Zou de EU-boete voor België terecht zijn? – deel 2

Afgelopen zondag publiceerde ik een blogtekst over de dreiging van een Europese boete omdat België niet aan de begrotingsdoelstellingen hield voor 2012. Op basis van de cijfers in die blogpost was mijn conclusie dat een boete onterecht zou zijn, omdat Frankrijk en Nederland geen boete zullen krijgen hoewel ze slechter presteren.

Op Twitter kreeg ik interessante reacties van onder meer Peter De Keyzer, hoofdeconoom bij BNP Paribas Fortis, en Koen De Leus, senior econoom bij KBC. Deze laatste stelde dat de verbetering van het structurele begrotingstekort niet voldoet aan de afspraken. Structureel betekent dat het begrotingstekort gezuiverd wordt voor conjuncturele effecten (dus zonder de automatische stabilisatoren), maar ook voor zaken zoals de Dexia-nasleep die België ongeveer 0,7% van het BBP kostte. Hij tweette ook deze figuur. Voor 2013 betreft het een raming.

figuurDeLeus

Deze figuur toont dat België in 2012 een structureel begrotingstekort heeft van 3%. Nederland doet het met 2,6% beter; Frankrijk doet het met 3,6% slechter. Maar de verbetering van het structurele tekort is inderdaad veel beter voor Frankrijk en Nederland. Dus omdat deze landen van een slechter niveau begonnen, is men alvast wat Frankrijk betreft milder wat het uiteindelijke niveau betreft, als de evolutie maar goed is.

De vraag is of men ook op andere vlakken hetzelfde gewicht geeft aan de evolutie in plaats van aan het niveau. Op mijn vraag wat de criteria zijn om de begrotingsdoelstellingen op te stellen, antwoordde De Leus: “Criteria o.m. overheidsschuld,vergrijzingskosten, … Middellangetermijndoel structurele begroting Nl. is -0.5% vs Be.: +0.75%”.

Wat betreft de overheidsschuld, is de evolutie deze, sinds 2007 (dus voor de crisis):

publicdebtBEFRNL

Bron: Ameco

De Belgische schuldratio is sinds 2007 gestegen met 15,6 procentpunt van het BBP. Frankrijk steeg met 26 procentpunt, en Nederland eveneens met 26 procentpunt. Ook sinds 2010 is de stijging veel sterker in Frankrijk en Nederland, bijna het dubbele in procentpunten als in België. En de projecties voor 2014 geven sterker stijgingen voor Nederland (+4.6), en zeker voor Frankrijk (+6.0), in vergelijking met België (+2.5). Dus ondanks het feit dat België een zwaardere intrestlast heeft en relatief meer problemen met haar banken, houdt zij haar schuldratio toch beter onder controle dan Frankrijk en Nederland. En het is België die een boete zou krijgen?

Het is niet ondenkbaar dat België de schuldratio beter onder controle kon houden net omdat het haar structureel begrotingstekort niet sneller heeft teruggedrongen, zoals gevraagd door de Europese Commissie. Ondertussen lijkt men inderdaad wat af te stappen van het geloof dat als overheden in een recessie overal en tegelijk besparen er groei gecreëerd kan worden. Ik denk ook dat inflatie een rol gespeeld heeft in de betere prestaties van België (wat op langere termijn kan leiden tot verlies aan concurrentievermogen wegens het mechanisme van automatische loonindexatie, iets wat de federale regering ondertussen wel min of meer heeft aangepakt).

Dit wil absoluut niet zeggen dat de Belgische overheden dit structurele begrotingstekort niet moet verbeteren. Maar de vraag is tegen welke snelheid deze fiscale consolidatie moet gebeuren. Economen zoals Olivier Blanchard, hoofdeconoom bij het IMF, zeggen dat ze het eigenlijk niet weten. De evidentie lijkt te gaan in de richting van nu minder en later meer, in plaats van omgekeerd. Veel hangt waarschijnlijk af van de context. Wat België betreft, met zijn open economie en hoge overheidsschuld, ben ik wel van mening dat er meer bespaard zou kunnen worden. België zou dan wel een free ride nemen op de landen die niet besparen.

Samenvattend, als de begrotingsregels van Europa ervoor moeten zorgen dat de overheidsfinanciën houdbaar blijven, dan is de evolutie van de schuldratio waarschijnlijk één van de beste criteria die men kan hanteren. En België blijkt het  in vergelijking met Frankrijk en Nederland veel beter gedaan te hebben tijdens de crisis, ondanks het feit dat België hoge intrestlasten heeft en relatief meer heeft moeten betalen voor haar banken. Een boete lijkt dan ook niet op zijn plaats.

Zou de EU-boete voor België terecht zijn?

België zou wel eens een boete kunnen krijgen omdat ze haar begrotingsdoelstelingen niet haalde. Voor Karel De Gucht ligt de schuld bij de N-VA, omdat de Europese Commissie blijkbaar ook rekening houdt met de laatste drie jaar (en niet enkel 2012). De Gucht:

België heeft niet gedaan wat het zou moeten doen en wat het moest doen op structureel vlak. Er is drie jaar lang een beperking van het tekort nodig met 0,75 procent, dus 2,25 procent op drie jaar. Dat is niet het geval. Daarnaast moest het tekort voor 2012 onder de 3 procent blijven. Ook dat is niet het geval. Dus op die twee criteria worden de doelstellingen niet gehaald. De Commissie staat voor een dilemma en zal zich op 29 mei uitspreken

Deze tekst gaat niet over wie de schuld heeft. Ik vraag me wel af waarom enkel België een boete zou krijgen, en bijvoorbeeld niet ook Frankrijk en Nederland. Ik geef hieronder voor 3 domeinen telkens 2 grafieken die volgens mij aantonen dat België het op alle relevante criteria beter doet dan Nederland en Frankrijk. Alle data komen van Ameco.

Alvast mijn conclusie: als België dan toch een boete zou krijgen en deze landen niet, dan begrijpt deze geïnteresseerde burger -die het debat van dichtbij volgt- het niet meer. En ik zou dan graag willen weten wat de economische verantwoording is voor een boete voor België, en geen boete voor Nederland of Frankrijk. Een verantwoording die publiek gegeven moet worden, bijvoorbeeld in een hoorzitting in het Belgische federale parlement. Het zou het democratisch deficit waar de Europese Commissie zo aan lijdt, wat kunnen verminderen. Men zal dan bijvoorbeeld kunnen uitleggen waarom er gesaneeerd moet worden (en of men rekening houdt met bepaalde drempels), maar ook welke definities men gebruikt om het ‘structureel tekort’, de ‘output gap’ en de NAWRU te berekenen en welke assumpties men daarvoor gebruikt.

1. Begrotingstekort in 2012 en het gemiddelde over 2010-2012

De onderstaande figuur toont het begrotingstekort in 2012 van de meeste eurolanden. Zoals te zien is, scoort België niet goed en niet slecht: indien de PIGS-landen niet worden meegerekend, dan staat België nummer 5 in een rijtje van 8 (Euro17, het gewogen gemiddelde in de Eurozone, wordt niet meegerekend). Middenmoot, eerder aan de slechte kant, dus. Nederland en Frankrijk doen het met een begrotingstekort van respectievelijk 4.1% en 4.8% beduidend slechter. Daarenboven werd het tekort van België in 2012 met 0,7% verzwaard door nog eens een Dexia-nasleep, dus dat deel is niet structureel (of in ieder geval geen gevolg van beleid van deze regering of van de laatste drie jaren).

budgetdeficit2012

Indien we het gemiddelde begrotingstekort bekijken van de laatste drie jaren, dan geeft dit de onderstaande figuur (dezelfde landen). België staat nu plaats 6 van 8: dat betekent dat België het in 2012 beter doet dan het gemiddelde van 2010-2012, dus de prestatie van België kent relatief gezien een positieve evolutie. Bemerk dat Nederland en Frankrijk achter België staan met respectievelijk een gemiddeld tekort van 4.6% en 5.7%. Maar ook met een positieve evolutie in absolute termen, onder meer mogelijk gemaakt doordat ze van een groter tekort kwamen.

budgetdeficit20102012

In België was het tekort in 2009 5,5%, net zoals in Nederland. In Frankrijk was het 7%. Op drie jaar tijd moest België dit verbeteren met 2,25%, maar België is slechts verbeterd met 1,6%; Nederland met 1,5%. Frankrijk, komende van 7%, heeft het verbeterd met 2,7%. Beter dan België en Nederland, maar komende van een groter tekort. Overigens, indien de Dexia-nasleep er niet zou geweest zijn, dan was het begrotingstekort op drie jaar tijd verminderd met… 2.3%, net wat de Europese Commissie vraagt (zie citaat De Gucht – of betreft die 2,25% enkel structurele verminderingen? En wat is dat dan?)

2. Primair begrotingstekort in 2012 en het gemiddelde over 2010-2012

Het begrotingstekort is wat de Europese Commissie in het oog houdt, maar het zegt niet zozeer iets over de onderliggende prestatie van een land. Immers, in het begrotingstekort zit ook de intrest die betaald moet worden op de overheidsschuld. De overheidsschuld is natuurlijk relevant, maar dat is een last uit het verleden; voor België een grote last, vooral gemaakt in de jaren ’70 en ’80, gevolgd door een indrukwekkende sanering in de periode ’93-’07, omdaarna terug te stijgen door de crisis (zoals in alle andere landen).

