Met de publicatie van het rapport van de Vergrijzingscommissie is de vergrijzingsproblematiek weer heel actueel. De teneur van de politieke, en vooral economische commentatoren is dat de vergrijzingskost onbetaalbaar wordt. De evolutie van de sociale uitgaven gaat van 25,3% van het BBP in 2011 naar 29,5% in 2030 en naar 31,4% in 2060. Er komt op 50 jaar tijd ongeveer 6% van het BBP bij. In huidige cijfers komt dat overeen met ongeveer 21 miljard euro. Elk jaar. Dat klinkt gigantisch veel, en dat is het ook.
Om de discussie nog wat scherper te maken, stelde prof. Schoors in Terzake dat een individu van de babyboom-generatie in zijn of haar leven netto gemiddeld ongeveer 60.000 euro zal ontvangen hebben van de overheid. Iemand van de huidige jonge generatie zal echter netto 70.000 euro betalen.
Het systeem moet dus hervormd worden. De hervormingen die Di Rupo I al uitgevoerd heeft, zijn een stap in de goede richting, maar veel meer moet worden gedaan.
Dit klinkt allemaal heel logisch, maar er ontbreekt één aspect: we zullen in 2030 en zeker in 2060 zeer waarschijnlijk veel welvarender zijn dan nu, omdat onze productiviteit zal stijgen. Op dit moment produceert België per inwoner ongeveer 30.000 euro per jaar. In 2030 zal dat volgens de Vergrijzingscommissie ongeveer 38.000 euro zijn, een stijging van 27%.
Met andere woorden, het feit dat de huidige jongeren 70.000 euro netto moeten betalen en de huidige babyboomers 60.000 euro netto ontvangen, is een vorm van solidariteit van de rijkeren met de armeren. De rijkeren zijn in dit geval de huidige jongeren waarvan verwacht mag worden dat ze rijker zullen zijn dan hun ouders.
Een belangrijke voorwaarde is wel dat de productiviteitsstijging die de Vergrijzingscommissie voorspelt, er effectief komt. Dat is volgens mij een essentieel punt in het vergrijzingsdebat waar niet over gesproken wordt. De productiviteitsstijging van de Vergrijzingscommissie is volgens velen niet realistisch. En ik sluit mij daarbij aan. De Vergrijzingscommissie gaat uit van een productiviteitsstijging van 1,3% per jaar. In de periode van 2000-2007 was de gemiddelde jaarlijkse productiviteitsstijging in België 0,65% of de helft van wat de Vergrijzingscommissie voorspelt voor de komende 20 jaar. Anderzijds zullen we in 2030 zelfs met een productiviteitsstijging van 0,65% per jaar wel nog steeds 12% rijker dan nu.
Het debat moet dus over de productiviteitsstijging gaan. Het grootste obstakel daarvoor is volgens mij niet de technologische ontwikkeling (die komt er wel), maar wel de mentaliteit: de productiviteitsgroei wordt immers vaak als een bedreiging gezien voor de werkgelegenheid, niet in het minst door de vakbonden. Op korte termijn is dat misschien te begrijpen, omdat een productiviteitsstijging op korte termijn vaak resulteert in minder jobs, waardoor er soms mensen ontslagen moeten worden, vandaar de afkeer van de vakbonden. Op de lange termijn is deze negatieve houding echter nefast voor de welvaart van iedereen.
Zie ook een tekst die ik eerder dit jaar voor MO* schreef op basis van het rapport van de Vergrijzingscommissie 2011: http://www.mo.be/opinie/een-tijd-voor-optimisme
Andreas Provo
October 9, 2012 at 11:10amEen beetje relativering van de vergrijzingshysterie is welkom.
Hoe dan ook vind ik het hallucinant hoe mensen nog serieus kunnen blijven bij het schatten van de kost van de vergrijzing in 2060. Ik vraag me af wat ze in 1912 zeiden over het overheidsbeslag in 1960, en hoeveel honderden procenten ze ernaast zaten.
Laten we onze voorspellingen maar beperken tot 2020, maximum 2025, de rest is werkelijk te gek voor woorden.