Hoeft het nog een betoog dat de klimaatverandering één van de grote thema’s van deze verkiezingen is? De Al Gore-hype, het debat over kernenergie, de 4×4’s versus de vleeseters en recent nog de publicatie van het derde VN-klimaatrapport. Voor Groen! is dit een godsgeschenk. Ze profileren zich uiteraard sterk op het klimaatthema. In hun klimaatplan pleiten ze ervoor dat België 1% van het BNP spendeert aan doortastende klimaatinvesteringen zodat er tegen 2050 een reductie van 80% van de uitstoot van broeikasgassen gerealiseerd wordt.
Groen! verwijst hierbij expliciet naar het Stern-rapport, een lijvig document over klimaatverandering dat eind oktober 2006 op vraag van de Britse overheid gepubliceerd werd door Nicholas Stern, voormalig hoofdeconoom van de Wereldbank. Het rapport is het eerste in zijn soort dat de beleidsvoorstellen in verband met klimaatverandering toetst aan zowel milieudoelstellingen als aan economische doelstellingen. De conclusie van het Stern-rapport is duidelijk: we moeten nu 1 % van het wereldwijde BNP besteden aan de problemen van de klimaatverandering om te vermijden dat er later een schade zal zijn van 5% tot 20% van het BNP.
De discussie over klimaatverandering is niet zo gemakkelijk. Dat komt door de complexiteit van de klimaatverandering zelf, maar ook doordat de klimaatverandering pas in de verre toekomst een groot probleem wordt. De pleitbezorgers van radicale actie, zoals bijvoorbeeld Groen!, appelleren daarom aan ons ethisch gevoel: hoe kunnen wij de toekomstige generaties opzadelen met zulke hoge kosten terwijl het ons nu slechts 1% van het BNP kost om dat te vermijden? Dat is toch zeer onrechtvaardig, niet? De ironie van de zaak is dat het net de ethiek is die de conclusie van het Stern-rapport op losse schroeven zet, en daarmee ook de 1%-norm van Groen!.
De voornaamste kritiek op het Stern-rapport heeft betrekking op de gehanteerde discontovoet, de parameter die gebruikt wordt om toekomstige kosten en baten te verrekenen naar vandaag. Dat verrekenen naar vandaag, het actualiseren of verdisconteren, is nodig om te beslissen om nu actie te nemen of niet, en hoeveel die actie mag kosten. Om een voorbeeld te geven: stel dat het dak van je garage lekt en dat de herstelling 5.000 euro kost. Je wil dan weten welke kosten je met de herstelling vermijdt. Stel nu dat je weet dat, wanneer je het dak niet herstelt, je binnen vijf jaar je auto voor 6.000 euro moet laten herstellen omdat het chassis verroest is. Zal je dan het dak herstellen? Een econoom kijkt daarvoor naar alle kosten en baten: als je 5.000 euro investeert in de herstelling van het dak en je dat bedrag van je spaarrekening haalt, dan verlies je de intrest op dat bedrag, stel 4% intrest. Het bedrag dat je na vijf jaar zou gespaard hebben in het geval je de investering niet had gedaan is 6.083 euro.
Maar ook: als je binnen vijf jaar 6.000 euro moet uitgeven, dan is het voldoende om daarvoor nu 4.931 euro op de bank te zetten. Het is dus voordeliger om 4.931 euro op de bank te zetten en vijf jaar later je auto te laten herstellen dan onmiddellijk het dak te herstellen voor 5.000 euro (er mogen dan natuurlijk geen andere kosten zijn dan een verroeste auto). De investeringsbeslissing hangt dus af van de kosten en de baten, maar ook van de intrest (of discontovoet). De discontovoet gebruik je om toekomstige kosten en baten naar nu te actualiseren, zodanig dat je alle kosten en baten met elkaar kan vergelijken. Als in ons voorbeeld de kosten en baten gelijk blijven, maar de intrest zakt naar 3,5%, dan krijg je op 5.000 euro na vijf jaar nog slechts 5.938 euro in plaats van 6.083 en dan zou je beslissen om het dak wel te laten herstellen.
Ook op het maatschappelijke vlak moeten er veel beslissingen genomen worden waarbij de kosten en baten in de toekomst liggen. In deze gevallen is het niet zonder meer duidelijk welke discontovoet men moet nemen, omdat er andere aspecten zijn dan louter financiële. De keuze van de discontovoet is echter geen detail. Zeker in het geval van klimaatverandering is dit erg belangrijk, omdat de termijn zeer lang is en de invloed bijgevolg zeer hoog (het verband met de tijd is exponentieel). In de praktijk wordt er bij maatschappelijke beslissingen meestal een discontovoet gebruikt van 2% tot 10%. Als de discontovoet daalt, dan betekent dit dat gebeurtenissen in de toekomst meer gewicht krijgen.
