In een essay in De Morgen, dat ook in deze nieuwsbrief is opgenomen, verdedigt minister van Buitenlandse Zaken Karel De Gucht de globalisering. Hij wijst onder meer op de betere integratie van de ontwikkelingslanden in de wereldeconomie. Anderzijds waarschuwt hij voor de kloof tussen de lonen van de middenklasse en die van het topmanagement in het Westen. Wordt die kloof te groot, dan zal de bevolking de globalisering niet langer steunen. Dat leidt in een democratie tot protectionisme, en uiteindelijk tot een daling van de wereldwijde welvaartscreatie.
Het standpunt van de minister is sinds kort ook een zorg van de Europese Unie: eind februari verklaarden Peter Steinbrück, voorzitter van de Europese ministerraad Economie, en Joaquin Almunia, EU-commissaris voor Economie, dat de huidige situatie van grote economische groei en stagnerende lonen niet houdbaar is. De vruchten van de economische groei moeten ook volgens hen beter herverdeeld worden. Het is de eerste keer dat de EU zich in die zin uitspreekt over deze problematiek. En om het plaatje compleet te maken: ook The Economist wees al verscheidene keren op de negatieve effecten van de globalisering op de lonen in het Westen.
Als we enkel de effecten op de inkomensverdeling beschouwen, dan zijn er twee mechanismen die zorgen voor een grotere inkomensongelijkheid. Ten eerste hebben opkomende economieën, zoals Brazilië, Rusland, India en China het arbeidersaanbod in de wereld verdubbeld. De prijs van arbeid, de lonen dus, daalt hierdoor. Kapitaal wordt in verhouding beter vergoed. Zo worden de aandeelhouders in het Westen relatief rijker dan de loontrekkenden. Maar deze trend zal zich niet eeuwig doorzetten: kapitaal opbouwen is aantrekkelijk – het wordt immers beter vergoed – en wordt dus goedkoper. Dit proces van kapitaalaccumulatie zal volgens professor Paul De Grauwe ongeveer tien tot twintig jaar duren.
Ondertussen is tegen deze trend van groeiende inkomensongelijkheid weinig in te brengen, tenzij de gewone man ook aandeelhouder wordt. Dat gebeurt al een beetje via pensioensparen, fiscaal aantrekkelijk gemaakt door de overheid. Maar het kan nog uitgebreider, via de wet op de werknemersparticipatie van 22 mei 2001, waarbij de werknemer deelt in de winsten van het bedrijf waar hij werkt. In hoeverre deze wet wordt toegepast is mij niet bekend. Ze heeft in ieder geval het geluk niet mee gehad: een half jaar na de goedkeuring werd Enron, een Amerikaanse energiegigant, failliet verklaard. Behalve de beurskapitalisatie die in rook is opgegaan, hebben vele duizenden werknemers hun spaargeld en pensioen verloren, omdat ze het geïnvesteerd hadden in Enron-aandelen. Dat is dan ook meteen het grote nadeel van de werknemersparticipatie: het risico wordt niet gespreid. Het zou slechts een deel van het inkomen van de werknemer mogen omvatten. Om de risicospreiding te verhogen zou de overheid het investeren in kapitaalfondsen fiscaal aantrekkelijker moeten maken tot een bepaalde inkomensgrens, die hoog genoeg moet zijn, aangezien de middenklasse ook slachtoffer is van de loonmatiging ten gevolge van de globalisering.
Een tweede mechanisme dat een grotere inkomensongelijkheid veroorzaakt, is de verdeling van de loonmassa onder de werknemers zelf: de topmanagers krijgen een onevenredig groot deel. Het ongenoegen over de stijgende toplonen is wijdverspreid. Maar hoe komen die toplonen er? In de private sector beoordeelt de raad van bestuur de toplonen. Wordt de raad van bestuur te weinig gecontroleerd door de aandeelhouders, dan loopt het al wel eens fout. De ‘ons kent ons’ mentaliteit zorgt er dan voor dat de vrienden van de raad van bestuur de vrienden bij het management royaal belonen. Zelfs de VS, het thuisland van het kapitalisme, erkennen het gebrek aan controle door de aandeelhouders. Een wetgeving die een betere controle toelaat en stimuleert is dus broodnodig om die uitwassen in te perken. Anderzijds mag controle niet verstikkend werken, want dan lijdt de efficiëntie eronder. Het kapitalistisch systeem is immers juist door de scheiding van kapitaal en management zo succesvol in welvaartscreatie.
