De bonus van Brito is veel te hoog

Op de opiniepagina van De Morgen schrijft Guillaume Van der Stighelen, opiniemaker en auteur, dat we ons niet te moeien hebben met de topbonus die AB InBev aan haar CEO Carlos Brito geeft (> 100 miljoen euro). De kern van zijn betoog is volgens mij dit:

Waar maken we ons dus druk om? Tenslotte, en dat vergeten we soms, het is hun bedrijf, hun imperium. Als ik straks mijn poetsvrouw een bonus van duizend euro geef voor het opkuisen van het vuil dat ik dagelijks achterlaat, dan heeft niemand daar zaken mee. Die mensen hebben met hun adellijke familiecentjes de grootste brouwerij gekocht in Canada en dan samengelegd met een paar gelijkgezinde adellijke geslachten in Brazilië om het Amerikaanse icoon bij uitstek te kopen. Het is hun winkel, ze mogen er mee doen wat ze willen. Als het maar binnen de wetgeving blijft van een paar honderd landen.

Dus Van der Stighelen zegt dat aandeelhouders volledige autonomie hebben over wat ze met hun bedrijf en hun winst doen. Maar ook: als het maar binnen de wetgeving blijft.

Dat is natuurlijk de kern: is de wetgeving rechtvaardig of niet? Uit het betoog van Van der Stighelen zou je kunnen opmaken dat hij vindt dat een wetgeving die een dergelijke bonus toelaat rechtvaardig is.

Ik vind dat niet zo. Deze bonus is veel te hoog en een wetgeving die dat toelaat is dus niet rechtvaardig. (voor alle duidelijkheid: ik spreek me niet uit over het feit of er een wetgeving kan gemaakt worden die de bonus efficiënt kan verminderen, dus bijvoorbeeld zonder dat AB InBev uit Leuven zou vertrekken).

Niet rechtvaardig om twee belangrijke redenen:

1.

De self-made man in absolute termen bestaat niet. Een ondernemer bijvoorbeeld, heeft een kader nodig waarin een contract afdwingbaar is, zijnde een rechtstaat. De mate waarin iemand ‘zichzelf gemaakt’ heeft is dan ook steeds relatief ten opzichte van andere personen; de zogenaamde self-made man heeft niet alleen veel te danken aan zichzelf, maar ook aan de maatschappij waarin hij leeft. Dat is ook de positie van Warren Buffet, die andere steenrijke en wereldberoemde Amerikaan. Buffet erkent volledig dat zijn kwaliteit als belegger enkel in een maatschappij als de VS volledig tot ontplooiing kan komen. Hij is die maatschappij dan ook erkentelijk en kondigde aan dat hij het grootste deel van zijn fortuin zou schenken aan de Bill & Melinda Gates Foundation, het filantropisch vehikel van Bill Gates.

Dat betekent dat er ook een rechtvaardige grond is om de gevolgen van uitzonderlijk succes gedeeltelijk terug te vorderen door de maatschappij, zeg maar belasten. Het is immers de maatschappij die de randvoorwaarden gecreëerd heeft die het succes mogelijk maakt. Zonder dat publiek kader zou het succes er niet zijn, of niet in die mate. Het belasten van dat succes is dan geen diefstal, maar een rechtvaardig opeisen van een deel van het succes.

(zie ook mijn boekbespreking van ‘Uitblinkers’ (Malcolm Gladwell), en mijn opinie voor MO* over vermogensbelasting)

 

2.

Er zijn sterke aanwijzingen dat een grote inkomensongelijkheid ook leidt tot minder gelijke kansen en minder politieke gelijkheid.

* Kansen die ongelijker worden. Alan Krueger, hoofdeconoom van Obama, stelde begin dit jaar dat grotere ongelijkheid leidt tot minder sociale mobiliteit en dus tot minder gelijke kansen. Een hoge inkomensongelijkheid geeft weliswaar sterke prikkels om hard te werken, maar deze stimulans, wordt blijkbaar meer dan teniet gedaan door een gebrek aan kansen door diezelfde inkomensongelijkheid: er wacht een grote beloning als je de (socio-)economische ladder opklimt, maar het lukt je niet want de sporten van de ladder staan te wijd uiteen.