Nicholas Stern pleit voor een discontovoet van nul. Dat is hoogst controversieel, maar hij verdedigt zijn keuze met ethische argumenten. Voor Stern zijn de levens van alle toekomstige mensen evenveel waard. Als een generatie in de verre toekomst 1.000 euro verliest ten gevolge van bijvoorbeeld klimaatverandering, dan is dat even erg als wanneer onze generatie 1.000 euro verliest. Omdat er toch elk jaar een zeer kleine kans is dat de mensheid uitgeroeid wordt, past hij de nul-discontovoet lichtjes aan naar 0,1%, wat economisch gezien weinig of niets uitmaakt. Over die 0,1% valt er wel nog wat te discussiëren, maar we kunnen als rationele wezens enkel maar akkoord gaan met zijn centrale argument, namelijk dat de mensen in de toekomst evenveel waard zijn als de mensen nu.
En toch is het onzin. Stel dat er in de toekomst een probleem is waarbij alle toekomstige generaties 10 euro verliezen. Als onze generatie nu 1.000 euro investeert, dan vermijden we dat alle toekomstige generaties 10 euro verliezen. Moeten we de investering doen of niet? Nee, zegt het gevoel, ja, zegt de Stern-regel die we rationeel afgeleid hebben. De 10 euro’s van al die toekomstige generaties, geactualiseerd naar nu met een quasi-nul discontovoet, resulteren in een bedrag dat veel groter is dan de 1.000 euro die wij verliezen door ze nu te investeren. En dus moeten we investeren. Zelfs als we die 10 euro verlagen naar 1 euro, dan nog moeten we investeren. Dat is redelijk absurd.
Dit gebeurt in de ethiek wel meer: uiterst rationele en rechtvaardige redeneringen die uiteindelijk tot pure onzin leiden en die in de praktijk, gelukkig maar, niet gevolgd worden. De moraalfilosoof Derek Parfit heeft dit reeds in 1984 aangetoond in zijn boek Reasons and Persons. In dit boek gaat hij op zoek naar een morele theorie die ons kan zeggen hoe we rechtvaardig moeten omgaan met toekomstige generaties. Ik kan het einde van zijn zoektocht al verklappen: hij vindt er geen.
Een voorbeeld van Parfit van een rationele redenering die tot een onaanvaardbare uitkomst leidt is het volgende. We weten dat als de conceptie van een persoon niet zou plaatsvinden op het moment dat ze in werkelijkheid gebeurt, dat deze persoon dan nooit zou bestaan. We kunnen ons ook voorstellen dat dagelijks al dan niet bewust beslissingen worden genomen waardoor de conceptie van een persoon effectief wel of juist niet plaatsvindt. Als we die twee zaken samenbrengen kunnen we rationeel afleiden dat we ons niks moeten aantrekken van de toekomstige wereld. Stel, we moeten nu kiezen tussen niets doen, hetlaisser-faire scenario, of drastisch ingrijpen. Wanneer we voor laisser-faire kiezen, dan betekent dit dat we miljoenen en miljarden andere beslissingen nemen dan wanneer we voor het drastische beleid zouden kiezen. Op termijn zou dat verschil in beslissingen leiden tot een totaal andere toekomstige populatie. En zelfs als de toekomstige populatie bij het drastische beleid veel en veel gelukkiger zou zijn dan de toekomstige populatie onder het laisser-faire beleid, dan nog maakt het niet uit welke populatie we kiezen, op voorwaarde dat de laisser-faire-populatie nog enigszins gelukkig is. Immers, de laisser-faire-populatie heeft niets te klagen, want ze zouden er gewoon niet geweest zijn indien we voor het drastische beleid gekozen zouden hebben. Dit is een vrijgeleide om willekeurig beslissingen te nemen, zolang de toekomstige mensen enigszins gelukkig zijn. En de redenering lijkt weerom waterdicht.
