De wil van de kiezer is onkenbaar

Menig opiniemaker sprak zich al uit over wat de kiezer nu eigenlijk heeft gekozen. Als hij heeft gekozen voor een centrumrechtse coalitie met de N-VA, dan is het zonneklaar dat de N-VA op zijn minst een eerlijke kans moet krijgen die op de been te brengen, klinkt de redenering. Maar weten waarvoor de miljoenen kiezers nu net gekozen hebben, is onmogelijk.

De ‘wil van de kiezer’ heeft meerdere dimensies. Bovendien zijn er miljoenen kiezers. Spreken over de ‘wil van de kiezer’ is dan ook populistisch in de letterlijke betekenis, namelijk de politieke stijl waarbij beweerd wordt in naam van het volk te spreken.

Je kan dus meerdere interpretaties geven aan de verkiezingsuitslag van 25 mei. Om dat te illustreren geeft de bijgaande figuur winst en verlies voor verschillende min of meer coherente groepen van partijen. Daaruit blijkt dat de Vlaamse federale regeringspartijen gewonnen hebben, en de Franstalige verloren. Dave Sinardet merkte eerder in De Tijd al op dat in Vlaanderen rechts verloren en links gewonnen heeft (in stempercentages); in Wallonië is het net omgekeerd. Bart Maddens stelde in De Tijd dan weer dat het Vlaams-nationalisme verloren heeft: Vlaams Belang, LDD en de N-VA, de V-partijen volgens Maddens, gaan meer dan 5 procentpunten achteruit. Over de grootste winnaar, het Waalse liberalisme dat er 6 procentpunten op vooruitging, hebben we verrassend genoeg helemaal niets gehoord.

winstverliesvk14

Bovendien kan kiesgedrag door verschillende thema’s beïnvloed worden, ook al waren die niet prominent aanwezig in de campagne. Het communautaire thema was absoluut niet de inzet, maar misschien hebben wel veel Vlaams Belang-kiezers voor de N-VA gestemd in de hoop dat de partij incontournable zou worden. En justitie, veiligheid, migratie en milieu lijken me steeds thema’s die kiezers sterk beroeren, of het nu een campagnethema is of niet.

Door die veelheid aan thema’s en individuen is het dus onmogelijk te weten wat nu net dat ene ‘signaal’ is dat de kiezers zondag 25 mei hebben gegeven. Elke kiezer heeft een bolletje gezet bij een partij of naam, en daar moeten we het mee doen. Men zou kunnen worden verleid om het kiessysteem aan te passen. Bijvoorbeeld door met meerdere ronden te werken waarbij telkens de zwakste partij afvalt, of door meerdere stemmen te geven met verschillende gewichten. Maar ook dat zou geen soelaas bieden. Meer nog, de Amerikaanse econoom Kenneth Arrow toonde al in 1951 aan dat er gewoon geen stemprocedure bestaat die de wil van de kiezers op een rechtvaardige en consistente manier kan uitdrukken.

Elke interpretatie van de wil van de kiezer is dus niet meer dan dat: een interpretatie. En dus zeer subjectief. Op zich is daar natuurlijk niets mis mee: iedereen mag zijn voorkeur voor een coalitie uitdrukken. Maar er mogen aan die interpretatie geen algemene conclusies verbonden worden, zoals dat de geloofwaardigheid van het systeem in gevaar zou komen als deze of gene coalitie geen eerlijke kans zou krijgen.

De enige objectieve regel na de verkiezingen is 50+1. Dat neemt niet weg dat de ene coalitie beter de wil van de kiezer zou uitdrukken dan de andere. Dat is goed mogelijk. Maar we kunnen het eenvoudigweg niet weten, omdat de wil van de kiezer onkenbaar is, welke stemprocedure we ook zouden instellen.
Als het een troost mag zijn: de Oostenrijks-Britse filosoof Karl Popper interpreteerde het nut van een democratie helemaal anders. Dat nut lag niet in een beleid dat de wil van de kiezer zou moeten uitdrukken, wel in het feit dat een democratie – via verkiezingen – steeds voor een geweldloze overdracht van de macht zorgt.

Deze tekst verscheen eerst als column bij De Tijd.

Grootste partij uitsluiten is ook democratie

De verkiezingen van afgelopen zondag hebben in Vlaanderen van N-VA duidelijk de grootste partij gemaakt: in het Vlaams parlement haalt N-VA 43 van de 124 zetels wat neerkomt op 34,7% van de zetels. In de Kamer haalt de partij 33 van de 150 zetels of 22%. Als je vergelijkt met de 87 zetels in de Vlaamse taalgroep, dan is dit bijna 38% van de Vlaamse zetels in de Kamer.

Het lijkt dan ook zonneklaar dat N-VA in de volgende regeringen moet zitten. Dat lijkt alvast ook de mening van Isabel Albers, hoofdredactrice van de Tijd, die in haar krant het volgende schreef:

Gewoon doordoen met de klassieke zespartijenregering zou een bijzonder grote miskenning zijn van wat de Vlaamse kiezer gisteren heeft gezegd. In de grootste gemeenschap in dit land was het signaal bijzonder eenduidig: de N-VA moet aan zet. De Franstalige partijen zouden moeten beseffen dat ze paradoxaal genoeg om België te redden de N-VA beter alle kansen geven om een regering te vormen. Want de grootste partij van het land aan de kant schuiven, ondermijnt de credibiliteit van het hele Belgische systeem.

In het televisieprogramma Terzake van die maandag herhaalde Albers haar stelling en kreeg ze bijval van professor Carl Devos.

In de Tijd van woensdag deed Ignace Van Doorselaere, CEO van lingeriefabrikant Van de Velde, er een hele schep bovenop. Hij stelde dat zomaar wat zetels tellen niet volstaat, “je moet ook de ziel van de kiezer respecteren”. Vervolgens gaf hij in zijn opiniestuk zelf een interpretatie van die ziel, met onder meer deze opmerkelijke passage:

We moeten trouwens rekening houden met de groei van Groen. Uiteraard nooit om iets wat op vermogensbelasting lijkt in te voeren – goesting, ambitie en vertrouwen moeten gevoed worden, niet gestraft-, maar wél voor een forse omslag naar milieubelasting in plaats van loonbelasting.

Ik denk dat zowel Albers als Devos, en zeker Van Doorselaere, hier een loopje nemen met de basisbeginselen van de democratie door een speciaal statuut te geven aan de grootste partij, en wel om twee belangrijke redenen.

1. Elke stem is even veel waard

Als N-VA naar de oppositiebanken wordt verwezen, dan zal er met de stem van 1 op 3 Vlaamse kiezers geen rekening gehouden worden als het regeerakkoord wordt opgemaakt (of toch niet rechtstreeks). Maar dat is natuurlijk altijd zo in een democratie, waar er op voorhand wordt afgesproken dat een regering voldoende heeft aan 50+1. De meest krappe meerderheid zet zo 49,9% van de kiezers buitenspel. Dat is de regel die we in een democratie aanvaarden. Er wordt ook geen waarde-oordeel gegeven over hoeveel kiezers er uitgesloten worden: dat kunnen er 49,9% zijn of 10%.

Als N-VA met CD&V een Vlaamse regering zou maken, dan hebben ze samen bijna 56,5% van de zetels. Dat betekent dat 43,5% van de zetels buitenspel gezet worden, wat neerkomt op alle kiezers van sp.a, Groen en Open VLD, samen goed voor bijna 38% van de zetels en Vlaams Belang (5%).

Als er een klassieke tripartite zou gemaakt worden, dan zou die 51,5% van de zetels hebben. Dan worden de kiezers van N-VA en Groen buitengesloten, samen 42,7% en Vlaams Belang (5%).

Nu is de vraag simpel: als we in een democratie aanvaarden dat 49,9% van de kiezers kunnen uitgesloten worden, waarom is het dan onaanvaardbaar dat de kiezers van N-VA en Groen worden uitgesloten (met samen 42,7% van de stemmen) en is het wél aanvaardbaar dat de kiezers van sp.a, Groen en Open VLD (samen 38%) uitgesloten worden? In het tweede geval worden er minder kiezers uitgesloten, maar dat is dus geen criterium in een democratie: ook 49,9% van de kiezers mogen buitengesloten worden.

De ziel van de kiezer

De logisch inconsistentie dat N-VA niet mag buitengesloten worden, maar pakweg Open VLD en sp.a wel, kan enkel opgelost worden door naar iets vaag te verwijzen als “de credibiliteit van het Belgische systeem” of nog erger “de ziel van de kiezer”.

Op die manier wordt er lustig geïnterpreteerd dat de kiezer van N-VA een “signaal” gegeven heeft dat niet kan genegeerd worden.Maar dat zijn slechts interpretaties, die sterk gekleurd worden door de toevallige voorkeur van één of andere kiezer.

Ik geef u een willekeurige, andere interpretatie: de monsterscore van N-VA is ingegeven door een anti-campagne met een charismatisch leider; de meeste N-VA-stemmers doen gewoon mee met de grote hoop, puur kuddegedrag, zonder er goed bij na te denken. Langs de andere kant, hoe sterk moet je niet overtuigd zijn om na de barslechte sp.a-campagne met een voorzitter die pas de laatste drie weken van zijn zeilboot kwam, toch nog die stem aan sp.a te geven. Dat kunnen alleen rotsvast overtuigde stemmers zijn. Als de intensiteit, zeg maar de waarachtigheid, of nog beter, de ziel van de stemmen gemeten kon worden, dan hebben de N-VA-stemmen een score 1, en de sp.a-stemmen een score 100.