Meer dan we denken, echter, zijn de toplonen een uitkomst van een eerlijk economisch proces. Billijk herverdelen wordt dan al controversiëler. In hun boek The Winner-Take-All Society vergelijken Frank en Cook topmanagers met topsporters: de sprinter die de honderd meter wint is slechts een fractie van een seconde beter dan de tweede, maar gaat wel met al de aandacht en het geld lopen. Zo is het ook met topmanagers. Aangezien een foute beslissing van de topmanager heel grote verliezen kan betekenen voor het bedrijf, wil elk bedrijf de beste topmanager binnenhalen. De tweede beste zal het misschien ook goed doen, maar men neemt liever geen risico. Het opbod dat zo ontstaat tussen bedrijven leidt tot exuberante toplonen. De globalisering versterkt dit effect nog: zij wakkert immers de competitie tussen de bedrijven aan, waardoor een foute beslissing nog meer impact heeft. Tegelijkertijd zijn er meer bedrijven die concurreren om de beste topmanager binnen te halen.
Wanneer een eerlijk economisch proces, met harde concurrentie tussen bedrijven, de toplonen bepaalt, dan is de oproep van minister De Gucht aan de westerse bedrijfsleiders om ook de werknemers te laten profiteren van de winsten van de globalisering geen echte oplossing. Daarin klinkt het immers alsof die westerse bedrijfsleiders een homogeen geheel vormen die onderling afgesproken hebben om alle winsten voor zichzelf te houden. Op die manier wordt een onrealistisch beeld in stand gehouden van de hebzuchtige bedrijfswereld. En natuurlijk zijn er gevallen van hebzucht. Maar bedrijven en hun raden van bestuur kunnen niet zomaar individueel beslissen om hun topmanagers plots minder te betalen of om hun aandeelhouders minder winsten uit te keren. Zij zouden dan gewoon naar de concurrentie lopen. Er moeten dus collectieve maatregelen komen die ervoor zorgen dat een bedrijf niet afgestraft wordt als het zijn werknemers meer betaalt ten koste van het management of ten koste van de aandeelhouders.
Frank en Cook geven een aantal mogelijke oplossingen om de mechanismen van de winner-take-all-markten af te zwakken. De meeste daarvan zijn echter gericht op de VS, waar het probleem van de toplonen groter is dan in Europa. Voor Europa is de meest concrete maatregel een aangepast belastingssysteem, dat echter maar goed kan werken als er een soort ‘wereldregering’ is, quod non. Bijgevolg is een grotere inkomensongelijkheid voor de komende jaren onvermijdelijk. De auteurs pleiten ervoor dat in een aantal cruciale domeinen zoals onderwijs, huisvesting, voeding en gezondheidszorg het inkomen weinig of geen rol speelt, zodat de onvermijdelijke groeiende inkomensongelijkheid geen impact heeft op het welzijn van de mensen. Het afbouwen van de solidariteit in onze welvaartstaat is dus geen optie.
Het is duidelijk wat er de komende tien tot twintig jaar moet gebeuren: de winsten van de globalisering moeten beter herverdeeld worden, zodat iedereen kan meeprofiteren. Daarna zal de neerwaartse druk op de lonen terug afnemen. Alleen, herverdelen is makkelijker gezegd dan gedaan in een geglobaliseerde wereld. Lukt de herverdeling niet, dan zal onze welvaartsgroei, door een groter protectionisme, onvermijdelijk dalen. Ook daar wordt uiteindelijk de middenklasse de dupe van. Topmanagers zullen hun heil wel elders zoeken. Dat is niet zo positief nieuws, maar ook weer niet dramatisch: als we onze solidariteit kunnen behouden, kan iedereen zijn of haar leven blijven inrichten zoals hij of zij dat wil.
Deze tekst verscheen eerst als column bij Liberales.