Om de huidige prestaties te beoordelen, zou men beter het begrotingstekort zonder de intrestbetalingen beschouwen. Dat is het zogenaamde primair begrotingstekort (primary deficit – in Ameco: ‘net borrowing excluding  interest’). De onderstaande figuur geeft dit voor 2012. Nu staat België met een primair begrotingstekort van 0.5% op plaats 4 van 8. Bemerk dat Nederland en Frankrijk nog steeds achterop zitten, met een primair deficit van meer dan 2%.

primarybudgetdeficit2012

Indien we dezelfde gegevens bekijken voor het gemiddelde van de laatste drie jaren, dan geeft dat de volgende figuur. België heeft een gemiddelde van -0.4% en staat nu op plaats 3 wat betekent dat we een licht negatieve evolutie hebben gehad de laatste drie jaren. Nederland en Frankrijk hebben gemiddeld grotere primaire tekorten (respectievelijk 2.6% en 3.2%), maar hebben wel een positieve evolutie gehad (komende van een groter tekort). De kloof met België blijft echter groot.

primarybudgetdeficit20102012

3. Overheidsschuld in 2012 en de verandering ten opzichte van 2010

De onderstaande figuur toont de overheidsschuld (in % BBP) in 2012. Zoals gekend doet België het niet goed wat betreft de overheidsschuld, met een schuldratio in 2012 van 100%. Maar zoals gezegd is dat, zeker wat België betreft, een last uit het verleden en heeft België in goede tijden de schuldratio drastisch weten af te bouwen (hier een uitgebreid verhaal). En bijvoorbeeld Frankrijk zit ook al met een schuldratio van 90%; Nederland doet het met 71% duidelijk beter. Maar het niveau van de schuldratio is duidelijk niet een alleszeggend criterium, gezien Spanje wat dat betreft plots beter doet dan Frankrijk en België, terwijl Spanje wel tot de probleemlanden behoort.

grosspublicdebt2012

Wat betreft de overheidsschuld is het volgens mij belangrijker om naar de evolutie van de staatsschuld te kijken. En ja, die gaat voor België naar omhoog, maar elders vaak nog sterker. De onderstaande figuur geeft de procentpunt verandering van de staatsschuld in 2012 ten opzichte van 2010. In België steeg deze met 4.1 procentpunt, in Frankrijk en  Nederland met respectievelijk 4.4 en 8 procentpunt.

grosspublicdebt2012vs2010

Conclusie

Op bijna alle criteria doet België het beter dan Frankrijk en Nederland (en de PIGS-landen). Het enige waarop België slechter scoort wat betreft deze figuren is de overheidsschuld, maar nogmaals, dat is een last uit het verleden en men kan België hier niet jaar na jaar op afrekenen. Men kan misschien wel een grotere inspanning vragen van België om die schuld te verminderen, maar dan wel met een beoordelingscriterium dat geen rekening houdt met die last uit het verleden. Men kan bijgevolg het primair begrotingstekort en de evolutie van de staatsschuld bekijken. Wel, op beide vlakken doet België het een pak beter dan Frankrijk en Nederland.

Ik spreek me in deze tekst niet uit of en in welke mate België meer had kunnen doen. Dat is niet de vraag die ik wou beantwoorden. De vraag is of een boete voor België terecht zou zijn, en dan is een vergelijking met andere landen aangewezen. Op basis van de bovenstaande gegevens denk ik dat het niet terecht zou zijn dat België wel en Nederland en Frankrijk geen boete krijgen. Is dat toch het geval, dan verdient de Belgische burger volgens mij een duidelijke uitleg van de bevoegde Commissaris, en liefst in een publieke hoorzitting in het federale parlement.

 

De hoge arbeidslasten in België nader bekeken

Vandaag werd nog maar eens duidelijk dat België arbeid zwaar belast. Uit cijfers van Eurostat blijkt dat 42,8% van wat arbeid oplevert wordt wegbelast (door sociale bijdragen en inkomensbelasting). Als je dat vergelijkt met onze buurlanden en met de drie Scandinavische landen die in de EU zitten, dan blijkt dat België aan de top staat van de arbeidslasten, zoals blijkt uit onderstaande figuur.

taxrate

Bron: Eurostat

Maar in België gaat er een relatief groot aandeel van het BBP naar arbeid. Daar bestaan ook cijfers van bij de Europese Commissie onder de vorm van ‘adjusted wage share’. Dat meet het aandeel van het BBP dat naar lonen gaat (vóór belastingen en sociale bijdragen) als vergoeding voor arbeid; het andere deel gaat naar de vergoeding van kapitaal. België staat wat betreft het ‘loonaandeel’ op plaats twee, na de UK, zoals blijkt uit onderstaande figuur.

adjustedwageshare

Bron: Ameco

Als je het bruto loonaandeel vermenigvuldigt met de loonlasten dan krijg je het netto loonaandeel in het totaal BBP. België schuift dan een paar plaatsje op in de rangschikking, zoals uit onderstaande figuur blijkt. De hoge arbeidslasten worden dus een beetje gecompenseerd doordat het loonaandeel zo hoog is, waardoor de Belgische werknemer netto gezien niet meer achteraan bengelt.

wageshareaftertaxes

Bron: Eurostat+Ameco (en eigen berekening)

Het netto loonaandeel (of ‘wage share after taxes’) is wat de werknemers netto in hun loonzakje krijgen. Dat kan je sparen of consumeren. Als je het consumeert moet je opnieuw belastingen betalen onder de vorm van BTW en andere vormen van belastingen. De netto consumptie kan dus bekeken worden als het ‘netto loonaandeel’ vermenigvuldigt met (100% – consumptietaks). Dat geeft onderstaande figuur.

potentialnetconsumption

Bron: Eurostat+Ameco (en eigen berekening)

Dit is wat je de werknemers netto potentieel kunnen consumeren, na alle belastingen. België staat nu plots in de middenmoot. Als werknemer doen we het wat betreft mogelijke netto consumptie niet zo slecht.

De Scandinavische landen staan achteraan. Vooral Denemarken gaat omlaag. De reden is dat deze landen veel financieren via hun overheid. Het is nog maar eens het bewijs dat overheidsuitgaven op zich niets zeggen (wat krijg je ervoor terug?). Als liberaal is voor mij het overheidsbeslag geen graadmeter, maar wel in welke mate dat er zoveel mogelijk gelijke kansen worden gegeven (en wat dat betreft kan het veel beter). En ik bevind me daarbij in goed gezelschap.

Betekent dit dat er geen probleem is met onze arbeidslasten. Ik denk het wel. In België betaal je al vanaf 35.000 euro jaarinkomen het hoogste tarief van ongeveer 53,5% (incl. gemeentelijke opcentiemen). Dat fnuikt mensen die vooruit willen en geeft mensen onvoldoende kansen.

Welk beleid?

Alvast drie verschuivingen/veranderingen waarvan ik denk dat ze goed zouden zijn:

1. verschuiving van arbeidslasten op lage inkomens naar hoge inkomens: zoals hiernet gezegd betalen de lage inkomens te snel te veel belastingen; binnen de arbeidslasten moet er een verschuiving komen van lagere naar hogere inkomensklassen

2. bedrijfssubsidies in België zijn veel hoger dan in de 7 buur- en of toplanden (behalve Denemarken): die zou je kunnen verlagen (halveren zelfs) in ruil voor lagere lasten op bedrijven;

3. schaf de loonvorming op anciënniteit af: in België blijven de lonen veel meer doorstijgen dan in de 7 buur- en of toplanden (behalve Frankrijk) waardoor de oudere werknemers zich uit de markt prijzen. Daardoor moeten we veel betalen aan pensioenen en zijn onze arbeidslasten te hoog.

En buiten belastingsverschuivingen zou ik een debat willen over de kerntaken van de overheid. Die doet volgens mij sommige dingen te veel (ik heb er hierhier en hier over geschreven). Andere dingen doet ze te weinig, zoals meer gelijke kansen geven (ik heb daarover onder meer hier, hier, hier, en hier over geschreven).

Tot slot. Een verschuiving naar belastingen op kapitaal lijkt me op basis van de bovenstaande cijfers niet aangewezen: het loonaandeel is relatief hoog, wat betekent dat het kapitaalaandeel relatief laag is. En in tegenstelling van wat men vaak zegt, blijkt uit de cijfers van Eurostaat dat België ook al heel wat belastingen heft op kapitaal. Daardoor is het Belgische kapitaal-aandeel na belastingen het vijfde in het rijtje van 8 beschouwde landen (er zijn enkel data van 2000 voor wat betreft de belasting op kapitaal in Denemarken). Je kan zelfs stellen dat, als je het netto bekijkt, de werknemer in in België relatief gezien iets beter af is dan diegene die kapitaal verschaft.

capitalshareaftertaxes

Bron: Eurostat+Ameco (en eigen berekening)

 

Red ons pensioen: schaf loonvorming op anciënniteit af

Naar aanleiding van de publicatie van het jaarlijks rapport van de Nationale Bank over de economische en financiële ontwikkeling, was er heel wat te doen over de hoge en stijgende Belgische overheidsuitgaven. Als reactie schreef ik de blog ‘Overheidsuitgaven op zich zeggen niets’ met daarin cijfermateriaal dat overduidelijk aantoont dat België wat betreft de primaire overheidsuitgaven in de middenmoot zit, zowel wat betreft het niveau als de stijging ervan, als je België vergelijkt met 7 buur- en/of toplanden.

Aangezien ik wel vaker mythen over België heb willen ontkrachten (over overheidsschuld, ambtenaren, tranfsers en inkomensongelijkheid) verwachtte ik me aan de gebruikelijke kritiek “dat niet het niveau van uitgaven belangrijk is, maar wel wat je als burger daarvoor terugkrijgt van de overheid”. Ik heb daarop willen anticiperen door in mijn blogtekst aan te geven dat België eigenlijk minder uitgaven doet dan op het eerste gezicht lijkt, of dat in sommige andere landen de individuele burger een groter deel van de kosten van bijvoorbeeld de sociale zekerheid zelf moet betalen.

Dat verhinderde niet dat ik toch als repliek kreeg dat we als Belg te weinig terugkrijgen van onze overheid, te weinig waar voor ons belastinggeld. Ik wil daar in meegaan, maar enkel als ik dat kan doen op basis van cijfers; anders verzand je in anekdotische discussies, of haal je er één aspect uit in vergelijking met één bepaald land waarop België dan inderdaad slechter of beter scoort.

Pensioenen: te weinig waar voor ons geld

Via Twitter kreeg ik van @hdmaert (#volgtip) cijfers van de Oeso in verband met de pensioenen. Volgens hem krijgt een Belg die 100 verdient slechts 40 pensioen, terwijl men in Nederland 70 krijgt (1ste+2de pijler samen), met een link naar een data sheet van de Oeso. Ik ben dan op zoek gegaan naar wat de Oeso de Replacement Rates noemt en ik heb dit vergeleken met de pensioenuitgaven van de overheid en de privé. Hieronder vind je de analyse voor België en 7 buur- en/of toplanden.