Voor alle duidelijkheid: deze interpretatie, die slechts bij wijze van voorbeeld gegeven wordt, is evenveel waard als de interpretatie als zou specifiek de N-VA kiezer een signaal hebben gegeven. Die waarde is nul (wat natuurlijk niet wegneemt dat mensen mogen interpreteren en die interpretatie kenbaar maken).

En de interpretatie van de “ziel van de kiezer” door Van Doorselaere is helemaal te gek om los te lopen: de groei van Groen wordt door hem niet geïnterpreteerd als een vraag naar een vermogensbelasting; wél naar eco-fiscaliteit. Ik doe mijn hoed af voor zoveel inzicht in “de kiezer” van Groen.

Coherente regering

Een ander argument waarom N-VA in de regering zou moeten zitten, is dat dit een centrum-rechtse regering oplevert, iets waar Vlaanderen voor gestemd heeft.

Ook dit is een interpretatie die alle kanten kan opgaan. Waarom zou een regering N-VA+CD&V beter zijn dan een tripartite? Alvast volgens Bart De Wever zitten ze toch allen in het N-VA-model, behalve Groen.

En momenteel wordt door sommigen geopperd om zelfs met Groen een coalitie te vormen, zodat we N-VA+Open VLD+Groen kunnen krijgen. Dat lijkt misschien wat ver gezocht, maar ik ken alvast heel wat liberalen die het “groen liberalisme”, waarbij via markt-gebaseerde en fiscale ingrepen een vergroening bekomen wordt, genegen zijn. Liberales heeft er in 2006 nog een succesvolle studiedag over georganiseerd.

Met andere woorden, een coherente regering kan allerlei coalities opleveren. De meerderheidspartijen zullen dan zelf op zoek gaan waar er een duidelijke overlap is en zullen de andere domeinen minder opzoeken. Om een historisch voorbeeld te geven: zo voorspelde Louis Tobback dat de paarse regeringen van Verhofstadt zouden eindigen in bont en blauw. Maar het is wel paars dat het homohuwelijk en de euthanasiewet gestemd hebben. Veel liberalen zijn hier nog steeds zeer trots op, en terecht volgens mij.

Interpretaties

Al die interpretaties, zij het van de “ziel van de kiezer” of een “coherent programma”, dienen enkel de individuele zienswijze op politiek. En uiteraard zal de ene interpretatie van wat de kiezers in een democratie écht willen correcter zijn dan een andere interpretatie.

Maar het probleem is dat we niet weten welke interpretatie beter is dan de andere. Dat is ook net het punt van verkiezingen: om te weten te komen wat de voorkeuren zijn van alle burgers. En is een democratie is er afgesproken dat die voorkeuren zich moeten uiten via een individuele stem voor partijen en kandidaten.

De interpretaties van de preferenties van de kiezers zijn dus steeds aanvechtbaar, omdat we de echte preferenties nooit kunnen kennen. Het enige wat telt na de verkiezingen is het aantal zetels en hoe de politici daar een meerderheid mee kunnen vormen. Na de verkiezingen heeft de burger zijn plicht gedaan door zijn individuele voorkeur te geven en zijn de politici aan zet, die natuurlijk naar hartenlust kunnen interpreteren en rekening houden met wat de burgers zouden willen. Maar die interpretatie kan dus afwijken van wat een specifieke burger wil.

 

2. Spelregels verander je niet tijdens het spel

Een tweede belangrijke reden is het veranderen van de spelregels tijdens het spel. Het is nu, na de verkiezingen, dat sommigen eisen dat de grootste partij in een regering moet zitten. Vóór de verkiezingen gold die regel alvast niet (en voorlopig gelukkig ook nu nog niet, alle zielen van de kiezer ten spijt).

Stel je eens voor dat de regel wél bestond vóór de verkiezingen: “de grootste partij moet in de regering”. Dat zou uiteraard het gedrag van de partijen sterk beïnvloed hebben. Groen zou quasi zeker een kartel vormen met sp.a. CD&V en N-VA zouden ook een kartel vormen; Open VLD zou zich daar willen tussen wringen. Of het zou helemaal anders kunnen uitdraaien. Maar in ieder geval zou er heel wat kartelvorming zijn, en uiteindelijk zouden we wellicht naar een tweepartijen-systeem overgaan.

Maar dat is natuurlijk niet gebeurd, net omdat de regel “de grootste partij moet in de regering” niet van toepassing is, niet vóór en niet na de verkiezingen.

Door echter ná de verkiezingen te eisen dat de grootste partij in de regering moet zitten, geef je aan N-VA (en PS) een voordeel dat alles behalve democratisch is: plots hecht je na de verkiezingen veel meer belang aan een stem voor de grootste partij dan voor een andere partij, zonder dat dat op voorhand afgesproken was. Je zou dus zo en cours du route de spelregels veranderen, en dat is vals spelen.

Dat N-VA als grootste partij als eerste mag proberen een regering te vormen wijkt trouwens niet af van één of andere regel, omdat dit door de andere partijen aanvaard wordt. Het is een gebruik, maar het zou even goed niet zo kunnen geweest zijn. En dan was dat ook democratisch.

De reden dat het toch vaak (altijd?) de grootste partij is die het initiatiefrecht krijgt, is waarschijnlijk ook pragmatisch ingegeven: de kans is wellicht groter dat er een snelle en stabiele coalitie op de been komt met de grootste partij.

 

3. Mars op Brussel tegen de samenstelling van een regering zonder N-VA

Tot slot nog iets over de Facebook-oproep om een mars op Brussel te organiseren als N-VA uit de federale regering geweerd wordt. De oproep stelt onder meer dat “een tweede N-VA-Exit niet democratisch te verantwoorden is”.

Hier wordt het speciale statuut van N-VA (en overigens niet van de PS) in het extreme doorgetrokken: de N-VA moet, als grootste partij, in de federale regering, anders is dit democratisch niet te verantwoorden.

Dat de N-VA zelfs in Vlaanderen geen meerderheid heeft, is blijkbaar van geen tel. De N-VA kiezers, die een minderheid vormen, moeten dan maar forceren dat N-VA toch opgenomen wordt in een regering. Dat is dan net het omgekeerde van democratie: de minderheid die, via de straat, eist welke partij in de regering moet.

De Facebook-groep telt momenteel 10.000 mensen die aangeven dat ze zullen meestappen. Het event is dus nog geen echte massa-beweging, maar moest dit werkelijk een grote beweging worden, dan is het in de eerste plaats aan N-VA om dit in de kiem te smoren, toch als ze beschouwd wil worden als een partij die de democratische regels respecteert.

Liberale democratie

De mars op Brussel verbieden kan niet. Niet omdat dit een democratisch recht is. Dat is het immers niet. Vrijheid van meningsuiting, via een mars of anderszins, is net géén recht dat je via een democratische meerderheid hebt. Het is een recht dat je als individu hebt, een recht dat onvervreemdbaar is, dat dus niemand van je kan afnemen, zelfs geen democratische meerderheid.

Die onvervreemdbare, individuele vrijheden zorgen ervoor dat we niet zomaar in een democratie leven, waar het effectief zou kunnen dat 49,9% van de mensen totaal aan de kant worden geschoven door een dictatuur van de meerderheid. Om dat tegen te gaan, hebben we een liberale democratie gecreëerd, waarbij het liberale aspect net die individuele onvervreemdbare vrijheden moet garanderen, onttrokken aan de democratische beslissingsbevoegdheid.

Ik schrijf het er in deze blogpost maar bij, omdat ik de indruk heb dat maar relatief weinig mensen de basisbeginselen van een democratie kennen, laat staan van onze liberale democratie.

Uw stem maakt het verschil niet

‘Elke stem telt.’ Alleen kluizenaars hebben dat niet te horen gekregen. Politici proberen zo de kiezer te motiveren voor hen te stemmen. Nochtans maakt een stem meer of minder niks uit. Zelfs een paar honderd of duizend stemmen meer of minder hebben geen relevantie voor de machtsverhoudingen. Voor een individuele kiezer is het duidelijk: stemmen heeft geen zin.

Dat één stem de verkiezingsuitslag significant beïnvloedt, is zeer onwaarschijnlijk. Om dat te illustreren heb ik op basis van de verkiezingsuitslag van juni 2010 met de methode D’Hondt berekend hoeveel extra stemmen er nodig zijn om één extra zetel ten koste van een andere partij binnen te halen. De grafiek geeft voor de vijf provinciale kieskringen aan hoeveel extra stemmen de partij die het dichtst bij een extra zetel zat daarvoor nog moest halen.

stemverschil

Dat varieert van 2.355 extra stemmen in Limburg tot 9.685 in West-Vlaanderen. De kans dat één stem het verschil maakt, is dus erg klein, zoniet verwaarloosbaar. Als je bedenkt dat in Limburg de kans op een significante individuele stem het grootst is, dan nog is dat enkel zo voor de Open VLDkiezers. En zelfs dat zou de machtsverhoudingen niet significant gewijzigd hebben: Open VLD zou dan 14 in plaats van 13 zetels gehad hebben. So what?

Het individuele kiesgedrag heeft geen significante impact. Er is wel een uitzondering: bekende mensen, en zeker bekende politici, kunnen wel een grote impact hebben op het stemgedrag van grote groepen mensen. Stel je voor dat Bart De Wever of Kris Peeters zouden aankondigen dat ze niet gaan stemmen, omdat het op die ene stem niet aankomt. Het gevaar is dat een groot deel van hun achterban hetzelfde doet. Dat heeft natuurlijk wel een effect. Maar voor de overgrote meerderheid van de kiezers is dat niet het geval: hun stemgedrag beïnvloedt geen grote groep kiezers, hooguit misschien een paar mensen uit hun directe omgeving, zonder een significant effect op de totaaluitslag.

