Gisteren nam ik deel aan het rondetafelgesprek dat de Stichting Gerrit Kreveld organiseerde over ‘Kapitalisme’. Deze organisatie wil het sociaal-democratisch gedachtegoed ondersteunen. De ruim 20 deelnemers uit onder meer universtiteiten, denkgroepen en vakbonden kwamen dan ook voornamelijk uit ‘links-economische’ hoek.
De kritiek op het kapitalisme was niet ver weg. Het is een kritiek die ik niet deel, integendeel: volgens mij is de huidige economische crisis geen maatschappelijke cesuur, zoals sommigen het graag willen zien. Uiteraard moet de vrije markt regels hebben, maar dat is iets wat bijvoorbeeld Paul De Grauwe al in januari 2007, in tempore non suspecto, zei op een gespreksavond van Liberales.
Wat me echter telkens weer opvalt in maatschappelijke discussies is hoe weinig aandacht er gegeven wordt aan wat volgens mij één van de grote problemen is in onze maatschappij, namelijk het gebrek aan sociale mobiliteit door een gebrek aan gelijke kansen. Men spreekt wel veel en graag over het reduceren van inkomensongelijkheid, maar veel te weinig over het reduceren van de kansenongelijkheid. En ook tijdens dit rondetafelgesprek viel me dit weer op. Nochtans doen we het wat betreft inkomensongelijkheid heel goed, in tegenstelling tot de kansenongelijkheid (zie vorige post voor data).
De laatste 10-15 jaar is er een heel onderzoeksdomein ontstaan over het verhogen van kansen voor kinderen uit de onderklasse. De bekendste onderzoeker is wellicht James Heckman, een arbeidseconoom van de Chicago-universiteit en Nobelprijswinnaar voor zijn werk in de econometrie, zeg maar de meet-kunde van economen. Deze onderzoeker wilde nagaan op welke manier je het meest efficiënt de vaardigheden van weinig geschoolde werknemers kon verhogen. Hij stelde immers vast dat in de VS de kloof tussen het aanbod van vaardigheden en de vraag ernaar alsmaar groter werd.
Niet zo’n gek onderwerp voor een arbeidseconoom. Maar zijn resultaat was onverwacht. Het waren immers niet de concrete on-the-job-trainingen, bijscholingen en opleidingen voor volwassenen die de beste resultaten opleverden. Niet dat deze initiatieven nutteloos waren, maar ze kosten meer dan ze opbrengen. Uit zijn onderzoek bleek dat hoe vroeger je begint te remediëren, hoe meer het oplevert. En het beste rendement (ja, het blijft een econoom) krijg je als je investeert in kansarme gezinnen met zeer jonge kinderen.
De onderstaande grafiek vat het onderzoek van Heckman en anderen perfect samen. De grafiek komt uit een presentatie van het Hiva. Het geeft het rendementsverloop van investeringen in kansrijke en kansarme kinderen volgens de leeftijd van het kind waarop de investering gedaan wordt. Als kinderen heel jong zijn (0 tot 3 jaar) is investeren in kansarme kinderen duidelijk efficiënter dan te investeren in kansrijke kinderen. De efficiëntie van de investeringen daalt voor beide categorieën van kinderen, maar daalt sneller voor kansarme kinderen. Op de leeftijd van ongeveer 8 jaar is het efficiënter om in kansrijke kinderen te investeren.
Bron: Hiva
De reden is dat de leercapaciteit van het kind de efficiëntie bepaalt van de investeringen in dat kind. De leercapaciteit kan echter het gemakkelijkst op jonge leeftijd verhoogd worden. Een kansarm kind heeft gemiddeld gezien een lagere leercapaciteit. Als je daar dan vroeg genoeg in investeert, dan zullen latere investeringen beter renderen. Dat moet je dus eerst doen. Echter, als je dat niet doet en het kind is 8 jaar of ouder, dan kost het je veel moeite om de leercapaciteit nog te verhogen. Op dat moment kan je beter, vanuit efficiëntie-oogpunt, investeren in kinderen die wel voldoende leercapaciteit hebben. Kansrijke kinderen dus.
Dit onderzoek is nu al een hele tijd gekend. Maar helaas, ik denk niet dat er veel mensen aan de rondetafel waren gisteren die dergelijk onderzoek kennen. Meer nog, er waren maar twee deelnemers die refereerden naar de grote noodzaak om kansarme gezinnen met zeer jonge kinderen meer en beter te ondersteunen: ikzelf en Sara De Mulder, niet toevallig ook kernlid van Liberales.
Mijn vraag is dan: hoe kan je over sociale ongelijkheid praten als je dergelijk onderzoek niet kent? Het moet toch voor iedereen duidelijk zijn dat het in België niet (meer) gaat over inkomensongelijkheid, maar over kansenongelijkheid. En dat kan enkel efficiënt aangepakt worden als je veel meer investeert in de ondersteuning van kansarme gezinnen als de kinderen zeer jong zijn. En dat is niet alleen rechtvaardig, het brengt de maatschappij ook nog eens op. En toch, toch lijkt dit maar niet door te dringen.
De Vlaamse regering heeft onlangs wel beslist om 1 miljoen euro uit te trekken voor 22 projecten inzake ondersteuning van kansarme gezinnen. De aanpak vind ik op zich niet slecht, namelijk het selecteren van veel projecten. Maar dat moet dan wetenschappelijk begeleid en opgevolgd worden (liefst met randomized control trials) om na te gaan welke aanpak in ons land het beste werkt. En er is heel wat wetenschappelijke expertise om dergelijke onderzoeksopdrachten uit te voeren. Ik heb het Hiva al vernoemd, maar ook prof. Erwin Ooghe van de KULeuven heeft bijvoorbeeld al interessant onderzoek gedaan naar de effectiviteit van het decreet gelijke onderwijskansen.
Maar het lijkt alsof deze wetenschappelijke evidentie helemaal niet opgepikt wordt. Niet op politiek niveau. Ook te weinig binnen Open VLD (ik ben nochtans van mening dat er zonder sociale mobiliteit geen liberalisme kan zijn). En dus ook niet in het zogenaamde linkse intellectuele middenveld. Iedereen gaat er blijkbaar (impliciet) vanuit dat talent wel bovendrijft. Maar talent drijft niet boven, het heeft ondersteuning nodig om tot ontwikkeling te komen, zeker bij kinderen uit de onderklasse. En als de ouders die ondersteuning niet of onvoldoende (kunnen) geven, dan is het de verantwoordelijkheid van de overheid om dat zoveel mogelijk te doen. En dat kan dus zelfs meer maatschappelijke baten opleveren dan het ons kost. Waar wachten we dan nog op?