* Politieke ongelijkheid. Meer en meer maken economen zich echter zorgen over de politieke ongelijkheid. Paul Verhaeghe schreef het al in zijn essay ‘De effecten van een neoliberale meritocratie op identiteit’, dat door Liberales eind vorig jaar gelauwerd werd:

Een organisatie die gedurende langere tijd meritocratisch gerund wordt, eindigt in een antimeritocratische impasse. Het antimeritocratische aspect ligt in het feit dat de metingen van ‘merit’ na verloop van tijd een zelfbestendigend effect krijgen; de impasse ligt in het feit dat de oplossing daarvoor in nog méér meritocratie gezocht wordt, waardoor er een structurele mislukking ontstaat (Swierstra & Tonkens, 2008, p.56). Dit is bijna intuïtief begrijpbaar: uit hoofde van dit systeem komen de winnaars zeer snel aan de top, met als gevolg dat zij na korte tijd zelf de meetlat kunnen gaan definiëren in de richting die hen het best uitkomt, waardoor de nieuwe hiërarchie zelfbevestigend werkt. Dit valt te lezen in ongeveer elke studie: na een aanvankelijk dynamiserend effect verzandt een meritocratie in een statische hiërarchie die iedereen op zijn plaats houdt. (eigen onderlijning)

Dat is ook waar de economen Daron Acemoglu and James A. Robinson voor waarschuwen:

So here is the concern: economic inequality will lead to greater political inequality, and those who are further empowered politically will use this to gain a greater economic advantage by stacking the cards in their favor and increasing economic inequality yet further — a quintessential vicious circle. And we may be in the midst of it.

De economen hebben het vooral over de VS, maar het probleem is waarschijnlijk nog groter in Brazilië. En ook in België en vele andere landen heeft de top 1% een groter inkomensaandeel naar zich toegetrokken. De Oeso publiceerde onlangs volgende grafiek (excel) waaruit blijkt dat het aandeel van de top 1% in België op minder dan 20 jaar met 23% is gestegen (van 6,3% naar 7,7% van het totaal inkomen). Nederland heeft het laagste aandeel en het steeg niet. Zijn de topmensen in Nederland dan zoveel minder gemotiveerd dan in België?

 

 

De Belgische overheidsuitgaven vergeleken

Geert Noels, de bekende Vlaamse econoom, zette voorbije zondag onderstaande boodschap op zijn Twitter

De kern vh B probleem uitgelegd in jaarverslag vd NBB: sinds 2001 stegen de primaire uitgaven overheid met 7,5% vh BBPpic.twitter.com/b6OcWFfe

En de volgende figuur:
pic.twitter.com/b6OcWFfe
Primaire overheidsuitgaven zijn uitgaven zonder de intrestbetalingen die de overheid moet doen op zijn overheidsschuld. Het is een maat om te kijken hoeveel een regering uitgeeft, zonder de last uit het verleden (=overheidsschuld) mee te rekenen. De redenering is dat de huidige regering niet kan afgerekend worden op de goede of slechte prestatie van de regeringen uit het verleden.
Dat maakt de primaire overheidsuitgaven een goede indicator. Alleen, is dit werkelijk “de kern van het probleem van België”? Hieronder de grafiek met dezelfde gegevens (2011 is een schatting), maar ook voor onze buurlanden en voor de drie Scandinavische landen die lid zijn van de EU. Hieruit blijkt dat _alle_ beschouwde landen een stijging kennen van de primaire uitgaven, en dat dit vooral te wijten is aan de crisis.
Misschien is de stijging van de primaire uitgaven wel “de kern van het probleem van België”, maar dan is dat niet typisch voor België.
Trouwens, de primaire uitgaven in Frankrijk liggen bijna 5% van het BBP hoger dan in België; en Nederland en UK komen aardig in de buurt van België. Enkel Duitsland heeft de primaire uitgaven kunnen beperken.
En om het belang van de indicator te nuanceren, hieronder een vergelijking van de primaire uitgaven van België met die van de PIIGS-landen (Portugal, Ierland, Italië, Griekenland en Spanje). Landen die in (zware) problemen zitten…

Het gaat om geld

Met de financieringswet zijn de onderhandelaars gestoten op hét grote knelpunt. Dat is niet BHV, noch het overhevelen van bevoegdheden naar de deelstaten, het gaat simpelweg over geld. Hoe hoger de transferts, hoe meer de Franstaligen te verliezen hebben en des te hardnekkiger ze elke hervorming van de financieringswet zullen tegenhouden. Het was dan ook op zijn minst tactisch ongelukkig toen begin 2005 de N-VA stuntte door met 11,3 miljard euro vals geld naar Wallonië te trekken om zo de transferts van Vlaanderen naar Wallonië aan de kaak te stellen: 11,3 miljard nepgeld zal de Vlaming misschien warm gemaakt hebben voor een onafhankelijk Vlaanderen. Bij de Franstaligen kwam de boodschap juist omgekeerd aan: 11,3 miljard euro te verdelen over 4 miljoen Franstaligen is wat ze te verliezen hebben als België zou ophouden te bestaan. Dat is bijna 3.000 euro per persoon, of meer dan 10procent van het Franstalige bbp.
Een verarming met meer dan 10procent is twee tot drie keer het verlies door de huidige economische crisis, de zwaarste sinds de Tweede Wereldoorlog. Zolang het welvaartsverlies dat we lijden door een aanslepende regimecrisis kleiner is dan 10 procent, loont het voor de Franstaligen om ‘non’ te blijven zeggen.