Stemmen mag dan al geen nut hebben voor de individuele kiezer, de nutteloosheid ervan heeft wél een belangrijke invloed, maar dan op het stemgedrag van die individuele kiezer. Mensen beseffen – bewust of onbewust – dat hun stem niets uitmaakt. Je grondig informeren heeft dan ook geen zin. Dus gebeurt dat ook niet: de kennis van het politieke reilen en zeilen is bedroevend laag. Maar dat is rationeel gedrag. Economen spreken van rationele onwetendheid.

Bryan Caplan, een Amerikaans econoom, gaat nog een stap verder in zijn boek ‘The Myth of the Rational Voter’. Volgens Caplan zijn kiezers niet rationeel onwetend, maar rationeel irrationeel. Caplan stelt dat, aangezien één stem toch niet significant is, de kost voor het individu van een foute keuze nagenoeg nul is. Kiezers zullen zich dan laten leiden door ‘aangename’ keuzes, of die nu juist zijn of niet. Meer nog, politici weten zelf wel wat de goede keuzes zijn, maar ze willen natuurlijk verkozen worden en volgen de emotionele keuzes van de burgers, ook als die fout zijn. Het doet denken aan wat Bruno Tobback zei als minister: ‘We weten wat we moeten doen, maar dan geraken we niet herkozen.’

Caplan geeft het voorbeeld van vrijhandel. Kiezers zijn vaak tegen vrijhandel omdat ze denken dat die de welvaart verlaagt, ook al is er bij economen weinig twijfel dat vrijhandel de welvaart verhoogt. Zelf zou ik het voorbeeld geven van een congestietaks, zeker in België: Brussel en Antwerpen zijn de steden met de meeste files. Elke econoom zou een congestietaks invoeren, maar de politiek volgt vooralsnog niet.

Deze tekst verscheen eerst als opinie in De Tijd.

Zin en onzin van cijfers in het publieke debat

De huidige verkiezingscampagne heeft als belangrijke nieuwigheid dat er veel over cijfers wordt gediscussieerd. Zo worden alle verkiezingsprogramma’s doorgerekend door de KULeuven. En dat heeft wel degelijk impact: N-VA heeft haar initiële besparingsplannen sterk afgezwakt omdat ze onrealistisch bleken te zijn en in Franstalig België werd de belastingsverlaging die de MR voorstelde terecht zwaar bekritiseerd omdat het inkomstenverlies voor de overheid met een factor drie onderschat werd. MR heeft ondertussen haar plannen ook al bijgestuurd.

In de toekomst zal bovendien het Federale Planbureau de verkiezingsprogramma’s grondig doorrekenen, iets wat in Nederland al langer gebeurt. Deze trend naar meer onderbouwde cijfers in het maatschappelijke debat mag niet onderschat worden. Het zorgt ervoor dat politici bij hun wilde plannen een reality check moeten uitvoeren.

Meer cijfers nodig

Ik ben ervan overtuigd dat het publieke debat gebaat zou zijn indien nog meer cijfers en wetenschappelijke studies gebruikt zouden worden om op een geïnformeerde manier beleidskeuzes te maken. Het zou een aantal “waarheden” die nu gemeengoed zijn op zijn minst in vraag stellen. Ik geef hieronder twee voorbeelden.

In september reisde Siegfried Bracke (N-VA) Vlaanderen rond met de boodschap dat België niet werkt. Hij begon zijn uiteenzetting steevast door te verwijzen naar de hoge Belgische staatsschuld. Hij vernoemde echter enkel het schuldniveau van één jaar, zonder de evolutie te geven. Maar elke econoom weet, of zou moeten weten, dat deze schuld spectaculair gedaald is onder Dehaene en Verhofstadt. De economische crisis heeft de schuld terug doen stijgen, maar veel minder dan in veel andere landen, inclusief Nederland en het VK. Dit was een prestatie die internationaal geprezen werd. Echter niet in de Vlaamse publieke opinie. De cijfers van Bracke werden ook niet of nauwelijks gecontesteerd. De boodschap dat België niet werkt, gaat er vlot in, maar steunt niet op objectieve cijfers.

Een ander voorbeeld betreft het debat over cultuursubsidies. Men vindt het vanzelfsprekend dat cultuurparticipatie maatschappelijke baten heeft. Echter, voor zover bekend zijn er geen peer-reviewed studies die dat aantonen (uiteraard zijn er baten voor het individu, maar dat is geen verantwoording voor overheidssubsidies). Dergelijke studies zijn er wel in overvloed als het gaat om bijvoorbeeld onderwijs of volksgezondheid, wat overheidssubsidies rechtvaardigt. Maar dus niet wat betreft cultuursubsidies. En een afbouw van die subsidies is dan ook aangewezen, tenzij de maatschappelijke baten zouden kunnen aangetoond worden.

Ideologie begint waar kennis stopt

Er is dus nog heel wat ruimte om beleid meer op cijfers en degelijke wetenschappelijke studies te baseren. Toch mogen we er ook niet teveel van verwachten. Ondanks de vele wetenschappelijke studies en cijfers zijn er nog heel wat zaken die we niet weten. Het geven van cijfers vermijdt dus niet dat er nog veel valabele opties zijn. Ook met cijfers worden keuzes worden niet onvermijdelijk. Dat zou ook zeer verbazend zijn, aangezien het hier om maatschappelijke keuzes gaat, wat betekent dat het voorwerp van onderzoek mensen zijn en hun complexe relaties en interacties onderling.

Onze kennis en rekenkracht kunnen die complexiteit onmogelijk aan en dus moet die complexiteit gevat worden via vereenvoudigingen. Dat impliceert echter assumpties over welke vereenvoudigingen kunnen doorgevoerd worden en welke niet. En die assumpties worden bepaald door je mens- en wereldbeeld, zijnde je ideologie. Met andere woorden, omdat onze kennis nooit alle complexiteit kan vatten, blijft er ruimte voor verschillende ideologische opvattingen. Er is immers vaak geen sluitend bewijs voor de keuze van de assumpties, en ideologie moet het gat dan maar opvullen.

Het geven van cijfers in een maatschappelijk debat moet dan ook niet gezien worden als het einde van het debat. Het is veeleer het begin van een goed geïnformeerde discussie, waar de kennisgaten worden blootgelegd en zo de ideologische keuzes scherp naar voren kunnen komen. Cijfers zullen het maatschappelijk debat niet doden; het debat zal gewoon in een realistischer kader plaatsvinden.

Maar niet alle cijfers helpen

Cijfers gebruiken impliceert ook dat er foute cijfers kunnen gebruikt worden, en soms met ernstige gevolgen. Zo werd door de Europese Commissie vanaf 2010 een harde besparingslogica gehanteerd om de budgettaire problemen het hoofd te bieden. Men steunde daarbij onder meer op een studie van Reinhart en Rogoff, twee Amerikaanse topeconomen, die stelden dat economische groei vermindert bij hoge overheidsschuld. Meer nog, vanaf een overheidsschuld van 90% van het BBP steeg de negatieve impact significant. De 90%-drempel werd echter gecontesteerd door andere economen en bleek uiteindelijk niet correct te zijn. En ook de causaliteit bleek fout: landen met een lage economische groei krijgen te kampen met hoge overheidsschuld, en niet omgekeerd. Het lijkt een detail, maar het is essentieel. Overigens, de studie van Reinhart en Rogoff was niet peer-reviewed.

En op sommige vlakken wordt er zelfs te veel gesteund op cijfers, vooral als het gaat om voorspellingen. Die blijken vaak verkeerd te zijn, ook al worden ze gedaan door eerbiedwaardige overheidsinstellingen. Om een actueel voorbeeld te geven: we moeten de voorspellingen door het Federale Planbureau over de toekomstige jobcreatie best met een korreltje zout nemen. Begin 2009 voorspelde het Planbureau dat er tegen eind 2011 bijna 200,000 werklozen zouden bijkomen. Uiteindelijk steeg het aantal met minder dan 15,000. Het is één voorbeeld, maar er zijn talloze verkeerde voorspellingen. En toch blijven we ons hierop baseren, wellicht bij gebrek aan beter.

In het kader hievan reageert het Nederlandse Planbureau op een correcte manier: ze zullen hun zeer gedetailleerde narekeningen van verkiezingsprogramma’s terugschroeven, onder meer omdat er soms teveel onzekerheid zit in de berekeningen. Het is dan ook beter om grofweg juist te zijn, dan zeer precies fout.

Wat cijfers wél goed kunnen, is beleidsopties uitsluiten. Ben Bernanke, de voormalige voorzitter van de Amerikaanse centrale bank, zei het over economische analyses, maar het geldt volgens mij voor alle beleidsanalyses: analyses kunnen de toekomst niet voorspellen, maar ze kunnen wel ideeën in de kiem smoren die logisch totaal inconsistent zijn of die de empirische gegevens tegenspreken. Volgens Bernanke gaat het om zowat 90 procent van de ideeën.

Deze tekst verscheen eerst in Het Vrije Woord, het nationale magazine van de Humanistisch-Vrijzinnige Vereniging (HVV)

Structurele maatregelen voor meer groei (die weinig of niets kosten)

België is een topland om in te leven, dat is onmiskenbaar het geval. Maar zelfs voor de grootste optimisten is het duidelijk dat ons land hervormingen nodig heeft om dat niveau te behouden.

