar veeleer door de technologische innovatie. Meer en betere geneesmiddelen en medische technieken zullen ervoor zorgen dat we in de toekomst nog meer mensen en aandoeningen zullen kunnen behandelen. Er wordt verwacht dat het feit dat mensen ouder worden een veel minder sterke factor is in de stijging van de overheidsuitgaven in de gezondheidszorg. Het is wel zo dat ouderen meer zorgkosten hebben, maar dat is vooral op het einde van het leven, ongeacht of je nu sterft op 75 of 85 jaar. Wat betreft de chronische aandoeningen zal de vergrijzing wellicht wel voor een toename zorgen.

De verwachting van stijgende uitgaven in de gezondheidszorg is dan goed nieuws. Het wijst erop dat we steeds meer mensen beter kunnen helpen. Dat zijn onmiskenbaar baten en die zullen de kosten zonder twijfel ruimschoots overtreffen.

Efficiënte gezondheidszorg

Toch weerklinkt vaak de roep dat er bijkomende efficiëntiewinsten mogelijk zijn in de gezondheidszorg. De vraag is hoe die kunnen gedetecteerd worden. Bovendien is het moeilijk hard te maken dat het efficiëntievraagstuk aan de oorzaak ligt van stijgende gezondheidsuitgaven. Dat zou dan moeten betekenen dat de efficiëntie achteruit gaat. Daar zijn echter geen aanwijzingen voor.

Het meten van prestaties in de gezondheidszorg is overigens niet zo eenvoudig. Het gaat immers niet enkel over kwaliteit, maar ook over toegankelijkheid. Een democratische maatschappij zal een systeem verkiezen dat voor iedereen goede, maar geen topkwaliteit levert tegenover een systeem dat wel topkwaliteit aflevert, maar enkel voor de rijken.

De Euro Health Consumer Index kan beschouwd worden als een index die zo goed mogelijk de kwaliteit probeert te meten vanuit het standpunt van de consument. De index bestaat al meer dan 10 jaar. Ook de Belgische gezondheidszorg wordt gemeten en heeft tegenover 2009 een sterke verbetering doorgemaakt. De onderstaande grafiek geeft voor de 8 beschouwde landen de indexwaarde. Het maximum dat kan behaald worden is 1000. In 2018 zijn een aantal criteria strenger geworden.

Health Consumer Powerhouse, de Zweedse denktank die de index ontwikkelde, beschouwt een land als zeer goed wanneer het meer dan 800 punten scoort. Alle beschouwde landen, behalve Duitsland en zeker het VK, zitten in 2018 op of boven dat niveau. België scoort met 849 punten meer dan behoorlijk. Enkel Nederland doet het duidelijk nog beter. België doet het dus zeer goed, maar kan nog beter. Zo is er het geneesmiddelengebruik dat, zonder duidelijke medische reden, gevoelig hoger ligt dan elders.

Geestelijke gezondheidszorg

Een andere belangrijk pijnpunt is de geestelijke gezondheidszorg. Van de acht beschouwde landen heeft België de hoogste graad zelfdodingen. Eén op zes Belgen heeft een probleem met de geestelijke gezondheidszorg. Die ondermaatse geestelijke gezondheidszorg heeft een grote impact, menselijk en economisch. De Oeso schat dat depressies, angststoornissen en andere geestelijke aandoeningen in België een kost veroorzaken van 5,1 procent van het BBP. Dat is 23 miljard euro.

Nochtans is daar meer en meer iets aan te doen. De voorbije decennia is er een enorme wetenschappelijke vooruitgang in de geestelijke gezondheidszorg. Veel beter dan vroeger weet men nu welke therapieën werken en welke niet. Zo is Finland er bijvoorbeeld in geslaagd om het erg hoge aantal zelfdodingen in de jaren ’90 zowat te halveren.

De financiering van de geestelijke gezondheidszorg is erg versnipperd in België. Erg goed weten we het niet, maar op basis van oudere cijfers wordt het aandeel geschat op 6 procent van de totale uitgaven aan gezondheidszorg, wat neerkomt op 0.6 procent van het BBP. Dat is minder dan 3 miljard euro.

In België worden die schaarse middelen bovendien bovenmatig gespendeerd aan psychiatrische bedden en minder aan de eerstelijnszorg van de geestelijke gezondheidszorg. Langdurige opnames zijn erg duur, terwijl de wachtlijsten voor therapeuten lang zijn. Deze mismatch zorgt voor menselijke drama’s en hoge maatschappelijke kosten. Om hieraan tegemoet te komen heeft de wetgever via het zogenaamde ‘artikel 107’ van de ziekenhuiswet toegelaten om middelen van psychiatrische bedden in te zetten voor innovatieve diensten, door bijvoorbeeld geestelijke gezondheidszorg thuis aan te bieden. Maar zoals De Morgen hierover eerder al berichtte, is die verschuiving nog zeer beperkt en blijft dat in handen van de psychiatrische ziekenhuizen.

Meer middelen naar de geestelijke gezondheidszorg en een shift naar de eerstelijnszorg zijn dan ook belangrijke maatregelen voor de toekomst. Dat zal de overheidsuitgaven wellicht doen stijgen, maar het zal zichzelf terugbetalen in termen van welvaart en welzijn.

In DeMorgen verscheen er een redactioneel stuk op basis van deze analyse.