De eerste figuur geeft de overheids- en privé-uitgaven voor pensioenen in 2009 (in % van het BBP). Hieruit blijkt dat België in totaal 13,3% uitgeeft aan pensioenen; enkel Frankrijk geeft meer aan pensioenen.

uitgavenpensioen

Bron: Oeso (xls)%

Alvast twee opmerkingen bij deze figuur.

1. Deze figuur moet waarschijnlijk genuanceerd worden. Het aandeel privé voor België is met 3,3% van het BBP verrassend hoog gegeven het feit dat we geen veralgemeend kapitalisatiestelsel hebben, maar voornamelijk een repartitiestelsel. In 2006 was het privé-aandeel volgens de Oeso-cijfers nog slechts 1,3% van het BBP of 2%punt lager. De privé-uitgaven voor pensioenen zijn dus op drie jaar ruim verdubbeld. De enige verklaring die ik kan bedenken is de forse uitbreiding van de 2de en 3de pijler van ons pensioenstelsel, wat een kapitalisatiestelsel is. De huidige werkgevers lijken volop aan het sparen te zijn via het kapitalisatiestelsel. Als dat het geval is, dan zijn de privé-uitgaven van pensioen geen goede graadmeter, althans niet voor België, omdat het uitgaven zijn aan het begin van een kapitalisatie-systeem, waar de betaler pas in de toekomst van zal kunnen genieten. Meer nog, de Belgische overheid spaart dan eigenlijk mee voor later: nu loopt ze belastingsinkomsten mis (a rato van 50%) om in de toekomst, wanneer de gepensioneerde zijn 2de en 3de pijler aanspreekt, dit te kunnen belasten (weliswaar slechts a rato van 16%).

2. Uit de recente ECB-studie blijkt dat 80% van de oudere Belgen een eigen woning bezitten, wat niet onterecht als de vierde pijler bekeken wordt voor het pensioen. In Duitsland, bijvoorbeeld is dit slechts 59%, in Nederland 55%.

Replacement Rates

Maar zelfs als je enkel de overheidsuitgaven bekijkt, dan geeft België nog steeds veel uit aan pensioenen (10% van het BBP). Dat wil nog niet zeggen dat België het daarmee slecht doet. Het zou ook kunnen dat door deze hoge uitgaven de gepensioneerden het ook beter hebben. Dat kan gemeten worden aan de hand van de replacement rate. De figuur hieronder geeft deze cijfers voor de gemiddelde, lage en hoge verdieners (met links de hoogste bruto replacement rate voor de gemiddelde verdiener).

RR

Bron: Oeso

De figuur vertelt een aantal interessante zaken wat betreft:

– de gemiddelde lonen (rode lijn): België staat op plaats 7 van 8; enkel Frankrijk doet het slechter; het verschil is echter niet groot tussen plaats 7 (België) en plaats 4 (Duitsland).

– de lage lonen (blauwe lijn): België staat op plaats 4 van 8; Frankrijk blijft op plaats 8. Verschillen zijn groter.

– de hoge lonen (groene lijn): België staat op plaats 7 van 8; ook nu doet enkel Frankrijk het slechter; de verschillen met de hogere plaatsen zijn echter groter (we hangen voor de hoge lonen meer tegen Frankrijk dan tegen Duitsland)

Nederland staat steeds op de eerste plaats met een bruto replacement rate van 86-93%, behalve voor de lage lonen waar Denemarken een replacement rate heeft van 120%.

Dus ondanks hoge uitgaven hebben de Belgische gepensioneerden met een gemiddelde en laag inkomen een pensioen dat zich in de lagere middenmoot bevindt. Wat betreft de hoge verdieners bengelen we duidelijk achteraan (dat zal met de 2de en 3de pijler in de toekomst hopelijk verbeteren). Voor Nederland is het net omgekeerd: ondanks relatief lage uitgaven, krijgen de Nederlandse gepensioneerden veel terug. Op basis van deze cijfers is het duidelijk dat België het niet goed doet; enkel Frankrijk doet nog slechter.

Werkzaamheidsgraad

De reden is wel bekend en niet ver te zoeken: er werken maar relatief weinig oudere werknemers in België en Frankrijk. De figuur hieronder geeft de werkzaamheidsgraad per leeftijdscategorie in België en de 7 buur- en/of toplanden. De werkzaamheidsgraad zijn de werkenden gedeeld door het aantal personen van die leeftijdscategorie.

werkzaamheidsgraadALL

Bron: Oeso

De rode lijn geeft de (niet-gewogen) gemiddelde werkzaamheidsgraad van de zeven buur- en/of toplanden (hierna: “de benchmark”). De blauwe lijn geeft dezelfde gegevens voor België. De groen balkjes geeft het verschil tussen deze twee. Hieruit blijkt dat België voor alle leeftijdscategorieën een lagere werkzaamheidsgraad kent dan de benchmark. Het verschil is echter nauwelijks significant voor de jonge werknemers.

Vanaf de leeftijd van 45 jaar zakt de werkzaamheidsgraad sneller in België en voor de categorie van 55-64 jaar is het verschil zeer groot: er zijn in de zeven buur- en/of toplanden bijna 19 op 100 mensen in de leeftijdscategorie 55-64 jaar méér aan het werk dan in België. Tenzij er iets speciaal aan de hand in België is met deze leeftijdscategorie, is dit niet te verklaren.

Maar er is ook al een daling van de werkzaamheidsgraad vanaf 45-54 jaar. Om dat te verklaren, is het nodig te kijken naar een gelijkaardige figuur als hierboven, maar opgesplitst volgens geslacht. Dat wordt getoond in de onderstaande figuur. Mannen worden voorgesteld door vierkantjes, vrouwen door bolletjes. De balkjes geven het verschil tussen België en 7 buur- en/of toplanden.

werkzaamheidsgraadMenWomen

Bron:  Oeso

Deze figuur is volgens mij cruciaal, omdat het duidelijk aangeeft wat de pijnpunten zijn wat betreft de vergrijzing in België.

Ten eerste blijkt nogmaals dat België voor zowel mannen en vrouwen en voor alle leeftijdscategorieën een lagere werkzaamheidsgraad kent dan gemiddeld in de 7 buur- en/of toplanden (het verschil, aangegeven met de balkjes is steeds positief). Maar dat kan sterk variëren: vrouwen van 25-34 jaar werken nagenoeg evenveel (0,4 procentpunt minder) als in de 7 beschouwde landen, terwijl vrouwen van 55-64 jaar veel minder werken (21 procentpunt minder).

Ten tweede is het opvallend dat de werkzaamheidsgraad van mannen weinig verschilt met de 7 beschouwde landen en er min of meer gelijke tred mee houdt in de leeftijdscategorie 25-54, om daarna zeer sterk af te nemen vanaf 55 jaar. De werkzaamheidsgraad vanaf 55 jaar neemt ook wel af in de 7 beschouwde landen, maar in België is die afname veel sterker en vergroot de kloof van 2,7 procentpunt tot 16,5 procentpunt.

Ten derde, en wat mij betreft het meest verrassende, is de lagere werkzaamheidsgraad van vrouwen van 45-54 jaar, namelijk 70% terwijl ze in de 7 buur- en/of toplanden heel licht stijgt van 79,9% tot 80,3%. In België is de werkzaamheidsgraad van de 10 jaar jongeren vrouwen (35-44 jaar) nog 77% tegenover 80% in de 7 buur- en/of toplanden. Daardoor vergroot de kloof tussen België en de 7 landen van 2,7 procentpunt voor 35-44-jarige vrouwen naar 10,3 procentpunt voor 45-54 jarige vrouwen om daarna nog sterker af te nemen tot een kloof van 21 procentpunt voor vrouwen van 55-64 jaar. Let wel, het is waarschijnlijk niet zo dat de vrouwen op 10 jaar massaal afhaken; het is eerder zo dat ze nooit eerder gewerkt hebben. Men kan dus verwachten dat de activiteitsgraad van de 45-54 jarige vrouwen binnen tien jaar hoger zal liggen dan nu.

Loonvorming op anciënniteit

Een belangrijke oorzaak van de lage werkzaamheidsgraad van oudere werknemers is wellicht de rol van anciënniteit in de loonvorming. In België zou het loon te veel automatisch stijgen met de leeftijd: hoe langer men ergens werkt, hoe meer loon men krijgt. Dat is in het begin natuurlijk logisch, omdat men ervaring opdoet, waardoor de productiviteit stijgt. Maar die productiviteitsstijging vlakt af: als je ergens 15 jaar werkt, dan zal je het 16de jaar misschien wel nog ietsje beter worden, maar wellicht onvoldoende om de loonstijging te verantwoorden. Na 25 of 30 jaar al helemaal niet meer. Maar men blijft jaar na jaar meer kosten zonder dat je productiever wordt en uiteindelijk prijs de werknemers zichzelf uit de markt.

De automatische loonstijging met anciënniteit zie je niet bij de 7 buur- en/of toplanden. De grafiek hieronder geeft het loon per leeftijdscategorie ten opzichte van het loon van een dertiger, zowel voor België als voor het gemiddelde van de zeven beschouwde landen. Hieruit blijkt dat de lonen in België fors blijven stijgen met de leeftijd terwijl het gemiddelde in de zeven landen nagenoeg stabiel blijft  (Frankrijk is de uitzondering, met ook een lage werkzaamheidsgraad van oudere werknemers; in UK dalen ze). Let wel, uit deze figuur kan niet opgemaakt worden welke lonen in absolute waarde hoger zijn, aangezien ze herschaald zijn met het loon van de dertiger van dat land. Het is enkel een goede weergave van de loonspanning tussen de verschillende leeftijdscategorieën.

loonspanning
Loonspanning tussen leeftijdscategorieën. België vergeleken met de 7 buur- en/of toplanden.
Bron: Earnings Survey 2010 Eurostat

Ik denk dat de loonvorming op anciënniteit minstens even belangrijk is als de algemene loonlasten. Dat zou vooral in de privé-sector een probleem zijn, en minder bij de overheid. En ook meer bij bedienden dan bij arbeiders, zoals uit een presentatie van Jan Denys op een recente gespreksavond van Randstad bleek. Er zou wel heel wat variatie zijn tussen de verschillende sectoren.