Hieronder geef ik een lijstje van negen structurele maatregelen die kunnen leiden tot een hogere productiviteit en dus mogelijks tot meer economische groei. Over de eerste vier heb ik al geblogd (ik geef dan een link in de titel van de maatregel), over andere zal ik dat misschien nog doen en er zijn ook wel wat maatregelen waar ik weinig details of cijfers van ken, maar waarvan ik denk dat ze belangrijk kunnen zijn. Die zijn dus eerder speculatief en komen als laatste in het rijtje.

Dit lijstje is een work in progress (of dat is toch de bedoeling) en elke feedback op deze blogpost is meer dan welkom.

Waarom per se meer groei? Omdat er in de toekomst sowieso relatief minder werkenden zullen zijn en als je wil dat onze welvaart per individu minstens behouden blijft of stijgt dan moet de productiviteit per werkende stijgen. Bovendien zal meer economisch groei ook helpen om de schuldratio te verminderen.

Maar misschien de belangrijkste reden voor meer groei is dat we volgen mij nog steeds in een wereld van schaarste leven, ook al zijn we vele keren rijker dan pakweg 100 jaar geleden. En die schaarste zorgt ervoor dat mensen zich minder goed kunnen ontwikkelen en ontplooien dan wanneer er minder schaarste zou zijn.

De maatregelen die ik voorstel zijn allen maatregelen die weinig of niets kosten (behalve maatregel drie).

Ik bespreek achtereenvolgens:

1. Ruimtelijke ordening: minder oppervlakte voor landbouw, veel meer voor natuur en beetje meer voor economie

2. Mobiliteit & veiligheid: maak de zelfrijdende auto welkom

3. Sociaal beleid: investeer in kansarme gezinnen met zeer jonge kinderen

4. Arbeidsmarkt: doorbreek loonvorming op anciënniteit zodat oudere werknemers competitief blijven

5. Mobiliteit: los de files op door een congestietaks (en hogere prijs voor openbaar vervoer)

6. Ruimtelijke ordening: laat hoogbouw toe, zodat bevolkingsdichtheid kan stijgen

7. Immigratie: laat economische immigratie toe, en verbeter en passant het beeld van de migrant

8. Bestuur: maak van Engels de vierde (administratieve) landstaal

9. Bestuur: verplicht de overheid om haar data open te stellen

 

1. Minder landbouw, meer natuur, meer economie

(kostprijs: 0 €)

De oppervlakte die in Vlaanderen is ingepland voor landbouwactiviteiten is 58% van de totale oppervlakte in Vlaanderen. Op 18 jaar tijd is dat een daling met slechts 1,4 procentpunt. In België is het totaal 50% landbouw (Wallonië heeft nog veel bos). Nochtans levert landbouw een toegevoegde waarde van nog geen 0,7% in 2010 van het totale bruto binnenlands product (in 1980 was dat nog 1,13%). Bovendien is het dichtbevolkte België netto een exportland wat betreft landbouwproducten.

ruimteboekhoudingVL

Mijn voorstel: verminder de landbouwoppervlakte en geef volgens een te bepalen verdeelsleutel de vrijgekomen oppervlakte aan natuur, economie en wonen (bijvoorbeeld 75% voor natuur, 15% voor industrie en 10% voor wonen). Een kleine oefening voor Vlaanderen moet het enorme potentieel van deze strategie aantonen. Stel dat de landbouwoppervlakte jaarlijks met 1 procentpunt daalt (op 20 jaar is dat van 58% naar 38%). Volgens de hierboven genoemde verdeelsleutel zou de de oppervlakte voor bos en natuur verdubbelen, van 15,1% naar 30,1%! De oppervlakte voor industrie zou stijgen van 4,5% naar 7,5% (stijging met 66%) en wonen van 16,7 naar 18,7% (stijging met 12%). Dat zijn enorme cijfers, zonder dat de landbouw gemarginaliseerd wordt, want nog steeds goed voor 38% van de oppervlakte.

2. Zelf-rijdende auto

(kostprijs: 0€)

Binnen een tiental jaren zullen auto’s, bussen en vrachtwagens geen chauffeur meer nodig hebben en zelf kunnen rijden. Dat betekent een grote productiviteitswinst, want er zullen minder werknemers nodig zijn in de transportsector en voor personenvervoer. Dat is net wat we nodig hebben met de vergrijzing. Maar men kan er echter  gif op innemen dat de sectoren met de sterkste vakbonden, zoals de staatsmaatschappij De Lijn, deze ontwikkeling het langst zullen trachten tegen te houden. Zie bijvoorbeeld wat er nu met Uber en Airbnb gebeurt.

Mijn voorstel: voer in België nu al een pro-actief beleid voor de zelfrijdende auto. Er zijn nu al drie staten in de VS waar een zelf-rijdende auto toegelaten is. Laat België het eerste Europese land zijn. Tevens moet beleid nu al rekening houden met effecten op bijvoorbeeld parkeren om onnodige investeringen te vermijden. En vergeet niet het belangrijkste effect: go for zero verkeersdoden is dan geen utopie meer.

3. Investeer in kansarme gezinnen met zeer jonge kinderen

(kostprijs: ja, dit gaat wel wat kosten, maar wordt meer dan terugverdiend op termijn)

Heckman is een arbeidseconoom van de Chicago-universiteit en Nobelprijswinnaar voor zijn werk in de econometrie. De onderstaande grafiek vat het onderzoek van Heckman en anderen perfect samen. De grafiek komt uit een presentatie van het Hiva. Het geeft het rendementsverloop van investeringen in kansrijke en kansarme kinderen volgens de leeftijd van het kind waarop de investering gedaan wordt. Als kinderen heel jong zijn (0 tot 3 jaar) is investeren in kansarme kinderen duidelijk efficiënter dan te investeren in kansrijke kinderen. De efficiëntie van de investeringen daalt voor beide categorieën van kinderen, maar daalt sneller voor kansarme kinderen. Op de leeftijd van ongeveer 8 jaar zou het efficiënter zijn om in kansrijke kinderen te investeren.

Investeren in kansarme gezinnen met zeer jonge kinderen is niet alleen rechtvaardig, maar ook efficiënt: de investeringskosten zullen dubbel en dik terugverdiend worden. Heckman spreekt van een jaarlijks rendement van 7%.

Kostprijs van deze maatregel is zeker niet nul, zou zelfs een paar honderd miljoen euro per jaar mogen (moeten!) kosten, maar het zal dus dubbel en dik terug verdiend worden. Tenminste, als het onderzoek van James Heckman ook van toepassing is op België. Dit is dus ook een pleidooi voor meer onderzoek naar voorschoolse ondersteuning van kansarme gezinnen.

hivaHeckman

Bron: Hiva

4. doorbreek loonvorming op basis van anciënniteit

(kostprijs: 0€)

Het grote probleem van België is volgens mij het einde van de loopbaan. We stoppen in België veel sneller met werken, waardoor onze pensioenlasten voor de overheid hoog zijn, zonder dat de pensioenen zelf hoog zijn. Hierdoor heeft de overheid relatief veel inkomsten nodig, terwijl minder mensen bijdragen, waardoor de loonkost per werkende hoger is dan elders.

Om dat te verhelpen moet de loonvorming op basis van anciënniteit doorbroken worden. Nu is het immers zo dat de lonen in België blijven stijgen met anciënniteit (zie grafiek), veel meer dan in andere landen (behalve in Frankrijk), waardoor oudere werknemers zichzelf uiteindelijk uit de markt prijzen (zoals in Frankrijk). Als ze dan werkloos worden, blijven ze dat (of gaan ze op brugpensioen).

loonspanning

De laatste jaren is de werkzaamheidsgraad van de oudere werknemers al gestegen. Maar dat is in andere landen ook zo. België haalt dus niet in, of onvoldoende. Om het proces te versnellen, zou de bruto loonkost van de oudere werknemers moeten dalen.

De verkeerde manier om dit aan te pakken is om oudere werknemers selectief belastingsverlagingen te geven. Dan betalen de overige belastingsbetalers immers de rekening, iets wat we ons niet kunnen permitteren. De bruto loonkost van oudere werknemers moet verlaagd worden, zonder deze selectieve belastingsverlaging, wat zal resulteren in een lager nettoloon voor oudere werknemers dan nu het het geval is (dat is volgens mij meteen ook de reden dat geen enkele politieke partij expliciet pleit voor het doorbreken van loonvorming op anciënniteit).

Ik ben er wel van overtuigd dat het doorbreken van loonvorming op anciënniteit een langzaam proces moet zijn, omdat de financiële plannen van een individu ook op zeer lange termijn wordt uitgevoerd.

5. Voer een congestietaks is, verhoog prijzen openbaar vervoer en maak prijszetting openbaar vervoer flexibel

(kostprijs 0€ – kan zelfs opbrengen, maar is niet het doel van de maatregel)

Er is de voorbije maanden wel wat gediscussieerd over een congestietaks (ook ‘stadstol’ of ‘rekeningrijden’ genoemd). België blijkt dan ook veel files te hebben. Brussel en Antwerpen zouden wereldwijd zelfs aan de top staan van het aantal uren dat men in de file staat. Dat zorgt voor een economische kost, waarvan ik denk dat die moeilijk te becijferen is. Je moet dan immers berekenen welke economische activiteiten er allemaal niet kunnen uitgevoerd worden door die files.

