De aangekondigde sluiting van Ford Genk heeft de voorbije dagen het nieuws beheerst. Met een verlies van 3.300 directe jobs en waarschijnlijk nog eens het dubbele aan indirecte jobs wordt Limburg zwaar getroffen. De economie draait bovendien niet goed, waardoor de ontslagen werknemers het moeilijk kunnen hebben een nieuwe job te vinden.
De voornaamste verklaring voor de sluiting is wellicht de overcapaciteit in autoproductie, niet enkel in België, maar ook in andere landen. De productie van Ford Genk zou echter wel verschoven worden naar Spanje en dus wordt ook de vraag gesteld of de hoge arbeidslasten, en de bijhorende problemen met de concurrentiekracht van Belgische bedrijven, een rol heeft gespeeld.
Het is moeilijk te oordelen of de loonkost in dit geval doorslaggevend was voor de sluiting. Maar in het algemeen zijn de Belgische loonkosten hoog en moet dit gecompenseerd worden met een hoge productiviteit. Dat betekent ook dat de eisen aan werknemers hoger zijn dan elders en dat er dus meer mensen niet aan deze eisen kunnen voldoen. En dat heeft dan weer het gevolg dat België met een relatief hoge werkloosheid kampt.
De oplossing is dus een verlaging van de loonkost. Dat kan door een indexsprong, waarbij de lonen een keer niet verhoogd worden ook al heeft de inflatie een bepaalde drempel bereikt. Dat zou de loonkost met 2% verminderen. Het is, niet verwonderlijk, vooral populair bij werkgevers en wordt hevig bestreden door de vakbonden.
Een andere oplossing is een verschuiving van de belasting op bedrijven. In 2011 bracht de vennootsschapsbelasting 11,5 miljard euro op. Maar, opmerkelijk, de overheid gaf in 2011 ook voor 10 miljard euro aan bedrijfssubsidies (cijfers NBB). En dat laatste is vooral sinds 2005 sterk beginnen stijgen (zie figuur). Men zou dus heel eenvoudig de vennootsschapsbelastingen drastisch kunnen verminderen door de bedrijfssubsidies af te schaffen. Het is een idee dat zowel Vlaams parlementslid Lode Verreeck (LDD)als blogger Maarten Verheyen eerder dit jaar naar voren schoven.
Bron:NBB (nominale cijfers)
Men kan ook kiezen om met de afgeschafte subsidies de lasten op arbeid te verminderen. De overheid ontving in hetzelfde jaar 52 miljard euro aan sociale premies. Een afschaffing van de subsidies zou dus kunnen leiden tot een vermindering van de sociale lasten met bijna 20%. In 2008 waren de sociale premies goed voor 25% van de totale loonkost (link). Een vermindering met 20% van de sociale lasten resulteert bijgevolg in een daling van de loonkost met 5%. Dat is 2,5 keer een indexsprong.
Maar het is niet zo eenvoudig. Ten eerste wordt slechts de helft van de 10 miljard subsidies door de federale overheid uitgegeven (cijfers NBB). De rest gebeurt door de regio’s en lokale besturen. Het verminderen van de arbeidslasten of de vennootsschapsbelasting betekent echter minder inkomsten voor de federale overheid. Ten tweede is een deel van de subsidies niet zomaar een belastingvermindering, maar eerder steun voor opleidingen en voor onderzoek en ontwikkeling. Het wegvallen van deze subsidies kunnen dan leiden tot te weinig opleiding of onderzoek en ontwikkeling, wat op lange termijn negatief kan uitvallen.
En waar de subsidies wel duidelijk een belastingvermindering zijn, gaat het om zaken waar men op het eerste gezicht best niet aan raakt. Zo wordt een groot deel van de subsidiestijging veroorzaakt door de bijpassing bij de dienstenchecques door de federale overheid: in 2011 was dit goed voor 1,4 miljard euro subsidies (grafiek 70 NBB). De federale overheid geeft ook nog eens voor zo’n 1 miljard euro kortingen voor ploegen- en nachtarbeid en 1,5 miljard euro voor algemene verminderingen van de bedrijfsvoorheffing. Dit afschaffen zou bedrijven zoals Ford Genk nog sneller in moeilijkheden kunnen brengen.
Maar dat is wat men ziet. Wat men niet ziet zijn de vele bedrijven die niet uit de subsidieruif van 10 miljard euro kunnen eten. Zij betalen dus mee voor zij die wel in aanmerking komen voor subsidies. De subsidietrekkers zouden meestal grote bedrijven zijn, omdat zij gemakkelijker hun weg vinden in de subsidieregeling, ten koste van de KMO’s. Tegelijk verhoogt het subsidiesysteem de administratieve last bij zowel de bedrijven als bij de overheid, aangezien er een subsidiedossier moet opgesteld worden, met controle achteraf van het correct besteden van de middelen.
Op zich zou dit nog te verdedigen zijn, indien de subsidies het ondernemen en de economische groei bevorderen. En dat is zeker de bedoeling van bedrijfssubsidies. Maar het verkrijgen van subsidies heeft niets met de markt te maken: je moet geen goede producten of diensten leveren om subsidies te ontvangen. Je moet enkel de politici kunnen overtuigen dat je de subsidies nodig hebt. En met een prijzenpot van 10 miljard euro, kan het al de moeite zijn om hiervoor te lobbyen.
Het lijkt daarenboven logisch dat bedrijven die in moeilijkheden zitten sneller subsidies krijgen. Maar misschien is er wel een goede reden waarom het bedrijf in moeilijkheden zit: slecht beheer, veranderde marktomstandigheden, een disruptieve nieuwe technologie,… De subsidies zorgen echter voor hogere loonkosten voor de bedrijven die niet in moeilijkheden zitten, maar het door de hogere kosten wel kunnen worden. Dat is een pervers effect, en niet onrealistisch.
Dus ondanks het feit dat subsidies ongetwijfeld veel zichtbare positieve effecten hebben, moet de effectiviteit van de subsidies onderzocht worden waarbij ook de onzichtbare effecten meegerekend moeten worden, namelijk het feit dat meer subsidies leiden tot hogere belastingen voor de bedrijven die niet kunnen profiteren van de subsidies. Daarbij moeten subsidies het nadeel van de twijfel krijgen: als de effectiviteit niet kan bewezen worden, dan moet ze geschrapt worden en kan er een navenante loonkostenverlaging doorgevoerd worden. Dat is in dat geval niet alleen efficiënter, door de kleinere subsidiepot zal ook de invloed van lobby’s verkleinen en wordt het vriendjeskapitalisme ingedijkt.
Deze tekst verscheen eerder als column bij Liberales.