Conclusie: België doet het niet goed wat betreft de pensioenen: we geven veel uit maar krijgen weinig terug. Dat is waarschijnlijk voor een groot deel te verklaren door de lage werkzaamheidsgraad bij de oudere werknemers. Dat is een probleem dat België kent uit het verleden, maar dat wel moet aangepakt worden. En dat wordt op zijn beurt waarschijnlijk veroorzaakt door de loonvorming op anciënniteit. Ik denk dat die discussie minstens even belangrijk is als de discussie over algemene loonlasten.

En heel dit verhaal kan ook positief bekeken worden: er ligt voor België een gigantische werkbonus voor het rapen. We hebben al stappen gezet met een latere pensioenleeftijd en ik verwacht wel wat van de expertencommissie die recent is opgericht. De werkbonus verzilveren moet één van de belangrijkste thema’s worden van de komende jaren. En om die te verzilveren is geen tweederde meerderheid nodig. De welvaartsstaat kan je immers hervormen bij gewone meerderheid.

Het raadsel van de rijke Belg en de arme Duitser

Vandaag publiceerde de Europese Centrale Bank de resultaten van haar onderzoek naar de rijkdom van de Europeaan in de eurozone. Het gaat voornamelijk over 2009. Het is een veelheid aan data, met heel wat voetnoten, maar ik probeer hieronder de gegevens zo correct mogelijk te interpreteren. De kranten wisten in ieder geval al snel te melden dat het gemiddelde Belgische gezin (of beter, de mediaan) netto een vermogen heeft van 206.000 euro. De mediaan Duitser, daarentegen, doet het met 51.400 euro welgeteld vier keer slechter dan de mediaan Belg.

Hieronder de figuur met de cijfers voor de mediaan gezinnen in België, Duitsland, Italië, Frankrijk, Nederland, Finland en Oostenrijk. Hieruit blijkt dat de mediaan Belg het grootste vermogen heeft van deze landen en dat de mediaan Duitser het laagste vermogen heeft.

mediaanWelvaart

Deze cijfers zijn zeer opmerkelijk omdat we nu eenmaal weten dat Duitsland helemaal geen arm land is. Belangrijk is echter om voor ogen te houden dat het om de mediaan gaat: de 50ste op 100, en niet een gemiddelde.

Peter Vanden Houte, hoofdeconoom bij ING, zei op Twitter dat de ECB-studie onder meer toont dat Duitsland geen zeepbel op haar vastgoedmarkt heeft gehad. Met andere woorden, de huizenprijzen kunnen voor een groot deel de verschillen verklaren. Ik denk dat hij vooral doelde op bijvoorbeeld de sterke positie van de mediaan Spanjaard: deze heeft volgens de studie van de ECB een netto rijkdom van 210.000 euro! Maar de Spaanse enquete is de enige die in 2007 werd afgenomen, net voor de crisis en de ineenstorting van de Spaanse huizenmarkt, terwijl de andere landen in 2009 werden onderzocht. Dus in dit geval is de verklaring zeker te zoeken in de huizenmarkt.

Maar ik denk dat ook de cijfers van de andere landen deels verklaard kunnen worden door de huizenprijzen. Het lijkt er namelijk op dat het al dan niet bezitten van een eigen huis door het mediaangezin heel veel kan verklaren. De onderstaande grafiek geeft het percentage van de mediaan gezinnen die een eigen huis bezitten (meer correct: de gezinnen die zich in de rangschikking van de netto rijkdom tussen de 40 en 60% bevinden).

huizenbezit

Dit is bijna exact dezelfde rangschikking als de eerste figuur: enkel Finland schuift twee plaatsjes op. In België blijkt bijna 95% van de mediaan gezinnen (40-60%) een huis te bezitten, tegenover nog geen 40% in Duitsland. Een grote verklarende factor van rijkdom lijkt dan ook het bezit van een eigen huis.

Dat effect wordt bovendien nog eens versterkt door de waarde van die huizen. De onderstaande figuur geeft de voorwaardelijke mediaanwaarde van een huis (wat betekent dat men de mediaan berekent over de huisgezinnen die een huis hebben).

waardeHuis

De rangschikking is nu niet volledig gelijk aan de eerste figuur, maar België staat terug bovenaan, met een geschatte waarde van 250.000 euro. Ook Nederland heeft hoog gewaardeerde huizen. De huizen in Duitsland zijn de op één na laatste van deze selectie, na Finland. Wat Finland betreft, kunnen de relatief lage huizenprijzen meteen ook (een deel van) de verklaring zijn voor het feit dat ze ondanks een zeer hoog huizenbezit (91%), toch niet zo’n groot netto vermogen hebben.

De eerste grafiek gaf de netto waarde van de mediaan gezinnen. De vraag is in welke mate de hypotheek die op de huizen ligt de netto waarde doet verminderen. Immers, als je een huis bezit, kan je er ook schulden op hebben door een hypotheek en die schulden moeten natuurlijk in mindering gebracht worden als je het netto vermogen wil berekenen. De figuur hieronder geeft de uitstaande hypotheekschuld (als je er één hebt – dus terug de voorwaardelijke mediaanwaarde).

hypotheekschuld

Zoals te zien op de figuur, valt de hypotheekschuld voor België best wel mee: de mediaanwaarde van de mensen die een hypotheek hebben is 67.000 euro, ongeveer evenveel als in de andere landen, behalve Nederland dat er met 130.000 euro ver boven zit, en Oostenrijk dat er redelijk ver onder zit. Dat betekent niet dat België geen zeepbel in de vastgoedmarkt kan hebben, maar ze lijkt in ieder geval niet gefinancierd te zijn geweest door hypotheekschulden (veel hangt natuurlijk ook af van hoe veel huizen er gekocht en verkocht worden op een jaar).

De grote vraag is dan waar al die rijkdom van de Duitsers naartoe is? Duitsland is, zoals gezegd, helemaal niet arm. De meest waarschijnlijke verklaring is dat de rijkdom veel ongelijker verdeeld is. Als in Duitsland slechts 40% van het mediaan gezin een huis bezit, dan moet iemand natuurlijk die huizen bezitten. Dat zullen vooral Duitse eigenaren zijn, bedrijven of anderen gezinnen (en die bedrijven zijn natuurlijk iemands bezit, waardoor de huizenprijzen eventueel via financiële activa in het vermogen van gezinnen kunnen zitten).

Om de ongelijkheid te meten kunnen we de gemiddelde waarde van het netto vermogen delen door de mediaan waarde ervan. Een voorbeeld moet dit illustreren: stel dat er elf gezinnen zijn met elk 10.000 euro aan vermogen. De mediaan waarde wordt bepaald door het zesde gezin in de rangschikking en is gelijk aan 10.000 euro; de gemiddelde waarde is ook 10.000. Als er nu twee gezinnen bijkomen die een vermogen hebben van elk 20.000 euro, dan is de mediaanwaarde het vermogen van het zevende gezin in de rangschikking en nog steeds gelijk aan 10.000 euro. Het gemiddelde is nu echter gestegen naar 11.540 euro. Dus hoe meer het gemiddelde afwijkt van de mediaanwaarde, hoe ongelijker de verdeling van het vermogen. Of hoe groter de verhouding gemiddelde/mediaan, hoe groter de ongelijkheid.

De onderstaande figuur geeft de verhouding van het gemiddelde en de mediaan van het netto vermogen. Het is onmiddellijk duidelijk dat Duitsland de grootste ongelijkheid heeft (gemeten volgens deze methode). En België één van de laagste.

ongelijkheid

Deze meting van ongelijkheid wordt natuurlijk sterk gestuurd door het huizenbezit. De vraag is dan of een hoog huizenbezit goed is of niet. De Belg met de baksteen in de maag gaat volmondig ‘ja’ zeggen, maar iemand die een huis bezit en bijna zijn hele vermogen in dat huis steekt, heeft een lage diversificatie van zijn vermogen. Als er dan iets misgaat met de huizenmarkt, gaat het ook grotendeels mis met je vermogen. Met andere woorden, de mediaan Belg neemt misschien wel veel risico met zijn vermogen door het voornamelijk te investeren in zijn vastgoed. [Er zijn ook nog andere mogelijke effecten van hoog huizenbezit, bijvoorbeeld een lagere geografische arbeidsmobiliteit (meestal negatief bekeken) en weinig verhuizen (meestal positief bekeken, omdat je dan meer investeert in je woonomgeving).]

Opmerkelijk is echter dat het vermogen van de mediaan Belg minder sterk door reële activa (waaronder vastgoed) gedomineerd wordt dan elders. De onderstaande figuur geeft de opdeling van het vermogen volgens reële activa (waaronder vastgoed) en financiële activa.

samenstellingActiva

In België zijn 70% van de activa reële activa. Dat lijkt veel. Maar in alle andere beschouwde landen is het aandeel groter. Dat zou dan moeten betekenen dat Belgen naast hun huis ook nog andere activa hebben, en dus gewoon echt rijk zijn, en niet enkel door hun huis. En effectief, na Nederland heeft de Belg de grootste financiële activa. De Nederlandse activa zijn vooral groot door de vrijwillige pensioenreserves (de verplichte worden denk ik niet meegerekend). Let wel, het gaat in de figuur hierboven niet om mediaan gezinnen maar om de totale verdeling van de activa in een land, dus de vraag is in hoeverre de bovenstaande figuur ook geldt voor mediaan gezinnen.

Maar feit blijft dat Belgische gezinnen het goed doen als het op rijkdom aankomt. Hoe komt dat toch? We worden toch erg veel belast? Ik zie twee verklaringen.