Maar het is duidelijk dat de wegcapaciteit sub-optimaal benut wordt als er files zijn. Dat kan makkelijk opgelost worden door te laten betalen tijdens het spitsuur op plaatsen die anders congestie zouden hebben.

Een congestietaks is jaren geleden ingevoerd in Londen en Stockholm. De Oeso heeft een interessante, niet-wetenschappelijke publicatie hierover. Ik ken tot nu toe geen enkele serieuze econoom die ertegen is.

Een congestietaks zou de druk op het openbaar vervoer verhogen. De prijs van openbaar vervoer moet dan ook naar omhoog. Dat moet misschien sowieso gebeuren, aangezien NMBS en de De Lijn een lage kostendekkingsgraad hebben (dit zou respectievelijk 25% en 10-15% zijn).

Tevens zou ook een flexibele prijszetting van het openbaar vervoer moeten ingevoerd worden, waarbij men meer betaalt tijdens spitsuren en minder tijdens daluren (of spitsdagen en daldagen, zoals nu al deels voor de trein met het weekendbiljet). En uiteraard moet ‘gratis’ afgeschaft worden.

Op deze manier zal veel meer de totale prijs betaald worden voor mobiliteit, dus ook de negatieve externe effecten die mobiliteit veroorzaken zullen vergoed worden. Mobiliteit zal dus onmiskenbaar duurder worden, maar ook efficiënter.

Bovendien zullen veel gebruikers van het wegennet en het openbaar vervoer de congestietaks proberen te vermijden (wat net de bedoeling van de maatregel is!). Er zal dus wellicht meer telewerk zijn, maar ook carpoolen zal een vlucht nemen. Uber en andere deeldiensten zullen ervoor zorgen dat de congestietaks die je betaalt gedeeld wordt door 2, 3 of 4, naargelang het aantal mensen waarmee je de auto deelt.

Wat betreft de invoering van de juist prijs voor de congestietaks: laat dat aan technocraten over en laat hen de flexibiliteit om de juiste prijs “uit te proberen”, namelijk die prijs die net zoveel mensen aantrekt zodat de capaciteit maximaal benut wordt, zonder dat er files ontstaan. Dat zal wat ‘trial & error’ zijn, maar dat is niet erg.

6. Laat hoogbouw toe

(kostprijs: 0 €)

Volgens de theorie van de economische geografie zijn er positieve externaliteiten aan bevolkingsdichtheid: als mensen dichter bij elkaar wonen, stijgt de economische activiteit. Volgens de onderzoekers Thisse en Thomas stijgt de productiviteit met 3 tot 8 procent als de werkgelegenheidsdichtheid verdubbelt.

Economische activiteit gebeurt voornamelijk in clusters. Die clustervorming is zeer moeilijk, zoniet onmogelijk, te sturen. Wat de overheid kan doen is clustervorming zo makkelijk mogelijk te maken, zonder ze te proberen sturen. Hoogbouw toelaten is een dergelijke maatregel.

En kan er iemand een reden geven waarom hoogbouw niet toegelaten zou zijn? Vinden we de skyline van New York niet fantastisch? Waarom zou dat niet in Brussel of Antwerpen kunnen?

7. Economische immigratie

(kostprijs: 0€)

We hebben sinds jaren een immigratiestop. De migratie die lang wel nog relatief makkelijk was, was gezinshereniging. Dus niet uit economische gronden. Er is momenteel eigenlijk wel nog een mogelijkheid voor economische migratie, maar dan enkel voor werknemers die een jaarloon krijgen van ongeveer 50,000 euro of meer (vind niet onmiddellijk een link). Dat zijn dus erg weinig gevallen (kent iemand cijfers?).

Daarom moet België terug volop voor economische migratie kiezen: mensen mogen naar België komen om te wonen, te werken, te leven, eventueel Belg te worden, op voorwaarde dat de migrant vaardigheden heeft die de Belgische economie goed kan gebruiken (ingenieurs, verplegend personeel, technisch geschoolden,…).

Dat is niet enkel goed voor de Belgische economie, maar ook voor de economische migrant. Hij of zij wordt hier immers ingeschakeld in een productief systeem, waardoor de vaardigheden van de persoon veel beter kunnen benut en gevaloriseerd worden.

Gary Becker, de onlangs overleden bekende econoom, heeft een interessant voorstel gedaan om een markt voor economische migratie te creëren door de visa te veilen.

Een belangrijk neveneffect van economische migratie is bovendien dat de migrant veel positiever zal bekeken worden.

8. Engels als administratieve taal

(kostprijs: heel wat extra administratiekosten die jaar na jaar moeten gemaakt worden)

Geen idee wat dit van extra groei zou kunnen opleveren, maar stel dat alle wetgeving en alle contacten met een overheid in België ook in het Engels kunnen verlopen? Zou dat geen grote drempel wegnemen voor internationale bedrijven om zich in België te vestigen, en voor buitenlandse werkkrachten om hier te komen wonen en werken? Het zou een onmiskenbaar signaal zijn dat België gastvrij is. En op termijn zou Engels de vierde landstaal kunnen worden. Op die manier zouden Vlamingen en Franstaligen een taal hebben om te communiceren.

Engels als vierde landstaal staat wellicht haaks op de conservatieve en nationalistische reflex om per se de moedertaal te beschermen. Gevoelsmatig begrijp ik die reflex: ik kan me ook het beste uitdrukken in mijn moedertaal, hoeveel Engels ik ook al gelezen, geschreven en gesproken heb.

Maar voor toekomstige generaties kan dat anders zijn. En is er iemand die het spijtig vindt dat we in onze contreien geen Keltisch meer spreken?

9. Open data

(kostprijs: overheden moeten data beschikbaar stellen; geen idee wat dit kost)

Open data zijn een beetje een hype, maar dat betekent niet dat het geen potentieel zou hebben. The Economist schreef een veelbelovend artikel: als de overheid haar data beschikbaar zou maken, dan zou dit heel wat innovatie kunnen genereren.

Veel meer weet ik er eigenlijk niet van. Het zal een bijkomende stap zijn in de IT-revolutie die volgens mij nog volop moet beginnen.

Ongelijke rijkdom is niet per se oneerlijk

In 2010 bedroeg het nettovermogen van een arm gezin minder dan 2.700 euro, dat van een rijk gezin meer dan 687.000 euro. Daarmee is de geschatte vermogensongelijkheid 45 keer groter dan de inkomensongelijkheid, zo leerde een studie van Sarah Kuypers en Ive Marx (UA). Rijke gezinnen moeten dit wel te danken hebben aan de financiële en andere steun die ze van hun omgeving kregen, zo reageerde Matthias Somers in een opiniebijdrage in de Standaard.

Ik ben het met hem eens dat de rol van toeval, bijvoorbeeld in welk gezin je geboren wordt, sterk onderschat wordt als we trachten te verklaren waarom iemand succesvol is, terwijl hard werk en talent vaak als enige verklaringen bovengehaald worden. Maar ik denk niet dat, in België althans, de grote vermogensongelijkheid dit Somers’ standpunt versterkt.

Er zijn immers een aantal zaken die de vermogensongelijkheid verklaren en zelfs kunnen legitimeren. Vermogen is een accumulatie van wat gespaard wordt, het wordt over decennia heen opgebouwd. Een werknemer met een modaal inkomen van 2.000 euro per maand die daarvan 100 euro spaart, eindigt na 40 jaar met 48.000 euro. Zijn evenknie die een bijbaantje heeft in het weekend en de helft meer werkt en verdient, kan 1.100 euro sparen. Na 40 jaar levert dat 528.000 euro op. Dus hoewel de ‘rijke’ slechts 50 procent meer verdient, eindigt hij met elf keer meer vermogen, zonder dat toeval daarvoor een rol moet spelen. En ten opzichte van iemand die niet kon (of wou!) sparen, heeft de ‘rijke’ zelfs oneindig veel meer vermogen.

Doordat vermogen een accumulatie is, zijn het vooral de ouderen die rijk zijn. Vermogensongelijkheid is dus leeftijdsgebonden. Dat is ook wel zo bij inkomen, maar veel minder sterk. Om de vermogensongelijkheid correct weer te geven, zou die dus per leeftijdscategorie bekeken moeten worden.

Tieners vs. jonge dertigplussers

En zelfs binnen de leeftijdscategorieën kan het leeftijdseffect spelen. Somers geeft het voorbeeld van de rijksten in de leeftijdscategorie 16 tot 32 jaar, die in 2010 per gezin al een nettovermogen hadden van 250.000 euro. Dat is inderdaad zeer hoog – het is 850 keer hoger dan een het vermogen van een arm gezin in de categorie 16-32 jaar (300 euro). Dat klinkt spectaculair, natuurlijk. Maar zou het niet kunnen dat de 10 procent rijksten in deze leeftijdscategorie vooral bestaan uit jonge 30-plussers, van wie het perfect normaal is dat ze vele malen meer hebben dan de tieners die hun eerste loonbrief nog moeten ontvangen en dus nog amper hebben kunnen sparen?

Bovendien kan het nettovermogen van 250.000 euro ook verklaard worden door hard werk. Jongeren die begin jaren 2000 tegen een zacht prijsje een te renoveren huis kochten, het zelf opknapten door er avonden, weekends en vakanties in te werken, kunnen tien jaar later makkelijk een nettovermogen hebben van 250.000 euro. Toegegeven, dat komt voor een groot stuk door de historisch sterke prijsstijging van de huizen, en in die zin dus eveneens door toeval, maar de kans voor de jongeren van deze generatie was er. En zelf ken ik maar een handvol die die kans ook gegrepen hebben. De meesten zagen gewoon op tegen al het werk. You only live once, weet je wel. Ook toen al. En die keuze is legitiem, maar de vermogensongelijkheid die dat oplevert, is dat ook.