Verdeeld over zes miljoen Vlamingen is 11,3 miljard euro ongeveer 2.000 euro per persoon. Maar deze jaarlijkse winst voor de Vlaming is een derde kleiner dan het jaarlijkse verlies voor de Franstalige (3.000 euro). Bovendien weegt verlies psychologisch zwaarder door dan winst, waardoor het normaal is dat de Franstaligen meer kosten willen dragen om een verandering te willen tegenhouden.

Kortom, het is duidelijk dat de Franstaligen veel te verliezen hebben bij elke stap naar de verdere ontmanteling van België en dat ze dit met veel meer energie zullen bevechten dan de Vlamingen. Er zal enkel een grondige staatshervorming komen als Vlaanderen geloofwaardig aantoont dat er hierdoor een grote winst aan efficiëntie behaald wordt. Tactisch is het ook interessant de Franstaligen te overtuigen dat de transferts niet drastisch worden teruggeschroefd en dat ze zelfs helemaal nooit zo groot zijn geweest, waardoor het verlies voor de Franstaligen hoe dan ook beperkt blijft. Anders blijft het simpelweg ‘non’.

Deze tekst verscheen eerst in De Standaard.

Parlement wordt te vrouwelijk

In België gelden quota bij het samenstellen van verkiezingslijsten: er moeten evenveel vrouwen als mannen kandideren en in de top drie van elke lijst moet minstens één vrouw staan. Deze maatregel werd ingevoerd omdat men veronderstelde dat vrouwen, gezien de dominantie van mannen, niet genoeg kansen zouden krijgen om politiek actief te worden. En een democratie is uiteraard pas echt democratisch als iedereen met gelijke kansen aan politiek kan doen. Deze maatregel mist haar doel niet: verkiezing na verkiezing zijn er meer vrouwen in het parlement. Voor Kamer en Senaat zijn er zondag langs Vlaamse kant 48 vrouwen verkozen , tegenover 65 mannen, wat neerkomt op 42,5 procent vrouwen.
We zijn er dus nog niet en de quotaregeling moet nog niet afgeschaft worden, zou je denken. Maar het omgekeerde is waar: de maatregel heeft ondertussen te goed gewerkt en veroorzaakt een nieuwe discriminatie, namelijk van jonge mannen die aan politiek willen doen. Dat blijkt duidelijk wanneer we de gekozenen opdelen volgens leeftijd. De gemiddelde leeftijd van een Vlaams parlementslid in het nieuw gekozen federale parlement is 44,5 jaar. Als we enkel de ‘jonge’ parlementsleden bekijken (jonger dan 44,5 jaar), zijn er 23 mannen verkozen, tegenover 31 vrouwen. Er is dus een derde meer jonge vrouwen verkozen dan jonge mannen. In de leeftijdscategorie boven het gemiddelde is het juist omgekeerd: hier zijn er 42 verkozen mannen, tegenover 17 verkozen vrouwen, veel meer mannen dan vrouwen dus.

Dit is te verklaren door de quotaregeling: de gevestigde ‘oude’ mannen doen er alles aan om op hun plaats te blijven zitten, waardoor partijen verplicht zijn vrouwen als nieuwe kandidaten op de lijst te plaatsen (wat juist de bedoeling is van de quota). Maar aangezien nieuwe kandidaten vaker jong zijn, werd er bij de jongeren overmatig veel vrouwen gerekruteerd (wat niet de bedoeling is van de quotaregeling). Het ironische van de hele anti-discriminatiemaatregel is dat er een nieuwe discriminatie ontstond.

Deze nieuwe discriminatie van jonge mannen was waarschijnlijk onvermijdelijk om het politieke mannenbastion te doorbreken. Toch is het duidelijk dat de maatregel te ver is doorgeschoten, omdat er nu méér jonge vrouwen zijn dan mannen. En deze nieuwe vrouwelijk parlementsleden zullen hun positie net zo verdedigen als de oude mannelijke garde, waardoor er na verloop van tijd een overwicht zal komen van vrouwen. Dus in plaats van de quotaregeling nog even aan te houden om de magische grens van 50 procent vrouwen te bereiken, moet ze direct afgeschaft worden. En eigenlijk is het al te laat, want zelfs al worden de quota nu afgeschaft, dan nog zal men door de demografische evolutie in de toekomst een periode hebben waarin er een meerderheid van vrouwen in het parlement zetelt.

Deze tekst verscheen eerst in De Standaard.