Ten eerste, is het Belgische loonaandeel vrij groot. Het loonaandeel is het deel van het BBP dat aan lonen wordt uitbetaald (met een schatting van wat zelfstandigen verdienen, vandaar ‘aangepast loonaandeel’). Met anderen woorden, er gaat in België relatief veel naar arbeid en relatief weinig naar kapitaal. Ik geef hieronder het gemiddelde loonaandeel voor de periode 2000-2012 (het is relevant in deze context om een gemiddelde over een langere periode te nemen aangezien vermogen een accumulatie is – een langere periode nemen is misschien nog beter).

loonaandeel

Het gemiddelde loonaandeel tijdens 2000-2012 ligt boven 60% en is het hoogste van deze selectie van landen. Dat betekent dat de belastingen hoger mogen zijn en de Belg netto toch nog goed kan verdienen omdat hij belast wordt op een hoger niveau (wat wellicht in België niet alles zal compenseren).

Bovendien wordt er met het belastinggeld wel degelijk iets gedaan. Ten eerste wordt er heel wat herverdeeld met het belastinggeld: dat geld verdwijnt dus niet zomaar, maar komt bij het inkomen van andere gezinnen. Dat zorgt voor een sterke reductie van de ongelijkheid; volgens cijfers van de Oeso reduceert België zelfs het meest de inkomensongelijkheid van alle Oeso-landen (en dus wellicht van de wereld – ik heb er hier over geschreven). Dat kan eventueel ook positief zijn voor het mediaan gezin in België (niet onmiddellijk cijfers, maar ik zou denken van wel).

Met belastinggeld kan men ook voorzieningen financieren, zoals gratis onderwijs, die het mediaan gezin dan niet zelf moet bekostigen. Dat betekent dat er netto meer overblijft om te sparen en vermogen op te bouwen. In ieder geval lijkt het de Belg te lukken om ondanks hoge belastingen toch nog goed te sparen (ten koste van minder consumptie?). De spaarquote voor de periode 2000-2012 wordt in onderstaande figuur gegeven en is een bijkomende verklaring voor het hoge netto vermogen van de Belgen. Duitsland heeft wel een hogere spaarquote. In deze oefening zou er echter eigenlijk gekeken moeten worden naar de spaarquote van het mediaan gezin (kent er iemand een link naar zulke gegevens?).

spaarquote

En om deze, al veel te lange, blogpost met een vrolijke noot te eindigen. Ondanks het vele sparen, blijkt uit het onderzoek van de ECB dat de Belg nog steeds een bourgondiër is. Hij geeft immers het meest uit aan voeding, zowel thuis, als buitenshuis.

Ik heb het al gezegd: België is een topland om in te leven, en zelfs Bart De Wever erkent dit!

voeding

Smakelijk!

Stijgende misleidende overheidsuitgaven – deel 3

Zie hier voor deel 1 en deel 2.

Ivan Van de Cloot heeft gereageerd (Update: link werkt niet meer) op het feit dat ik stel dat het gebruik van nominale cijfers misleidend is als je de stijging van overheidsuitgaven van landen met elkaar wil vergelijken. Ik stel dat je de nominale cijfers moet corrigeren voor inflatie en economische groei.

In deze blogpost schrijf ik hierop een reactie, waarbij ik me focus op de cijfers die Van de Cloot gebruikt. De discussie aanzwengelen over cijfers is zowat de bedoeling van deze blog. Dat deze blogpost al de derde tekst is over dit specifieke onderwerp bekijk ik dan ook als een succesje…

In de blogpost van Van de Cloot worden twee figuren getoond met de stijging van de overheidsuitgaven (2012 ten opzichte van 2007), waarbij België telkens als grootste stijger uitkomt. De eerste figuur toont de procentuele verandering van de nominale overheidsuitgaven van 12 landen en de Euro12; de tweede figuur uit de blogpost geeft de reële cijfers met het gebruik van de HICP als deflator, nu van 13 landen en de Euro12. De selectie van landen bestaat uit eurolanden, de UK en de VS.

Van de Cloot toont geen figuur  met overheidsuitgaven gemeten als aandeel van het BBP, wat volgens mij moet, maar zegt wel dat hij een dergelijke figuur toont in de pdf waar hij naar linkt. Hij schrijft: “Uiteraard kan het ook nog interessant zijn om naar de wijziging van de overheidsuitgaven te kijken als % van het bbp. Dit doe ik ook in de nota waarvan de link verder wordt meegegeven.” Ik denk dat hij grafiek 5 bedoelt uit de pdf.

Ik heb een aantal opmerkingen op het gebruik van de cijfers, zowel met de twee figuren uit de blogpost als met grafiek 5 uit de pdf (als het die figuur is die bedoeld wordt). Ik behandel ze hieronder.

De eerste figuur geeft 12 landen en de euro12, dertien in totaal. De tweede figuur geeft 13 landen en de euro 12. Het land dat mankeert op de eerste figuur is Finland. Ik geef dezelfde figuur maar dan met Finland erbij. Ik geef ook nog Denemarken en Zweden. De landen die Van de Cloot gebruikt zijn in het blauw (behalve België: in het rood). Zweden en Denemarken zijn in het zwart. Finland is ook blauw met een zwarte rand om dat dit land eens wel en eens niet voorkomt in de twee figuren van Van de Cloot.

Dat geeft volgende resultaat voor de nominale cijfers: België staat nu niet op de eerste plaats maar op de tweede, na Finland.

nominal

Zoals in de twee eerdere blogposts vermeld, is het gebruik van nominale cijfers om de stijging van overheidsuitgaven te vergelijken tussen landen misleidend. Je moet ook corrigeren voor inflatie en economische groei.

In de tweede figuur corrigeert Van de Cloot voor inflatie. Hij gebruikt echter de HICP: de geharmoniseerde index van consumenten prijzen. Dat is een prijsindex voor de gehele EU die de ECB gebruikt. Het is dus geen inflatie-index per land. Terwijl je dat net nodig hebt: je wil de reële overheidsuitgaven van verschillende landen vergelijken en dus moet je ook de reële uitgaven, zonder het effect van de prijsstijging, van die landen vergelijken. In sommige landen is de prijsstijging hoger dan in andere landen en dus moet je ook voor elk land de prijsindex gebruiken van dat land (je kan kritiek hebben op het feit dat sommige landen een hogere inflatie hebben, maar dat is een andere discussie). Ameco, de databank van de Europese commissie geeft dan ook reële cijfers met een prijsindex per land, de GDP deflator. Dat geeft onderstaande figuur. In de figuur van Van de Cloot met de HICP stond België op de eerste plaats, nu op de tweede plaats.

[UPDATE: Van de Cloot zegt wél de HICP per land te gebruiken. De verschillen tussen de twee figuren zijn dan te verklaren doordat ik de GDP deflator gebruik in plaats van de HICP. De databank van de Europese Commissie (Ameco gebruikt de GDP deflator om te corrigeren voor inflatie – zie rubriek 16.2]

reeel

Je moet echter volgens mij de overheidsuitgaven nog eens corrigeren voor de economische groei door de overheidsuitgaven te beschouwen als aandeel van het BBp. Ivan Van de Cloot is het er in ieder geval mee eens dat het de moeite waard is om naar dit cijfer te kijken. Hij geeft echter geen figuur in zijn blogpost en in de pdf waarnaar gelinkt wordt vind ik slechts één figuur met overheidsuitgaven uitgedrukt in procent van BBP, namelijk grafiek 5 en die grafiek geeft enkel van België de evolutie van de primaire overheidsuitgaven van 2000 tot 2012 (over die grafiek of heb ik in het verleden ook al geblogd).

Als je de stijging van de overheidsuitgaven als aandeel van het BBP wil vergelijken, dan kan je de procentuele stijging of de procentpunt stijging geven. Ik denk dat er voor beide manieren iets te zeggen valt en dus geef je ze misschien best alletwee (zoals beschreven in mijn tweede kritische blogpost ivm nominale overheidsuitgaven).

De figuur hieronder geeft de procentuele stijging. België staat nu op plaats zes (plaats 5 als Denemarken en Zweden niet beschouwd worden).

procentueel

 

De procentpunt verandering geeft de volgende figuur. België staat nu op plaats vier (plaats 3 als Denemarken en Zweden niet beschouwd worden).

procentpunt

Het mag duidelijk zijn: er is wel degelijk een verschil als je overheidsuitgaven nominaal geeft of uitgedrukt in BBP. Als je overheidsuitgaven wil vergelijken dan doe je dat niet op basis van nominale cijfers. Bovendien is het nog maar de vraag hoe slecht het is dat overheidsuitgaven sterk stijgen tijdens een economische crisis. Over deze twee zaken schreef ik al in de eerste blogpost over dit onderwerp.

Tot slot nog eens wat ik op het einde van die eerste post schreef: “Met deze kritiek op het gebruik van nominale cijfers of op de stijging van de overheidsuitgaven wil ik niet zeggen dat er geen probleem is met overheidsuitgaven in België. Dat kan zeker het geval zijn, maar daar kan je op basis van deze cijfers onvoldoende goed over oordelen, ook niet als ze gecorrigeerd zijn voor inflatie en economische groei: overheidsuitgaven op zich zeggen immers niets.” Polariserend? Ik denk het niet.

Ruimtegebruik in Vlaanderen: minder landbouw, meer natuur én meer economie

Toen in 2010 uit een rapport van IBM Global Business Services bleek dat Wallonië zijn achterstand op Vlaanderen qua buitenlandse investeringen aan het inhalen was, was één van de verklaringen dat het in Wallonië nog vrij eenvoudig is om bedrijventerreinen te vinden terwijl dit in Vlaanderen veel moeilijker is. Dat is niet verwonderlijk, want Vlaanderen is met een bevolkingsdichtheid van 456 inwoners per km² één van de dichtstbevolkte regio’s in Europa; Wallonië is met 205 inwoners per km² dan ook minder dan de helft zo dichtbevolkt. Nederland klokt af op bijna 400, België in zijn geheel op 340. Duitsland (231), Italië (193), Polen (123), Frankrijk (113) en zeker Spanje (92) zijn veel minder dichtbevolkt.

bevolkingsdichtheid

Bron: Wikipedia

Dit zijn relatieve cijfers. Maar hoe volgebouwd is Vlaanderen? Wel dat valt mee: uit de statistieken van de FOD Economie blijkt dat Vlaanderen momenteel voor 74% niet bebouwd is. De oppervlakte dat voor wonen bestemd is, bedraagt slechts 11.5% en het oppervlaktegebruik door vervoer, telecommunicatie, nijverheid en handel, zeg maar de ‘harde’ economie, bedraagt samen 11.4%.