Sociale mobiliteit

Toch maakt Somers een belangrijk punt als hij stelt dat kinderen uit kansarme gezinnen onvoldoende kansen krijgen om zelf een goed inkomen te hebben en zo vermogen op te bouwen. De sociale mobiliteit in België is te laag en er zijn genoeg studies die aangeven dat de overheid dat kan verbeteren. En dat zou ze ook moeten doen. Maar de vermogensverdeling geeft daarvoor geen extra munitie, zelfs al is ze 45 keer ongelijker dan de inkomensverdeling, omdat die veel hogere vermogensongelijkheid een rechtvaardig gevolg kan zijn van de inkomensverdeling.

Deze tekst verscheen eerst als opinie in De Standaard.

Schaf uitgaven voor recreatie, cultuur en religie af

Er wacht België nog een forse besparing op de overheidsuitgaven. Om de uitgaven voor sociale zekerheid en gezondheidszorg aanvaardbaar te houden, moet de overheid zich beperken tot haar kerntaken. De 5 miljard euro die ze jaarlijks uitgeeft aan ‘recreatie, cultuur en religie’ hoort daar niet bij en wordt op termijn beter afgeschaft.

De verkiezingscampagne gaat voor het eerst sinds lange tijd nog eens over de sociaal-economische thema’s. Er is veel discussie over hoeveel en waar gesaneerd moet worden opdat we onze dierbare welvaartsstaat kunnen behouden. Een aantal overheidsinstellingen hebben een idee gegeven van de grootteorde die netto bespaard moet worden.

Volgens het Internationaal Monetair Fonds (IMF) zou België 12,9 miljard euro moeten besparen tegen 2018 (De Tijd, 13 maart). De Hoge Raad voor Financiën (HRF) was strenger met een besparing van 13,7 miljard tegen 2017, waarvan 12 miljard euro bij de federale overheid en sociale zekerheid en 1,7 miljard bij de regio’s (De Tijd, 26 maart). De bruto besparingen zijn nog veel hoger, omdat een aantal overheidsuitgaven, zoals die voor pensioenen en gezondheidszorg, nog zullen stijgen.

De saneringsopdracht die ons wacht, is dus fors en de overheid zal zich moeten beperken tot haar kerntaken. Het is dan ook opmerkelijk dat een mogelijke grote besparingspost buiten schot blijft in deze campagne, en dat zijn de overheidsuitgaven aan ‘recreatie, cultuur en religie’. In 2012 werd aan ‘recreatie, cultuur en religie’ ongeveer 5 miljard euro uitgegeven, waarvan 95 procent door de regio’s en 5 procent door het federale niveau.

uitgavenrecreatiecultuurreligie

Voor alle duidelijkheid: dit is geen pleidooi tegen recreatie, cultuur of religie. Het gaat enkel om het feit dat de overheid daarvoor geen uitgaven moet doen.

Wellicht prijkt in een aantal verkiezingsprogramma’s dat hier wat bespaard moet worden. Mijn voorstel is veel radicaler: schaf die uitgaven af.

Ik meen dat het niet verantwoord kan worden dat die uitgaven tot de kerntaken van de overheid behoren. Voor religie lijkt me dat duidelijk: dat zou een privézaak moeten zijn. Maar dat geldt ook voor recreatie en cultuur, omdat er geen wetenschappelijk bewijs is voor de veronderstelde maatschappelijke baten of efficiëntiewinst, toch niet voor zover mij bekend. Dat wetenschappelijk bewijs is er wel en overvloedig voor vele andere domeinen, zoals de sociale zekerheid, onderwijs, publieke gezondheid, ondersteuning van kansarme gezinnen, infrastructuur en innovatie.

Voor alle duidelijkheid: dit is geen pleidooi tegen recreatie, cultuur of religie. Het gaat enkel om het feit dat de overheid daarvoor geen uitgaven moet doen. Het gevolg daarvan is dat men voor cultuur- en recreatieprojecten hogere toegangsprijzen zal moeten vragen om het verlies aan subsidies te compenseren. Als de deelnemers die prijzen niet willen betalen, zullen daardoor projecten verdwijnen. Dat is op zich ongetwijfeld een spijtige zaak, maar voor wie dan?

Uiteraard voor de deelnemers. Maar waarom betaalden ze dan niet de hogere, maar kostendekkende toegangsprijs? Het nadeel dat ze ondervinden kan in ieder geval niet hoger zijn dan het verschil tussen de prijs die ze wilden betalen en de nieuwe prijs zonder subsidies. Is het een nadeel voor de niet-deelnemers? Dat zou kunnen, indien er maatschappelijke baten zouden zijn van het project. Maar dat is, zoals ik al zei, (nog) niet aangetoond.

Naar mijn mening kan er wel één uitgavenpost blijven bestaan, namelijk de uitgaven die jongeren de gelegenheid geven om met zo veel mogelijk cultuur- en recreatiedisciplines in aanraking te komen. Zonder subsidies kunnen de financiële drempels daarvoor te hoog zijn. Maar dat budget zou dan eigenlijk in de korf onderwijs moeten komen.

Met zijn advies om de besparing volgens overheidsniveau te verdelen gaat de Hoge Raad voor Financiën trouwens zijn boekje te buiten. Hij heeft in zijn advies impliciet geoordeeld dat drastische besparingen op ‘recreatie, cultuur en religie’ niet hoeven. Dat is een politiek oordeel dat de HRF niet zou mogen vellen.

Deze tekst verscheen eerst bij De Tijd, en daarna bij Liberales.

Over het afschaffen van cultuursubsidies schreef ik in het verleden ook al hier en hier.

Eenmalige begrotingsmaatregelen onder Verhofstadt – een kwantificering

In de analyse van de Belgische prestatie op economisch vlak, verdedig ik de stelling dat België de laatste 20 jaar een echte topprestatie heeft neergezet: de schuldratio daalde in de periode 1993-2007 van 134% van het BBP tot 84%, een reductie met 50% van het BBP. En ook toen de crisis hard toesloeg vanaf eind 2008 steeg de Belgisch schuldratio veel minder sterk dan in vele andere landen, ondanks het feit dat de bankencrisis ook bij ons hard toegeslagen heeft.

Vaak krijg ik als repliek dat onder Dehaene (1992-1999) wel degelijk grondig gesaneerd geweest is, maar dat onder Verhofstadt (2000-2007) de begrotingsdiscipline zoek was: het opgebouwd primair saldo werd opgesoupeerd door meer overheidsuitgaven en de begroting werd in evenwicht gehouden door eenmalige maatregelen, zoals de verkoop van overheidsgebouwen.

De kritiek op de eenmalige maatregelen onder Verhofstadt is ondertussen gemeengoed geworden in de Vlaamse publieke opinie. Dát er eenmalige maatregelen werden genomen is op zich niet vreemd: dat werd ook onder Dehaene gedaan. De cruciale vraag is hoeveel eenmalige maatregelen er onder Verhofstadt genomen zijn. Enkel zo kunnen we nagaan of de afbouw van de schuldratio onder Verhofstadt significant werd beïnvloed door eenmalige maatregelen.

Ook onder Verhofstadt ging de afbouw van de Belgische schuldratio immers verder: tussen 2000 en 2007 daalde deze van 113,6% naar 84% van het BBP, of een vermindering met bijna 30% van het BBP op acht jaar tijd. Hieronder tracht ik de eenmaligheid te kwantificeren.

Een datareeks over de eenmalige maatregelen is bij mijn weten nergens te vinden. Ik heb ze zelf proberen af te leiden op basis van gegevens van AMECO, de databank van de Europese Commissie. Hieronder zet ik eerst mijn werkwijze uiteen, vervolgens bespreek ik de resultaten. Ik vergelijk ook met zeven andere Europese landen: Nederland, Duitsland, Frankrijk, UK, Denemarken, Zweden en Finland.

Een cruciale gegevensreeks van AMECO is pas beschikbaar vanaf 2003, dus kan de eenmaligheid maar berekend worden voor vijf van de acht jaren onder Verhofstadt. Er kan bijgevolg ook niet vergeleken worden met Dehaene.

Indien er wel een datareeks over eenmalige maatregelen beschikbaar zou zijn, dan ben ik uiteraard sterk geïnteresseerd in die gegevens.

Methode om eenmaligheid te berekenen

AMECO geeft verschillende soorten gegevens over het begrotingssaldo. Met drie van deze reeksen kan je volgens mij de eenmaligheid van de maatregelen afleiden. De reeksen worden opgemaakt met de ‘Excessive deficit procedure’. Ik schrijf telkens waar de reeksen die ik gebruikt heb te vinden zijn (evenals hun code), om narekenen en kritiek geven te vergemakkelijken. Ik gebruik alle gegevens uitgedrukt in procent van het BBP.

1. ‘net lending’, onder rubriek 16.4 (‘UBLGE’): dit is het nominale begrotingssaldo.  

2. ‘net lending adjusted for the cyclical component’, onder rubriek 17.1 (‘UBLGAP’): het begrotingssaldo aangepast voor de economische conjunctuur, gebaseerd op potentieel BBP (waar ik overigens heel wat vragen bij heb, maar dat is voor een andere blogpost).