En toch is het onzin. Of het voelt toch zo aan: we vinden wél dat we rekening moeten houden met de toekomstige generaties. Wat Parfit met deze en andere denkoefeningen duidelijk maakt is dat de niet-religieuze moraalfilosofie nog in haar kinderschoenen staat. We weten helemaal niet zo goed waarom we rekening willen houden met toekomstige generaties, maar we willen het wel. Een mogelijke verklaring kan gegeven worden door de evolutietheorie. Gemeenschappen die niet of weinig rekening houden met de toekomstige generaties hebben een kleinere kans om te overleven en zijn al (grotendeels) verdwenen. Gemeenschappen met mensen die een positief gevoel krijgen als ze zorg dragen voor de toekomstige generaties hebben daarbij een grotere kans om de struggle for life te overleven. Maar is dat voldoende als morele basis om rekening te houden met toekomstige generaties? Moraalfilosofen, zoals Parfit, erkennen dan ook dat er nog wat werk aan de winkel is.
John Rawls bedoelt iets gelijkaardigs met zijn concept van het reflexieve evenwicht, dat ontstaat door de wisselwerking tussen praktijk en theorie via onze spontane oordelen. De theorie is in ons geval een discontovoet van 0,1%. De praktijk blijkt een absurde situatie te zijn, dus moeten we de theorie aanpassen. Op die manier kunen we radicalisme, dat gebaseerd is op rationele en logische argumenten, maar leidt tot een verwerpelijke of absurde wereld, vermijden.
Om tot een reflexief evenwicht te komen passen we ons voorbeeld van de 1.000 euro als volgt aan aan. We zullen enkel 1.000 euro investeren als we daarmee vermijden dat minstens één toekomstige generatie afzonderlijk 1.000 euro verliest. Dat klinkt al veel aannemelijker, maar de consequentie is dan wel dat je de discontovoet van het Stern-rapport afwijst en bijgevolg ook de conclusie van de 1%-norm. Het heeft ook tot gevolg dat je géén investering van 1.000 euro zal doen, ook al kun je daarme vermijden dat alle toekomstige generaties 999 euro verliezen.
Trouwens, de 1.000 euro die je nu zou investeren om te vermijden dat één toekomstige generatie 1.000 euro verliest, is misschien ook al niet zo ethisch als op het eerste gezicht lijkt. Het inkomen van toekomstige generaties zal immers stijgen. Het Stern-rapport gaat uit van een jaarlijkse groei van het BNP per capita met 1,3%. Dat betekent dat het BNP per capita zal stijgen van 7.800 $ vandaag naar bijna 26.000 $ in 2100, een vermenigvuldiging met 3,3. We passen bijgevolg onze theorie aan en stellen als regel dat we pas 1.000 euro investeren wanneer daarmee een verlies van minstens 3.300 euro gecompenseerd wordt in 2100. Dat klinkt al beter, maar toch blijft dit een absurde vorm van solidariteit waarbij de relatief armere moet opdraaien voor de relatief rijkere. Want dat is wat de toekomstige generaties zullen zijn: rijker. En waarschijnlijk veel rijker. Solidariteit is een kerngedachte bij Liberales, maar solidariteit moet in de juiste richting lopen: de sterkeren moeten de zwakkeren bijstaan en niet omgekeerd.
Betekent dit dat we niets moeten doen? Nee, de klimaatverandering is een ernstig probleem en kan de toekomstige generaties echt veel schade toebrengen als er helemaal niets gedaan wordt. De vraag is in welk tempo we moeten investeren. William Nordhaus, professor economie aan de Amerikaanse Yale-universiteit en gespecialiseerd in klimaatverandering, heeft de berekeningen van het Stern-rapport herhaald met een andere discontovoet. De discontovoet is in zijn model het eerste jaar 3% en daalt traag tot 1% tijdens de daaropvolgende 300 jaar. Uit deze analyses blijkt dat er in 2005 een reductie moet zijn van 6%, in 2050 een reductie van 14% en in 2100 een reductie van 25%. Dat is meer dan nu afgesproken is, maar veel minder drastisch dan het Stern-rapport of het klimaatplan van Groen!.
In het debat over klimaatverandering wordt geappelleerd aan ons ethisch gevoel. We moeten echter voorzichtig zijn met het aanvaarden van ééndimensionele theorieën over rechtvaardigheid. We hebben simpelweg nog geen algemeen aanvaarde rechtvaardigheidstheorie voor intergenerationele solidariteit. En dus is het belangrijk dat we de uitkomst van de theorieën toetsen aan onze spontane oordelen. Het is immers in die spontane oordelen dat de complexiteit in haar geheel kan beoordeeld worden.
Deze tekst verscheen eerst als column bij Liberales.