De onderstaande figuur toont cijfers van de FOD Economie voor België. Hieruit blijkt dat de landbouwsector de grote slokop is: 51% van de Belgische oppervlakte is bestemd voor landbouw (lichtgroene oppervlakte), terwijl bossen 23% in beslag nemen (donkergroen). Het aandeel bos is overigens constant gebleven gedurende de laatste 30 jaar. Het aandeel landbouw is op 30 jaar tijd wel afgenomen, van 61% naar 51%. Het bebouwd aandeel inclusief wonen (paars+geel) is gestegen van 14% naar 20%. De natuurlijke open ruimtes zijn relatief fors gestegen van minder dan 1% naar 5%.

bodemgebruikBE

Bron: FOD Economie (xls)

Als we enkel kijken naar Vlaanderen, vind ik enkel gedetailleerde cijfers in verband met de “evolutie van de ruimteboekhouding van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen gebaseerd op volledig afgeronde planningsprocessen”. Deze cijfers geven het ruimtegebruik zoals dat op dit moment gepland is. De figuur hieronder geeft de evolutie van 1994 tot 2012.

ruimteboekhoudingVL

Bron: Studiedienst van de Vlaamse Regering (xls)

Deze figuur toont een aantal verrassende zaken in verband met het geplande ruimtegebruik:

1. in Vlaanderen is de geplande landbouwoppervlakte (lichtgroen) hoger dan in België, namelijk 58% in Vlaanderen tegenover ongeveer 50% in België (te verklaren doordat Wallonië veel meer bos heeft).

2. de geplande landbouwoppervlakte in Vlaanderen is op 18 jaar tijd slechts met 1,4 procentpunt afgenomen, van 59,4% naar 58,0%. NatuurBosGroen (donkergroen) heeft het grootste deel ingenomen van de vrijgekomen landbouwgrond en stijgt van 13,9% naar 15,1%. Industrie (paars) kent een lichte stijging van 4,1%naar 4,5%. Woongebied (geel) is constant gebleven op 16,7%.

Op basis van deze cijfers is het voor mij zeer opmerkelijk dat de landbouwsector zo gemakkelijk buiten schot blijft bij discussies over ruimtegebruik in Vlaanderen, zeker omdat de kans groot is dat Vlaanderen nu al economische investeringen misloopt door een gebrek aan bedrijventerreinen.

Daarenboven neemt het aandeel in de toegevoegde waarde van landbouw in de Belgische economie af. De toegevoegde waarde van de landbouw was in 2010 0.65% van het totale bruto binnenlands product (BBP). In 1980 was dit nog 1,13% (zie pg 19 van deze studie).

Omdat de landbouwoppervlakte bijlange niet in dezelfde mate afnam, daalde de landbouwoutput per oppervlakte fors. In 1980 produceerde de landbouw in België 1,13% van het BBP op een een oppervlakte van 61% van het totaal: dat is omgerekend een productie van 0,018 %BBP per %oppervlakte. In 2010 is dat 0.65 % van het BBP op een oppervlakte van 51% van het totaal, of 0.013 %BBP per %oppervlakte. Ik denk dat er veel bedrijven een hoger rendement opleveren.

Bovendien blijkt België dan nog eens een netto exportland te zijn van landbouwproducten: de onderstaande figuur toont de invoer en uitvoer van een aantal EU-lidstaten in 2008. belgië exporteert meer landbouwproducten dan er ingevoerd worden en dat terwijl België één van de meest dichtbevolkte landen is. Enkel Nederland lijkt me hierin nog meer bizar te zijn.

invoerUitvoerVL

Bron: Jaarverslag 2009 – beleidsdomein Landbouw en Visserij’,pg 107

Het is dus volgens mij volkomen irrationeel om in Vlaanderen in de toekomst nog zoveel oppervlakte te reserveren voor landbouw. Beter is om dat te verminderen en de vrijgekomen ruimte te gebruiken voor natuurontwikkeling, economie en wonen, waarbij een verdeelsleutel kan gebruikt worden die politiek ingevuld moet worden, bijvoorbeeld 75% van de vrijgekomen landbouwoppervlakte voor natuur, 15% voor en 10% voor wonen.

Een kleine oefening voor Vlaanderen moet het enorme potentieel van deze strategie aantonen. Stel dat de landbouwoppervlakte jaarlijks met 1 procentpunt daalt: op 20 jaar is dat van 58% naar 38%. Volgens de hierboven genoemde verdeelsleutel zou de de oppervlakte voor bos en natuur verdubbelen, van 15,1% naar 30,1%! De oppervlakte voor industrie zou stijgen van 4,5% naar 7,5% (stijging met 66%) en wonen van 16,7 naar 18,7% (stijging met 12%). Dat zijn enorme cijfers, zonder dat de landbouw gemarginaliseerd wordt, want nog steeds goed voor 38% van de oppervlakte.

Dit hoeft daarenboven geen sociaal bloedbad in de landbouwsector te betekenen. Het gaat hier om een evolutie over vele jaren. Bovendien is het aantal werknemers in de landbouwsector sowieso al jaren in een dalend trend en zal de grote winst in natuuroppervlakte ook moeten beheerd worden, eventueel door landbouwers die zich omscholen tot natuurbeheerders. Uiteraard kan gedifferentieerd worden naar gelang de situatie: het is duidelijk dat er bijvoorbeeld in West-Vlaanderen een ander beleid kan gevoerd worden dan in de Vlaamse Ruit, de regio tussen Antwerpen, Gent, Brussel en Leuven waar ongeveer 4 miljoen mensen wonen. En er moet ook een onderscheid gemaakt worden tussen types landbouw: een akker met maïs is minder waardevol voor natuur dan graslanden. Een akker dat natuurgebied wordt, is dus meer winst voor de natuur dan wanneer een grasland natuurgebied wordt.

Een gevolg van deze transitie is een grotere afhankelijkheid van voedselimport, maar dat is een goede economische afweging, omdat België -en vooral Vlaanderen- waarschijnlijk nu al investeringen misloopt door een gebrek aan ruimte. Daarenboven moet de transitie geleidelijk gebeuren en zal er nog steeds een belangrijk aandeel aan landbouwoppervlakte bestaan. Bovendien is die afhankelijkheid van voedselimport er nu ook al, omdat we momenteel niet alleen veel exporteren maar ook veel  importeren.

Een toegenomen import in een bepaalde sector is in de huidige globale economie doodnormaal: elk land specialiseert zich in de sectoren waar hij sterk staat. Voor Vlaanderen staan we per definitie niet sterk in sectoren die veel oppervlakte nodig hebben, zoals landbouw, gezien onze hoge bevolkingsdichtheid. Andere, minder dichtbevolkte landen zijn beter toebedeeld dan wij wat betreft oppervlakte. In plaats van netto landbouwproducten te exporteren, zoals we nu doen, moeten we netto importeren. Op die manier profiteren we van de lage bevolkingsdichtheid in anderen landen en kunnen wij nieuwe bedrijven aantrekken op onze nieuw ontwikkelde ruimte en onze troeven, zoals onze kennis en onze geografische ligging, beter uitspelen.

Besparen of niet besparen: wie heeft gelijk?

Voorafgaand aan de begrotingscontrole was er in de Belgische media een hele discussie over de noodzaak om te besparen of niet. De aanleiding voor deze discussies was de vaststelling dat de economische groei in 2013 zal tegenvallen, waardoor het geplande begrotingstekort groter zal zijn dan 2.15%, het cijfer dat met de Europese Commissie was afgesproken.

De liberalen wilden vasthouden aan de 2.15%, terwijl de PS een groter begrotingstekort wou toelaten, “om ons niet kapot te besparen”. De PS kreeg steun uit onverwachte hoek: economen van een aantal grootbanken in België pleitten eveneens om wat soepeler te zijn. Ze voegden er wel meteen aan toe dat er in de plaats meer structurele besparingen moeten zijn “onder meer door de aanpak van de vergrijzing en de hervorming van de pensioenen en de arbeidsmarkt”.

De hoofdeconomen steunden hierbij op de vaststelling dat het terugdringen van overheidsuitgaven tijdens een recessie de economische groei meer vertraagt dan voordien werd aangenomen. De zogenaamde fiscal mutliplier is hoger dan 0, meer dan waarschijnlijk hoger dan 1. Het is een vaststelling die Olivier Blanchard van het IMF ook al gedaan heeft. Expansionary austerity of, mooier in het Nederlands, snoeien om te groeien werkt dus niet. Dat is wat je bijvoorbeeld in de UK  ziet.

Hieronder som ik vijf punten op die volgens mij belangrijk zijn in dit debat, vier punten zijn algemeen en één punt is specifiek voor België.

1. Een belangrijke nuance die economen maken is dat de fiscal multiplier afhankelijk is van de staat van de economie. De fiscal multiplier is hoog (= negatieve impact op de economische groei is hoog) als de economie in een recessie zit die veroorzaakt wordt door een vraaguitval, een situatie waar we nu in zitten. Gezinnen en bedrijven zijn op dit ogenblik wereldwijd schulden aan het afbouwen en consumeren daardoor minder, waardoor er minder vraag naar producten en diensten is. Als in een dergelijke situatie de overheid ook nog eens minder gaat uitgeven, dan belandt je in een negatieve spiraal en lagere economische groei.

2. Als de economie het goed doet, dan is de fiscal multiplier laag, misschien zelfs negatief (= weinig negatieve of zelfs positieve impact op de economische groei). Dat betekent dat het verminderen van de overheidsuitgaven tijdens goede tijden stimulerend kan zijn voor de economie. Sommigen repliceren dat de overheid niet bespaart tijdens goede tijden (wat ze dus zou moeten doen) en argumenteren dat het dan maar nu moet gebeuren, in slechte tijden, ook al heeft dat een negatieve impact, want anders komt het er toch niet van. Maar dat is verkeerde logica: two wrongs don’t make a right.