3. ‘structural balance’, onder rubriek 17.1 (‘UBLGAPS’). In het glossarium van de Europese Commissie wordt dit als volgt gedefinieerd: “Structural budget balance: The actual budget balance net of the cyclical component and one-off and other temporary measures. The structural balance gives a measure of the underlying trend in the budget balance.”

Uit deze laatste definitie blijkt dat het structureel saldo (structural balance) bestaat uit het begrotingssaldo zonder de cyclische component en zonder de eenmalige en tijdelijke maatregelen. Helaas zijn deze gegevens pas beschikbaar vanaf 2003.

Op basis van deze drie gegevens kan je dan volgens mij de eenmalige maatregelen afleiden (of de one-off and other temporary measures). Immers,

Begrotingssaldo (reeks 1) = structureel saldo (reeks 3) + verbetering door niet-structurele component   (a)

Begrotingssaldo (reeks 1) = cyclisch aangepast saldo (reeks 2) + verbetering door conjunctuur component   (b)

Niet-structurele component = conjunctuur component + eenmalige/tijdelijke maatregelen   (c)

Uit (a), (b) en (c) kan je het volgende afleiden:

Eenmalige/tijdelijke maatregelen = Begrotingssaldo (reeks 1) – structureel saldo (reeks 3) – conjunctuur component (uit b)

Resultaten

De figuur hieronder geeft voor de periode 2003-2013 de evolutie van het begrotingssaldo (blauw), het structureel saldo (oranje), de verbetering van het begrotingssaldo door de economische conjunctuur (grijs) en de eenmalige/tijdelijke maatregelen (geel). Hieruit blijkt dat de eenmalige maatregelen zowel negatief als positief kunnen zijn. De Europese Commissie rekent dus ook met eenmalige tegenvallers die niet te wijten zijn aan de economische conjunctuur.

begrotingssaldo+varianten

In de periode 2003-2007 was de som van de eenmalige maatregelen wel positief: in totaal 1,24 % van het BBP, of 0,25% per jaar. Dat is niet significant in vergelijking met de afbouw van de schuldratio in deze periode (met bijna 20% van het BBP). In euro’s van 2013 is de schuldratio op die vijf jaar afgebouwd met 80 miljard euro (indien de schuldratio constant zou gebleven zijn), terwijl de eenmalige maatregelen ongeveer 5 miljard opbrachten.

Indien enkel de positieve saldi van de eenmalige maatregelen beschouwd worden, dan komt het totaal voor deze vijf jaren op 3,23% van het BBP of 0,81% per jaar.

In andere landen brachten eenmalige maatregelen netto minder op, zoals blijkt uit onderstaande figuur (blauwe balkjes). Twee landen, Denemarken en Finland, hebben -volgens deze gegevens en methode- zelfs geen enkele eenmalige maatregel genomen. België heeft dus effectief meer eenmalige maatregelen genomen dan elders. Echter, in zes van de zeven landen werd de schuldratio minder sterk afgebouwd (oranje balkjes). In drie landen werd de schuldratio zelfs hoger. Algemeen kan op basis van deze cijfers gesteld worden dat de grootte-orde van de eenmalige maatregelen vele malen kleiner is in vergelijking met de afbouw van de schuldratio.

eenmaligheid+schuldratio

Structureel saldo, met en zonder intrestlasten

Wat opvalt uit de eerste figuur is dat het structureel saldo van België steeds negatief is, tussen -0,9% en -1,5%. De critici van de regeringen onder Verhofstadt hebben dus gelijk dat de begroting nooit structureel in evenwicht was. We kunnen niet nagaan in hoeverre dit ook al was onder Dehaene, aangezien de gegevens pas beginnen voor 2003.

We kunnen België wel vergelijken met andere landen. De onderstaande figuur geeft de evolutie van het structureel saldo sinds 2003 voor de 8 eerder genoemde landen.

structureelsaldo

Hieruit blijkt dat België duidelijk niet tot de top behoort van deze selectie van landen. Echter, het structureel saldo corrigeert niet voor de rentelasten. Doordat voor België deze rentelasten hoog zijn, is het moeilijker om een goed structureel saldo te realiseren in vergelijking met landen die lagere rentelasten hebben. Die rentelasten zijn een erfenis uit het verleden (voor België zelfs uit een ver verleden, namelijk de jaren ’70 en ’80).

Om de prestaties van een regering te beoordelen, rekent men dan ook vaak met het begrotingssaldo zonder rentelasten (primair saldo). Dat kan men ook doen voor een structureel saldo: dit saldo moet dan verhoogd worden met de betaalde intrestlasten. De betaalde intrestlasten zijn ook te vinden in Ameco (rubriek 16.4 – ‘UYIGE’). De onderstaande figuur geeft het door mij berekende ‘primaire structureel saldo’. België blijkt het bijna steeds beter te doen dan de zeven andere landen uit de selectie, en dat voor de volledige beschouwde periode. In de periode 2003-2007 daalde het primair structureel saldo evenwel licht in België, terwijl het elders soms sterk steeg (in 2005 steeg de schuld door de overname van de NMBS-schuld van 7,4 miljard euro).

primairstructureelsaldo

Besluit

Op basis van drie gegevensreeksen over het begrotingssaldo leid ik de netto opbrengst af van de jaarlijkse eenmalige maatregelen. De gegevens lopen pas vanaf 2003.

Op basis van deze methode blijkt dat België in de periode 2003-2007 wel degelijk de hoogste gecumuleerde netto-opbrengst genereerde via eenmalige en tijdelijke maatregelen in vergelijking met 7 buur- en/of toplanden. In totaal brachten de eenmalige maatregelen in deze periode voor België netto 1,24% van het BBP op. Gerekend in het BBP van 2013 is dat ongeveer 5 miljard euro (op vijf jaar tijd). In diezelfde periode werd de schuldratio in België afgebouwd met bijna 20%, of omgerekend in BBP van 2013 met 80 miljard euro. De grootte-orde van de eenmalige maatregelen is dus vele malen kleiner ten opzichte van de daling van de schuldratio tijdens dezelfde periode.

Uit de gegevens blijkt ook dat België nooit een structureel evenwicht heeft gehad (sinds 2003, de start van de gegevensreeks). Daarmee zit België bij de slechtere helft van de selectie van acht landen.

Als echter het “primair structureel saldo” berekend wordt (dus zonder rentelasten), heeft België gemiddeld het hoogste saldo in vergelijking met de zeven buur- en/of toplanden.

Elk individu moet beschermd worden tegenover de staat

Er was afgelopen week een hele hetze rond Karel De Gucht, Eurocommissaris en liberaal politicus. De BBI heeft een onderzoek gevoerd naar mogelijke fraude door De Gucht en zijn vrouw. De ambtenaar die het onderzoek voert, Karel Anthonissen, zou volgens De Gucht zijn macht misbruikt hebben, door onder meer onderzoeksdaden te stellen die onnodig waren. Het Hof van Beroep heeft hem hierin gelijk gegeven. Er hangt Anthonissen ook een blaam boven het hoofd (volgens wat De Gucht deze week in TerZake zei, is dit reeds een feit). Er lijken dus sterke aanwijzingen te zijn dat de BBI wel degelijk haar macht misbruikt heeft.

Merkwaardig genoeg gaat de hetze niet over dit mogelijke machtsmisbruik, maar om drie of vier brieven die De Gucht naar Frank Philipsen gestuurd heeft, de overste van Anthonissen. In die brieven vraagt De Gucht om bepaalde stukken aan zijn dossier toe te voegen die in zijn voordeel kunnen pleiten en die de BBI niet aan het dossier heeft toegevoegd. Ook vraagt De Gucht aan Philipsen of Anthonissen niet van de zaak kan gehaald worden, aangezien het onderzoek volgens De Gucht niet objectief gevoerd wordt.

Op zich kan men deze stappen merkwaardig vinden. Er loopt een onderzoek, iets zint je niet en je schrijft brieven naar de hiërarchie om tussen te komen. Maar blijkbaar heeft de fiscus geen specifieke beroepsinstantie en controle-orgaan zoals de politie dat heeft met het comité P. Fiscaal expert Michel Maus pleitte in De Tijd voor de oprichting van een dergelijk comité voor de fiscus. Omdat een dergelijk comité niet bestaat, is er immers geen andere weg dan naar de rechter te stappen als je vindt dat je rechten geschonden worden, zoals het ontbreken van bepaalde stukken in je dossier. Dat vraagt tijd, wat De Gucht niet had. Zo lijken de brieven van De Gucht eerder een legitieme manier om zijn positie als individu te kunnen verdedigen tegenover mogelijk misbruik door de staat. Voor alle duidelijkheid: dit betekent uiteraard niet dat de BBI geen onderzoek mag doen naar mogelijke fraude door De Gucht.

Maar het is dus wel opmerkelijk dat de manier van verdediging tegenover het mogelijk misbruik door de staat, namelijk het schrijven van brieven, het voorwerp van de commotie is en niet zozeer het mogelijke misbruik zelf. Ik denk dat dit verklaard kan worden door de persoon De Gucht. Als toppoliticus kan hij sowieso op weinig sympathie van de man in de straat rekenen. Hij wordt in de media en sociale media bovendien steevast omschreven als arrogant – ik zou eerder spreken van zelfverzekerd. En dat is volgens mij de reden waarom het mogelijk misbruik door de staat zo weinig aandacht krijgt. De media schrijven voor de massa en wie wil het opnemen voor die vervelende De Gucht?

