In een discussie met Peter De Keyzer erkende deze laatste dat België de laatste 20 jaar een sterke prestatie had afgelegd wat betreft de vermindering van de overheidsschuld. Maar, zo stelde hij, toen was de situatie anders: er was geen vergrijzing, de belastingen konden nog naar omhoog en er was de rentebonus. Dat zijn 3 zaken, zo stelde hij volgens mij terecht, die nu niet meer het geval zijn. De rente staat al laag, belastingen zitten aan hun top en de vergrijzing is volop bezig.
Met de rentebonus wordt verwezen naar het feit dat België nu een pak minder rente moet betalen op de overheidsschuld in vergelijking met 20 jaar geleden. België zat 20 jaar geleden in slechte papieren: een torenhoge overheidsschuld tot 137% van het BBP en bijgevolg een gigantische rentelast die opliep tot bijna 11% van het BBP in 1992, zoals te zien op onderstaande figuur. Door de overheidsschuld af te bouwen en door de dalende rente werd de rentelast gradueel teruggebracht tot nu 3,6% van het BBP. De rentebonus is het gedeelte dat we nu minder moeten betalen dan toen, meer dan 7% dus. Omgerekend naar geld van vandaag is dat 26 miljard euro.
Bron: Ameco
Met andere woorden, doordat België het in 1992 zo slecht deed was er ruimte voor verbetering. Maar gezien ondertussen de overheidsschuld gestabiliseerd is en de rente fors gedaald, kan België niet meer rekenen op nog een keer een rentebonus. Peter De Keyzer heeft hierin dus gelijk.
Maar één ding verliest hij uit het oog: er is nog een domien waarop België het slecht doet, namelijk wat betreft de werkgelegenheidsgraad. Dat betekent dat er hier nog veel ruimte voor verbetering is. Men zou dus kunnen stellen dat als België het slim aanpakt, we in de toekomst kunnen profiteren van een grote werkbonus. Als we de werkbonus volledig zouden kunnen benutten, dan zal de vergrijzingskost lager uitvallen dan we nu denken. De vraag is: hoeveel lager.
De toekomstige vergrijzingskost wordt berekend door de Vergrijzingscommissie en de commissie gaat bij haar prognoses al uit van een hogere werkgelegenheidsgraad: zo zou de werkgelegenheidsgraad van de beroepsbevolking (15-64 jaar) volgens de commissie stijgen van 64% naar 68,5% in 2060. Zonder die stijging zou de extra vergrijzingskost nog hoger zijn.
De Vergrijzingscommissie krijgt bovendien het verwijt te optimistisch te zijn in haar voorspellingen. Maar ik denk dat de commissie wat betreft de werkgelegenheidsgraad te pessimistisch is. Of toch op zijn minst zeer pessimistisch wat betreft het potentieel van de toekomstige werkgelegenheidsgraad, en dus pessimistisch wat betreft het potentieel van de werkbonus.
Mijn argumentatie is eenvoudig: er zijn landen die nu al een werkgelegenheidsgraad halen die een pak hoger is dan de werkgelegenheidsgraad waarmee de Vergrijzingscommissie rekent voor België in 2060.
De figuur hieronder geeft de werkgelegenheidsgraad waarmee de Vergrijzingscommissie rekent (aangeduid met BE VC 2001, BE VC 2011,…). De figuur toont eveneens de werkgelegenheidsgraad in 2011 van de 7 buur- en/of toplanden (groen – FR-NL-DL-UK-DK-ZW-FI) en nog eens van Nederland en Zweden apart (die extra goed presteren). Deze cijfers komen van de Oeso (op de figuur aangeduid met OECD). Hieruit blijkt dat de Vergrijzingscommissie verwacht dat de werkgelegenheidsgraad zal stijgen tot 68% in 2030-2060. Maar dat is een niveau dat al in 2011 gemiddeld overtroffen wordt in de 7 buur- en/of toplanden. Zweden bereikt nu al een activiteitsgraad van 74% en Nederland zelfs bijna 75%.