3. De fiscal mutliplier is niet enkel afhankelijk van de staat van de economie, maar is ook afhankelijk van de aard van de overheidsuitgaven. De fiscal multiplier zou lager zijn (dus impact op economische groei minder negatief) als de overheidsconsumptie wordt aangepakt. De negatieve impact zou groter zijn als de investeringen worden verminderd. Daarenboven kunnen deze investeringen gefinancierd kunnen worden tegen een historische lage rente, ook voor België, wat impliceert dat de investeringsbeslissing sowieso sneller positief wordt (want de netto actuele waarde van de investering zal sneller positief zijn als de rente laag staat).

4. Op basis van de bovenstaande drie punten is het duidelijk: besparen zorgt onder de huidige omstandigheden voor een negatieve spiraal en draait uiteindelijk negatief uit. Maar als je specifiek naar België kijkt, dan is dit plots niet meer het geval. Prof. Gert Peersman (UGent) heeft recent aangetoond dat de fiscal multiplier voor België ongeveer nul is, zelfs iets onder nul (maar dat is niet statistische significant), wat betekent dat besparingen op de overheidsuitgaven zelfs een licht positieve impact hebben op de groei. Als de analyse van prof. Peersman klopt, dan werkt ‘snoeien om te groeien’ wel in België, zij het heel licht. Maar belangrijk is dat overheidsbesparingen de groei niet doen afnemen.

Dat overheidsbesparingen in België niet leiden tot lagere groei gaat in tegen de recente analyses en vaststellingen. Is België dan zo speciaal anders dan de andere landen? Ja en nee.

Ja, want België is een kleine en open economie, dat, zoals prof. Peersman uitlegt, vooral productie exporteert en consumptie importeert. Dat betekent dat als de overheid haar consumptie zou verhogen, dit vooral ten gunste komt van het buitenland (onze handelspartners), met weinig positieve impact op de Belgische economische groei. De stimulerende maatregelen zouden weglekken. Maar ook omgekeerd, de consumptie verlagen komt vooral ten koste van het buitenland, met weinig negatieve impact op de Belgische economische groei. Vandaar ook een lage fiscal multiplier.

Nee, want als de landen waar België naar exporteert ook hun overheidsconsumptie zouden terugschroeven, dan zou dit een negatief effect hebben op onze export en dus op onze productie. Het opmerkelijke is dus dat de Belgische fiscal multiplier voor wat betreft Belgische overheidsuitgaven nul is, maar dat de Belgische fiscal multiplier voor wat de buitenlandse overheidsuitgaven betreft wellicht wel positief is.

Door als enige onze uitgaven te verminderen, neemt België bijgevolg een gratis ritje op onze handelspartners (free ride). En dat gratis ritje is heen-en-terug: door de Belgische overheidsuitgaven te verminderen, verminderen we de import uit de andere landen en doordat de  andere landen hun overheidsuitgaven niet verminderen, kunnen we onze productie handhaven. Eerlijk gezegd, de twee vorige paragrafen zijn  speculatief, want ik ken hier geen onderzoek over, maar het lijkt me aannemelijk.

In ieder geval doet België zeer waarschijnlijk aan free riding als ze de overheidsuitgaven vermindert terwijl onze handelspartners dit niet doen. Normaal gezien wordt free riding negatief bekeken, omdat het niet meer is dan profiteren van anderen. In dit geval is het volgens mij echter wel te verantwoorden. België heeft immers een hogere overheidsschuld dan de andere (kern)landen, waardoor het voor ons moeilijker is om nog grotere tekorten te boeken. Bovendien kunnen de andere landen ons niet verwijten dat we die hoge overheidsschuld niet aangepakt hebben in het verleden: België heeft de laatste 20 jaar een echte topprestatie afgeleverd wat betreft het verminderen van de overheidsschuld (en dat zeg ik niet alleen), dus als we nu even een free ride nemen om die inspanningen niet volledig teniet te doen, dan is dat niet zo onethisch.

Het betekent ook dat je andere resultaten zou krijgen indien de analyse van prof. Peersman toegepast wordt op de hele eurozone: mijn verwachting is dat de fiscal multiplier voor de eurozone wél positief zal zijn, wat trouwens de stelling van de Belgische free ride zou ondersteunen.

5. Als laatste punt iets wat ik volledig mis in het begrotingsdebat terwijl het de logica zelve zou moeten zijn: een discussie over de huidige begroting zou altijd moeten kaderen in een discussie  over de langetermijnimpact van, jawel, structurele hervormingen op de begroting. Wat dit betreft kunnen we nog iets leren van de begrotingsdiscussie in de VS. Het gaat in de VS heel vaak over de impact op lange termijn. Zo bijvoorbeeld wordt het begrotingsvoorstel van Paul Ryan, de Republikeinse kandidaat-vice-president, aangevallen omdat hij niet specifieert hoe hij op lange termijn zijn belastingsverminderingen zal financieren en hoe geprojecteerde inkomsten en uitgaven zullen evolueren. En met lange termijn wordt een horizon bedoeld die veel verder gaat dan 2020. De analyses gebeuren trouwens door de Congressional Budget Office (CBO), een gerespecteerde overheidsinstantie.

Het grote voordeel van deze langetermijndiscussies is dat structurele hervormingen dan sowieso veel meer gewicht krijgen en dat automatisch het begrotingssaldo van het huidige jaar minder belangrijk wordt. En terecht, omdat het begrotinssaldo van één bepaald jaar ook door toevalligheden wordt bepaald, die niet structureel zijn. Ik denk dat veel economen hiervoor pleiten. Dat is trouwens ook het uiteindelijke resultaat geweest van deze begrotingscontrole, maar wel met heel wat politiek gehakketak.

Mijn conclusie

Ja, in België moeten we besparen, ook al nemen we daardoor waarschijnlijk een free ride op de landen die niet besparen. Daarenboven moet er vooral bespaard worden op consumptie en niet op investeringen en moet tegelijk de nadruk liggen op structurele hervormingen, zoals de hervorming van het einde van de loopbaan, want daar doet België het veel slechter dan gemiddeld. Een discussie over de impact op veel langere termijn is daarvoor belangrijk.

En stop ook het alarmisme! Het is zo dat België het niet goed doet op sommige domeinen, zoals de arbeidsmarkt, maar daar wordt aan gewerkt (zowel met de latere pensioenleeftijd als de komende fiscale hervorming; toch een eis van zowat alle partijen).

En op tal van vlakken doet België het wél goed. Meer nog, we zijn een topland om in te wonen, zelfs Bart De Wever erkent dat.

Misleidende stijgende overheidsuitgaven – deel 2

Waarover deel 1 ging

Een paar weken terug gebruikten zowel Geert Noels als Ivan Van de Cloot nominale cijfers om de stijging van de primaire overheidsuitgaven aan te klagen: uit deze cijfers (en door de selectie van landen) bleek dat België de sterkste stijging had van de overheidsuitgaven.

Ik schreef daarover een blogpost, want ik kon er echt niet bij dat twee prominente economen -al dan niet bewust- op een dergelijke manier de publieke opinie misleiden: het gebruik van nominale cijfers is in deze context immers totaal verkeerd. Je moet de cijfers corrigeren voor inflatie en economische groei door ze uit te drukken in procent van het BBP.

En je moet een selectie van landen nemen met wie je België wil vergelijken. Ik neem steeds dezelfde 7 landen: Frankrijk, Nederland, Duitsland, UK, Denemarken, Zweden en Finland. Ik neem deze landen omdat het buur- en/of toplanden zijn. Je kan ook op deze selectie kritiek hebben, maar het lijkt me toch al een betere selectie dan pakweg Griekenland en Portugal, die momenteel niet als voorbeeld gelden (wat betreft de sociaal-economische toestand).

Ik heb in mijn blogpost de procentuele verandering genomen van de overheidsuitgaven gedeeld door het BBP (zoals dat werd gedaan voor de nominale cijfers die Noels en Van de Cloot gebruikten). Dat gaf  het onderstaande resultaat. België heeft nu duidelijk niet meer de grootste stijging van de overheidsuitgaven. Het zit nu mooi in de middenmoot van de beschouwde buur- en/of toplanden, vlak in de buurt van Nederland en UK.

uitgavenbuurtop

Een econoom reageert

Ik heb heel wat reactie gekregen op deze blogpost (onder meer deze vond ik wel leuk), maar er kwam geen mea culpa van Noels of van Van de Cloot, noch een reactie.

Vandaag heb ik wel een reactie gekregen van een prominente econoom (in direct message via Twitter). De persoon zei me dat mijn methode van berekenen, namelijk de procentuele verandering van de overheidsuitgaven/BBP, even misleidend is. Ik zou de procentpunt verandering moeten tonen.

De procentuele stijging bereken je als volgt (voor België): in 2012 zijn de totale overheidsuitgaven 53,9%. In 2007 waren deze 48,2%. De procentuele stijging is dan (53,9 -48,2)/48,2 = 11,8%, zoals te zien op de figuur.

De procentpunt-stijging

De procentpunt-stijging bereken je gewoon door de twee niveaus van elkaar af te trekken: 53,9 -48,2 = 5,7 procentpunt. Als we de methode van de procentpunt-stijging hanteren, dan geeft dit volgende figuur:

procentpunt

Dat geeft inderdaad een verschil: België stijgt van de vierde naar de derde plaats, maar het verschil met Nederland was en is niet groot. Met anderen woorden, de procentuele stijging gaf reeds een goed beeld (enkel Finland en Denemarken zijn ook nog omgewisseld van plaats). En deze methode is zeker niet “even misleidend”.

Maar de opmerking die ik van de econoom kreeg is volgens mij wel deels terecht. Immers, als je de procentuele stijging geeft, zoals ik deed, dan geef je landen die initieel (in 2007) een groot overheidsbeslag hebben een voordeel: de stijging wordt dan immers gedeeld door het overheidsbeslag in 2007.

Waarom toch procentueel

Maar toch is het te verdedigen om een procentuele stijging te tonen. De stijging van de overheidsuitgaven is er grotendeels gekomen door de economische crisis. Door deze crisis gaat elke overheid met een sociale zekerheid automatisch meer uitgeven (relatief t.o.v. BBP). Echter, landen met een grote SZ dat door de overheid geregeld wordt zullen door de crisis automatisch een groter overheidsaandeel van het BBP krijgen (in procentpunt gerekend) door de  extra SZ-uitgaven in vergelijking met landen met een lagere SZ dat door de overheid wordt geregeld.