Maar hier gaan de media voorbij aan de essentie van onze samenleving: we leven niet zomaar in een democratie, waar de wil van de meerderheid wet is. Het doet denken aan wat de Nederlandse christendemocratische politicus Piet Hein Donner zei: ‘Voor mij staat vast: als tweederde van alle Nederlanders morgen de sharia zou willen invoeren, dan moet die mogelijkheid toch bestaan? Zoiets kun je wettelijk niet tegenhouden. Het zou ook een schande zijn om te zeggen: dat mag niet! De meerderheid telt. Dat is nou juist de essentie van democratie.’

Neen, we leven in een liberale democratie, waarbij ‘liberaal’ niet in de partijpolitieke betekenis mag begrepen worden, maar in de ideologische betekenis. We leven in een democratie waar er een aantal individuele grondrechten en vrijheden zijn. Die individuele grondrechten zijn onvervreemdbaar: niemand kan die afnemen van een individu. Ze zijn onttrokken aan het oordeel van de democratische meerderheid. Zelfs als zou het Belgische parlement unaniem oordelen dat De Gucht geen recht op verdediging heeft, dan nog zou dit recht blijven bestaan. De Gucht zou zich desnoods kunnen wenden tot het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

Ik ben van mening dat er een onvoldoende besef is wat het betekent dat we elk als individu die onvervreemdbare individuele grondrechten hebben. Het is één van de grootste verwezenlijkingen die onze maatschappij heeft gerealiseerd en we lijken te denken dat dit vanzelfsprekend is. Maar dat is het niet. En het feit dat er meer aandacht is voor de mogelijke poging van Karel De Gucht om het onderzoek te beïnvloeden dan voor het mogelijke machtsmisbruik door de staat bewijst dit.

Deze tekst verscheen, onder licht gewijzigde vorm, eerst op Knack.be

Di Rupo I: belastingsregering of toekomstregering?

Wat vooraf ging…

Afgelopen donderdag schreef de Tijd in haar voorpagina-artikel dat België op Japan na de hoogste stijging van de niet-rente-uitgaven kende. Tussen 2009 en 2013 stegen ze met ongeveer 2 procent van het bruto binnenlands product (bbp). Ook in Oostenrijk en Frankrijk was er een stijging, maar minder sterk dan in België. In de rest van de selectie van landen daalden die uitgaven.

Ik schreef vrijdag een reactie op de opiniepagina van De Tijd waarin ik de stijging van de uitgaven niet contesteerde, maar de eenzijdigheid van de het Tijd-artikel benadrukte. België kende inderdaad een bijna de hoogste stijging van overheidsuitgaven, maar kende in dezelfde periode de laagste stijging van de schuldratio. Fors besparen op overheidsuitgaven tijdens een economische crisis die veroorzaakt wordt door vraaguitval is geen goed idee: het leidt tot het dieper maken van de crisis.

Wouter Vervenne, journalist bij de Tijd en de auteur van het voorpagina-artikel, reageerde diezelfde vrijdag nog via de blog van de Tijd. Hij erkent dat “een drastische sanering van de overheidsfinanciën de economische activiteit (kan) ondermijnen en een negatieve spiraal veroorzaken.” Op mijn kernpunt dat in België de overheidsschuld relatief weinig is gestegen schrijft hij het volgende:

Maar waarom is de Belgische overheidsschuld weinig gestegen? Omdat de overheid de toename van haar uitgaven heeft gefinancierd met een forse verhoging van de belastingen en andere inkomsten. België heeft na Denemarken de hoogste belastingdruk van alle rijke landen.

Principes en grootte-ordes

Het citaat klopt in principe. Echter, het gaat voorbij aan de essentie, namelijk de grootte-ordes. Ik geeft twee uitersten om mijn punt te maken.

Eerste voorbeeld:

  • stel land A verhoogt de overheidsuitgaven niet en moet dus ook de belastingen niet verhogen. Daardoor stijgt de schuld met 5 miljard euro.
  • stel land B verhoogt de overheidsuitgaven wel en moet dus navenant de belastingen verhogen met 10 miljard. Daardoor vermijdt het een stijging van de overheidsschuld.

In het bovenstaande voorbeeld is het eindresultaat in land A dat er 5 miljard extra schuld is doorgeschoven naar de toekomst, maar de huidige generatie heeft op zijn minst geen extra belastingen moeten betalen. In land B is er geen extra schuld doorgeschoven, maar heeft de huidige generatie 10 miljard extra belastingen moeten betalen. Je kan er over discussiëren, maar 10 miljard euro extra belastingen om 5 miljard extra schuld te vermijden lijkt geen goede deal.

Maar de getallen kunnen even goed anders zijn. Tweede voorbeeld:

  • stel land A verhoogt de overheidsuitgaven niet en moet dus ook de belastingen niet verhogen. Daardoor stijgt de schuld echter met 10 miljard euro.
  • stel land B verhoogt de overheidsuitgaven wel en moet dus navenant de belastingen verhogen met 5 miljard. Daardoor vermijdt het een stijging van de overheidsschuld.

Hier is het net omgekeerd: met 5 miljard extra belastingen vermijdt land B dat er 10 miljard extra schuld zou bijkomen. Dat lijkt plots wel een goede deal.

Voor grootte-ordes heb je cijfers nodig

We kunnen nagaan wat er in het verleden werkelijk gebeurd is: voorbeeld 1 of voorbeeld 2. De figuur hieronder geeft voor België en 7 buur- en/of toplanden de extra cumulatieve overheidsinkomsten tegenover de extra schuld dat deze landen gemaakt hebben. Ik vergelijk 2013 met 2011 om zo een oordeel te kunnen vormen over Di Rupo I.

De figuur toont dat vijf van de zeven landen een hogere stijging van de schuldratio had dan België, waarvan vier landen stijgingen kenden van 7 tot 8,5 procent van het BBP, wat enorm is op twee jaar (de schuldratio voor België steeg met slechts 2% op twee jaar). Vier van die vijf landen hadden een lagere stijging van de overheidsinkomsten. Overigens, alle landen in dit rijtje kenden hogere overheidsinkomsten, gerekend in procent van het BBP.

Enkel en Denemarken en Duitsland doen het op de twee vlakken beter dan België. Maar voor de overige landen zou men zich de vraag moeten stellen: wat is beter: een beetje meer overheidsinkomsten en een (fors) lagere stijging van de schuld, zoals België, of toch maar zoveel mogelijk een stijging van de overheidsinkomsten vermijden, ook al stijgt de schuldgraad fors?

inkomsten-schuldratio

Of anders gesteld: als er enkel naar de evolutie van de overheidsinkomsten gekeken worden, dan staat België op plaats 2, na Frankrijk. Niet goed dus. Als je echter de stijging van de schuldratio zou meenemen, dan komen zeker ook Nederland, UK en Finland achter België. De discussie is dan of België het beter deed dan Zweden (België deed het zeker slechter dan Denemarken en Duitsland).

Als dus enkel de evolutie van de overheidsinkomsten beschouwd wordt, dan staat België op een slechte plaats, namelijk positie 2 van deze selectie van 8 landen (en voor deze periode). Als echter ook de schudratio wordt beschouwd, dan promoveert België naar plaats 5 of 6 op 8 (met 8 zijnde de beste).

Sta me dus toe om het eenzijdig te vinden om enkel op de stijging van de overheidsinkomsten te focussen. Je kan op basis van bovenstaade grafiek Di Rupo I inderdaad een belastingregering noemen. Maar je kan op basis van bovenstaande grafiek met nog veel meer recht en reden zeggen dat Di Rupo I een toekomstregering is, die veel minder dan elders de factuur heeft doorgeschoven.

Duurzaamheid

Vervenne schrijft ook dat de verhoging van de belastingen op termijn negatieve economische effecten kan hebben. Dat kan kloppen natuurlijk, maar het vermijden van die stijging van de schuldratio moet ook meegerekend worden en zal zeker een deel van die “op termijn negatieve economische effecten” compenseren. [En ik kan me de reactie al inbeelden indien het België zou geweest zijn met een stijging van de schuldratio met 8% van het BBP en Nederland met slechts 2%.]

Maar ik wil niet blind zijn voor de mogelijke problemen met een stijging van belastingen. Dat schreef ik ook al in mijn opiniestuk voor De Tijd. Stefaan Michielsen, ook journalist bij de Tijd, verwees hiervoor naar het saldo op de lopende rekening. Hij wees onder meer dat dat saldo gedaald is en ondertussen zelfs negatief is, wat kan wijzen op een afgenomen competitiviteit.

Ik geef hieronder de cijfers die ik in Ameco gevonden heb (‘balance of current transactions’). Het saldo is voor België inderdaad sterk gedaald ten opzichte van 2007, maar is in 2013 nog steeds licht positief (cijfers voor 2014 en 2015 zijn voorspellingen). Ik weet dat de cijfers van de NBB echter een negatief saldo geven. Ik ken de reden niet voor dit verschil, maar om te kunnen vergelijken met andere landen moet je internationale cijfers gebruiken.

balance of current transactions

De evolutie lijkt voor België in ieder geval niet goed. Maar of ze dramatisch zijn? We doen het even goed/slecht als Finland. En een pak beter dan UK. Betekent dit dat de competitiviteit van UK in het gedrang is en dat er ook daar een probleem is met de belastingen?

Bovendien is deze indicator een zero-sum indicator: als er één land een positief saldo heeft, dan móét er een ander land een negatief saldo hebben. Het feit dat Duitsland en zeker Nederland dergelijke grote positieve saldo’s hebben is wellicht een groter probleem dan het saldo van België.