Het is ondertussen een aantal weken geleden dat Conner Rousseau, de nieuwe sp.a-voorzitter, bij de koning langs mocht. Het leidde tot het relletje van de week, omdat Rousseau voor die gelegenheid sneakers droeg, een type van sportschoenen.
Het was niet zozeer het schoenentype dat de controverse stuurde, dan wel de kostprijs ervan. 400 euro zouden de schoenen gekost hebben. En toen zijn entourage de sp.a-voorzitter had gewezen op de mogelijke consternatie die dat teweeg zou kunnen brengen, zou hij naar verluidt geantwoord hebben dat hij eerst nog duurdere schoenen had willen aandoen.
Het was best komisch om de controverse op Twitter te volgen: rechtse twitteraars en trollen spraken er schande van. Linkse twitteraars en trollen hadden dan weer vaak begrip voor Rousseau, niet in het minst mijn favoriete linkse trol Pensioenspook.
Hieronder ga ik betogen dat het opzichtig dragen van dure schoenen problematisch is voor een politicus die wil opkomen voor mensen aan de onderkant van de inkomensklasse, die het moeilijk hebben om de eindjes aan elkaar te knopen.
Ik baseer me daarvoor op de redenering die de Amerikaanse econoom Robert Frank ontwikkelt in zijn boek Success and Luck. Good Fortune and the Myth of Meritocracy. Volgens mij is er ook een duidelijke link tussen het opzichtig dragen van dure schoenen en de armoedegrens, omdat deze grens in relatieve termen gedefinieerd wordt (doorgaans 60% van het mediaaninkomen). Die twee zaken starten immers van dezelfde premisse, namelijk dat mensen geen eilanden zijn en zich laten beïnvloeden door wat mensen uit hun omgeving doen.
Expenditure Cascades
Robert Frank begint zijn hoofdstuk 7 van Success and Luck met de vaststelling dat de kost van een huwelijksfeest, gecorrigeerd voor inflatie, in de VS gestegen is van gemiddeld 11.000 dollar in 1980 naar 30.000 dollar in 2014. Een huwelijksfeest moet “speciaal” zijn, en blijkbaar is de standaardkost van wat speciaal is verdrievoudigd op 35 jaar tijd.
Toch heeft die hogere gemiddelde kost voor een huwelijksfeest de trouwende koppels niet gelukkiger gemaakt. De reden waarom de standaardkost van een huwelijksfeest en, meer algemeen, de standaardkost van een gewoon leven, zo sterk gestegen is, is volgens Frank te verklaren doordat mensen kijken naar wat andere mensen doen. Als de absolute inkomenstop meer uitgeeft, dan zal de subtop ook meer uitgeven, gezien deze twee groepen met elkaar in aanraking komen. De middengroep, die ook de stijgende uitgaven ziet bij de subtop zal vervolgens ook meer uitgeven, waarna de lagere middenklasse en uiteindelijk de onderklasse meer willen uitgeven.
De impact van deze “uitgavencascade” wordt versterkt indien de inkomensongelijkheid stijgt en indien essentiële goederen en diensten privaat (en niet collectief) gefinancierd moeten worden, zoals degelijk onderwijs en gezondheidszorg. De impact van een uitgavencascade is dus sterker in een land als de VS dan in België.
Met andere woorden, indien het mechanisme van de uitgavecascade werkt, dan zal een hogere zichtbare(!) consumptie, zoals opzichtig dure schoenen of een duur huwelijksfeest, doorsijpelen naar de hele maatschappij. De sociale consumptienorm wordt bijgevolg door opzichtige consumptie opgehoogd.
Het ophogen van de sociale consumptienorm heeft een verspilling tot gevolg. Of je nu schoenen draagt van 150 of 400 euro zal wellicht niet zoveel impact hebben op de schoenervaring, net zoals een huwelijksfeest van 10.000 of 30.000 dollar het trouwende koppel gemiddeld niet significant gelukkiger maakt. Dat leidt tot een verspilling: je geeft meer uit, zonder dat er een hoger nut tegenover staat.
Robert Frank vergelijkt het met wat er kan gebeuren in een voetbalstadion: de eerste die gaat recht staan om een beter zicht te hebben zorgt ervoor dat de persoon achter zich minder goed kan zien, waardoor deze ook gaat rechtstaan, waardoor de volgende persoon ook gaat rechtstaan. Heel snel staat iedereen recht. Op dat moment hebben ze een even goed zicht op de wedstrijd als toen ze allen nog zaten. Alleen moeten ze voor datzelfde zicht nu de hele tijd rechtstaan. De kost is hoger, maar heeft niet geleid tot een hoger nut.
Het probleem is dus dat als schoenen van 400 euro of huwelijksfeesten van 30.000 dollar de norm worden, diegenen met schoenen van 150 euro of een huwelijksfeest van 10.000 dollar zich in een lagere positie voelen (of diegene die in het voetbalstadion halsstarrig blijft zitten en niets kan zien). En die ervaring van de veranderde relatieve positie zijn voor de menselijke natuur erg moeilijk te negeren, “since relative position was always by far the best predictor of reporductive success”, dixit Frank.
Mensen die opzichtig consumeren, liggen dus mee aan de basis van een consumptiewedloop, te vergelijken met een wapenwedloop tussen twee rivaliserende landen, of wat Frank de “positional arms race” noemt.