Ik zie geen enkele reden waarom België binnen 20 of 50 jaar geen activiteitsgraad zou kunnen bereiken als die van Nederland nu. Hier is de Vergrijzingscommissie volgens mij dus te pessimistisch.
Bron: Vergrijzingscommissie + Oeso
Indien België in 2060 de werkgelegenheidsgraad haalt die Nederland in 2011 bereikt, dan is dat een stijging met 6,4 procentpunt bovenop de cijfers van de Vergrijzingscommissie. En misschien zelfs een stijging van 8,5 procentpunt, omdat de cijfers van de Vergrijzingscommissie voor 2011 hoger liggen dan de cijfers van de Oeso (zie figuur: verschil van 2,1% – ik ken de reden niet).
Stel dat België er in slaagt om deze werkbonus van 6,4 tot 8,5 procentpunt effectief te benutten tegen 2060: wat betekent dit dan voor de vergrijzingskost? Prof Gert Peersman en prof Koen Schoors schatten de totale vergrijzingskost op ongeveer 10% van het BBP (in 2060). Ze hebben ook geschat dat de vergrijzingskost met 0,75% van het BBP daalt indien de werkgelegenheidsgraad verhoogt met 1 procentpunt. Dat betekent dat het volledig benutten van de werkbonus een extra vermindering oplevert van de vergrijzingskost van 4,8% tot 6,4% van het BBP. Met andere woorden, de helft tot twee derde van de geschatte vergrijzingskost kan vermeden worden indien we in 2060 dezelfde werkgelegenheidsgraad hebben als Nederland in 2011 had.
Hier zijn (op zijn minst) twee kanttekeningen nodig.
Enerzijds betreft de werkgelegenheidsgraad in Nederland niet allemaal voltijdse banen: velen, vooral vrouwen, werken deeltijds en voor de berekening van de werkgelegenheidsgraad wordt geen onderscheid gemaakt tussen deel- en voltijds werkenden. Deeltijds werkenden brengen echter minder op, omdat ze minder belastingen betalen. De verhoging van de werkgelegenheidsgraad door meer deeltijds werkenden zal nog steeds een vermindering van de vergrijzingskost opleveren, maar wel een vermindering die lager is dan de geschatte 0,75 % van het BBP.
Anderzijds wordt als benchmark de Nederlandse werkgelegenheidsgraad in 2011 genomen om de Belgische werkbonus te berekenen in 2060. De Nederlandse werkgelegenheidsgraad zal waarschijnlijk in de toekomst nog stijgen omdat ook zij extra maatregelen nemen om hun vergrijzingskost beheersbaar te houden. De werkgelegenheidsgraad van 75% die Nederland nu haalt hoeft dus geen bovengrens te zijn en de werkbonus voor België kan bijgevolg nóg hoger zijn.
De Belgische werkbonus kan dus heel wat opleveren. Maar daar zal ongetwijfeld ook ander beleid voor gevoerd moeten worden, zoals de recente maatregel om de leeftijd waarop men vervroegd met pensioen kan gaan gradueel te verhogen tot 62 jaar. En, tenminste aan Vlaamse kant, bestaat er bij alle partijen de wil om verder te gaan met de pensioenhervorming.
Minstens even belangrijk lijkt me de loonvorming die nu nog veel te veel gebeurt op basis van anciënniteit, in plaats van op basis van productiviteit. Door de anciënniteitsregel prijst de oudere werknemer zich uit de markt. En het is net wat betreft het einde van de loopbaan dat België veel slechter presteert. De loonvorming op basis van anciënniteit kan wel eens een veel grotere handicap zijn om de vergrijzingskost beheersbaar te houden dan de algemene loonkost (blogpost volgt).
We kunnen dan misschien geen rentebonus meer opstrijken, maar zonder twijfel wel een werkbonus. Nu daar nog een catchy slogan voor bedenken en de voorbereiding van de campagne voor 2014 is al voor de helft gedaan.