Een voorbeeld met twee landen moet dit illustreren. De landen hebben een overheid die enkel en alleen SZ voorziet. De crisis zorgt ervoor dat de SZ-uitgaven in beide landen automatisch met een vijfde stijgen:

– stel land BE heeft een overheid met een SZ van 25% van het BBP in 2007. Door de crisis stijgen de SZ-uitgaven met 20% tot 30% van het BBP. Dit geeft een procentuele stijging van 20% van de overheidsuitgaven, en een procentpunt-stijging van 5% van het BBP

– stel land UK heeft een overheid met een SZ van 20% van het BBP in 2007. Door de crisis stijgen de SZ-uitgaven met 20% tot 24% van het BBP. Dit geeft een procentuele stijging van 20% van de overheidsuitgaven, en een procentpunt-stijging van 4% van het BBP

Het is nu duidelijk dat indien je enkel de procentpunt-stijging zou geven, land UK geflatteerd wordt: hoewel de relatieve impact van de SZ in beide landen gelijk was (een stijging van 20%) is het resultaat voor land UK een stijging met 4 procentpunt, terwijl dit voor land BE 5 procentpunt is. Het lijkt er dus op dat land UK beter presteert, maar dat is niet zo (of dat kan je op basis van deze cijfers niet zeggen). Land UK regelt gewoon minder SZ via de overheid. De extra SZ-uitgaven in land UK zullen dan meer door de privé gedaan worden of gewoon minder gedaan worden. Een land kan kiezen voor minder SZ via de overheid of voor minder SZ tout court. Maar dat zijn ideologische keuzes en zeggen niet noodzakelijk iets over de efficiëntie van een overheid.

Tot slot

Er zijn dus voor- en tegenargumenten om de procentuele dan wel de procentpunt-stijging te tonen. Het meest correcte is misschien om ze dan beiden te tonen en uit te leggen waarom de beide figuren nodig zijn. Maar in dit geval leveren de twee methoden wel grotendeels hetzelfde beeld op. En nominale cijfers in deze context zijn totaal uit den boze.

 

De werkbonus: redder van de vergrijzing

In een discussie met Peter De Keyzer erkende deze laatste dat België de laatste 20 jaar een sterke prestatie had afgelegd wat betreft de vermindering van de overheidsschuld. Maar, zo stelde hij, toen was de situatie anders: er was geen vergrijzing, de belastingen konden nog naar omhoog en er was de rentebonus. Dat zijn 3 zaken, zo stelde hij volgens mij terecht, die nu niet meer het geval zijn. De rente staat al laag, belastingen zitten aan hun top en de vergrijzing is volop bezig.

Met de rentebonus wordt verwezen naar het feit dat België nu een pak minder rente moet betalen op de overheidsschuld in vergelijking met 20 jaar geleden. België zat 20 jaar geleden in slechte papieren: een torenhoge overheidsschuld tot 137% van het BBP en bijgevolg een gigantische rentelast die opliep tot bijna 11% van het BBP in 1992, zoals te zien op onderstaande figuur. Door de overheidsschuld af te bouwen en door de dalende rente werd de rentelast gradueel teruggebracht tot nu 3,6% van het BBP. De rentebonus is het gedeelte dat we nu minder moeten betalen dan toen, meer dan 7% dus. Omgerekend naar geld van vandaag is dat 26 miljard euro.

rentebonus

Bron: Ameco

Met andere woorden, doordat België het in 1992 zo slecht deed was er ruimte voor verbetering. Maar gezien ondertussen de overheidsschuld gestabiliseerd is en de rente fors gedaald, kan België niet meer rekenen op nog een keer een rentebonus. Peter De Keyzer heeft hierin dus gelijk.

Maar één ding verliest hij uit het oog: er is nog een domien waarop België het slecht doet, namelijk wat betreft de werkgelegenheidsgraad. Dat betekent dat er hier nog veel ruimte voor verbetering is. Men zou dus kunnen stellen dat als België het slim aanpakt, we in de toekomst kunnen profiteren van een grote werkbonus. Als we de werkbonus volledig zouden kunnen benutten, dan zal de vergrijzingskost lager uitvallen dan we nu denken. De vraag is: hoeveel lager.

De toekomstige vergrijzingskost wordt berekend door de Vergrijzingscommissie en de commissie gaat bij haar prognoses al uit van een hogere werkgelegenheidsgraad: zo zou de werkgelegenheidsgraad van de beroepsbevolking (15-64 jaar) volgens de commissie stijgen van 64% naar 68,5% in 2060. Zonder die stijging zou de extra vergrijzingskost nog hoger zijn.

De Vergrijzingscommissie krijgt bovendien het verwijt te optimistisch te zijn in haar voorspellingen. Maar ik denk dat de commissie wat betreft de werkgelegenheidsgraad te pessimistisch is. Of toch op zijn minst zeer pessimistisch wat betreft het potentieel van de toekomstige werkgelegenheidsgraad, en dus pessimistisch wat betreft het potentieel van de werkbonus.

Mijn argumentatie is eenvoudig: er zijn landen die nu al een werkgelegenheidsgraad halen die een pak hoger is dan de werkgelegenheidsgraad waarmee de Vergrijzingscommissie rekent voor België in 2060.

De figuur hieronder geeft de werkgelegenheidsgraad waarmee de Vergrijzingscommissie  rekent (aangeduid met BE VC 2001, BE VC 2011,…). De figuur toont eveneens de werkgelegenheidsgraad in 2011 van de 7 buur- en/of toplanden (groen – FR-NL-DL-UK-DK-ZW-FI) en nog eens van Nederland en Zweden apart (die extra goed presteren). Deze cijfers komen van de Oeso (op de figuur aangeduid met OECD). Hieruit blijkt dat de Vergrijzingscommissie verwacht dat de werkgelegenheidsgraad zal stijgen tot 68% in 2030-2060. Maar dat is een niveau dat al in 2011 gemiddeld overtroffen wordt in de 7 buur- en/of toplanden. Zweden bereikt nu al een activiteitsgraad van 74% en Nederland zelfs bijna 75%.

Ik zie geen enkele reden waarom België binnen 20 of 50 jaar geen activiteitsgraad zou kunnen bereiken als die van Nederland nu. Hier is de Vergrijzingscommissie volgens mij dus te pessimistisch.

werkbonus

Bron: Vergrijzingscommissie + Oeso

Indien België in 2060 de werkgelegenheidsgraad haalt die Nederland in 2011 bereikt, dan is dat een stijging met 6,4 procentpunt bovenop de cijfers van de Vergrijzingscommissie. En misschien zelfs een stijging van 8,5 procentpunt, omdat de cijfers van de Vergrijzingscommissie voor 2011 hoger liggen dan de cijfers van de Oeso (zie figuur: verschil van 2,1% – ik ken de reden niet).

Stel dat België er in slaagt om deze werkbonus van 6,4 tot 8,5 procentpunt effectief te benutten tegen 2060: wat betekent dit dan voor de vergrijzingskost? Prof Gert Peersman en prof Koen Schoors schatten de totale vergrijzingskost op ongeveer 10% van het BBP (in 2060). Ze hebben ook geschat dat de vergrijzingskost met 0,75% van het BBP daalt indien de werkgelegenheidsgraad verhoogt met 1 procentpunt.  Dat betekent dat het volledig benutten van de werkbonus een extra vermindering oplevert van de vergrijzingskost van 4,8% tot 6,4% van het BBP. Met andere woorden, de helft tot twee derde van de geschatte vergrijzingskost kan vermeden worden indien we in 2060 dezelfde werkgelegenheidsgraad hebben als Nederland in 2011 had.

Hier zijn (op zijn minst) twee kanttekeningen nodig.

Enerzijds betreft de werkgelegenheidsgraad in Nederland niet allemaal voltijdse banen:  velen, vooral vrouwen, werken deeltijds en voor de berekening van de werkgelegenheidsgraad wordt geen onderscheid gemaakt tussen deel- en voltijds werkenden. Deeltijds werkenden brengen echter minder op, omdat ze minder belastingen betalen. De verhoging van de werkgelegenheidsgraad door meer deeltijds werkenden zal nog steeds een vermindering van de vergrijzingskost opleveren, maar wel een vermindering die lager is dan de geschatte 0,75 % van het BBP.

Anderzijds wordt als benchmark de Nederlandse werkgelegenheidsgraad in 2011 genomen om de Belgische werkbonus te berekenen in 2060. De  Nederlandse werkgelegenheidsgraad zal waarschijnlijk in de toekomst nog stijgen omdat ook zij extra maatregelen nemen om hun vergrijzingskost beheersbaar te houden. De werkgelegenheidsgraad van 75% die Nederland nu haalt hoeft dus geen bovengrens te zijn en de werkbonus voor België kan bijgevolg nóg hoger zijn.

De Belgische werkbonus kan dus heel wat opleveren. Maar daar zal ongetwijfeld ook ander beleid voor gevoerd moeten worden, zoals de recente maatregel om de leeftijd waarop men vervroegd met pensioen kan gaan gradueel te verhogen tot 62 jaar. En, tenminste aan Vlaamse kant, bestaat er bij alle partijen de wil om verder te gaan met de pensioenhervorming.

Minstens even belangrijk lijkt me de loonvorming die nu nog veel te veel gebeurt op basis van anciënniteit, in plaats van op basis van productiviteit. Door de anciënniteitsregel prijst de oudere werknemer zich uit de markt. En het is net wat betreft het einde van de loopbaan dat België veel slechter presteert. De loonvorming op basis van anciënniteit kan wel eens een veel grotere handicap zijn om de vergrijzingskost beheersbaar te houden dan de algemene loonkost (blogpost volgt).

We kunnen dan misschien geen rentebonus meer opstrijken, maar zonder twijfel wel een werkbonus. Nu daar nog een catchy slogan voor bedenken en de voorbereiding van de campagne voor 2014 is al voor de helft gedaan.