Relatieve armoedegrens
Je kan je afvragen of het wel klopt dat mensen de sociale consumptienorm zo sterk volgen, zoals Robert Frank aanhaalt. In een eerdere blogpost uit 2017 schreef ik over wat Johan Braeckman daarover te zeggen heeft: “In een prachtig interview in De Tijd van deze zomer riep Johan Braeckman, moraalfilosoof (UGent), op om het rustiger aan te doen. Hij pleit voor minder consumeren en trager leven. Blijf meer thuis en nodig mensen daar uit. Dat is goedkoper en minstens zo leuk, zo stelt hij. Teveel mensen laten zich meezuigen door de dwingende sociale norm, waardoor ze zichzelf dreigen voorbij te lopen. ‘Keeping up with the Joneses’ is wijdverspreid: als je buurman een grote auto heeft of naar dat nieuwe restaurant gaat, wil jij dat ook. En we gaan toch nog geen mensen uitnodigen vooraleer ons huis tip-top afgewerkt is?
De oproep van Braeckman is de logica zelve. Als het allemaal zo druk is, met stress en burn-out tot gevolg, waarom dan niet wat rustiger aan doen? We zijn toch rijk genoeg geworden? Maar we doen het niet. Of lang niet voldoende. Braeckman is de zoveelste in het rijtje die oproept om te ‘consuminderen’ en om meer te doen wat er toe doet. We lezen wel instemmend, maar gaan komende winter terug lekker gaan skiën, en klagen dat alles te druk is.
Mijn hypothese is dat het voor de overgrote meerderheid van de mensen erg belangrijk is om aan de sociale norm te voldoen. En dat geldt voor mensen in alle inkomensklassen. Zolang dit het geval is, is het logisch en consequent dat de armoedegrens gebaseerd wordt op de sociale norm, en dat de armoedegrens bijgevolg een relatieve grens is.”
Langs de ene kant heeft Braeckman gelijk: het zou inderdaad beter zijn om niet mee te gaan met de sociale norm als het over consumptie gaat die objectief gezien niet nodig zijn om een goed leven te kunnen leiden. Maar blijkbaar zitten mensen zo niet in elkaar: we laten ons sterk beïnvloeden door wat er in onze omgeving gebeurt, ook al is dat objectief gezien niet nodig om een goed leven te kunnen leiden. Gewoon het feit dat genoeg anderen die consumptienorm volgen maakt dat die consumptienorm (voor velen) nodig is om een goed leven te leiden.
Robert Frank gaat zelfs nog een stapje verder. Hij stelt dat het in realiteit geen optie is om de sociale consumptienorm te negeren. Hij is dan ook geen fan van de uitdrukking “keeping up with the Joneses”, omdat dat de indruk geeft dat jaloezie en afgunst de drijfveer zijn om meer te consumeren, wat moeilijk aanvaardbaar is. Volgens Frank is de drijfveer anders en ligt die veel dieper. We zijn als mensen voorgeprogrammeerd om als lid van de groep aanvaard te worden, omdat dat erg belangrijk was (en is) voor ons overleven. We zijn als mensen voorgeprogrammeerd om ons slecht te voelen als we niet aan de sociale norm kunnen voldoen. Om het kernachtig uit te drukken: tegen mensen zeggen dat je je moet onttrekken aan de sociale norm, is tegen mensen zeggen geen mens te zijn.
De link met het verdedigen van een relatieve armoedegrens is dan overduidelijk. De armoedegrens is zo gedefinieerd dat het bepaalt welk minimuminkomen je nodig hebt om op een menswaardige manier te kunnen leven. Als de sociale norm verhoogt, zal ook het inkomen dat je nodig hebt voor een menswaardig leven verhogen, omdat het des mensen is om aan de sociale norm te voldoen. De armoedegrens moet dan ook in relatieve termen gedefinieerd worden.
Links en rechts inconsequent
Tot slot en wat kort door de bocht: “rechts” valt doorgaans het relatieve karakter van de armoedegrens aan en pleiten eerder voor een absolute armoedegrens. Bij een relatieve armoedegrens blijft de armoedegraad dezelfde in het geval alle inkomens verdubbelen, wat deze critici een aberratie vinden. Sommigen van datzelfde “rechts” schreeuwden wel moord en brand toen Rousseau opzichtig dure schoenen droeg. Maar als er geen negatieve effecten zijn op de mensen aan de onderkant van de inkomensschaal, wat is dan het probleem?
Anderzijds is het zo dat “links” doorgaans wel een relatieve armoedegrens verdedigt. Toch waren er heel wat die Rousseau verdedigden en de hele hetze maar een storm in een glas water vonden. Hierdoor wordt het negatieve effect van opzichtig dure consumptie genegeerd of op zijn minst geminimaliseerd. Waarom dan nog pleiten voor een relatieve armoedegrens? Mensen kunnen volgens zij die dit minimaliseren zich blijkbaar wel onttrekken aan de dwang die zou uitgaan van een sociale norm.
Bij deze probeer ik dan ook een consequent standpunt te verdedigen. Ik ben ervan overtuigd dat de armoedegrens relatief moet gedefinieerd worden. Ik vind het dan ook problematisch dat een politicus die meent op te komen voor armen er geen graten in ziet om opzichtig te consumeren.
Geef mij dan maar Louis Tobback die in de jaren ’90 met zijn Peugeot 205 rond hoste.
David
January 11, 2020 at 11:47amDe toekomst leert veel meer over de consumptienorm dan het verleden. Want in de toekomst, en zeker in de verre, wordt al het werk door machines en robots gedaan en dan moeten de regeringen geld drukken zonder inflatie voor de mensen die niet meer hoeven te werken en dan zal men inzien dat regeringen al veel eerder (of in onze huidige tijd) geld konden drukken zonder inflatie voor de nuttige en noodzakelijke dingen in de begrotingen en dat men op die manier alle belastingen kan afschaffen.