Afgelopen weekend berichtte De Standaard over de welvaartskloof in Engeland. De ongelijkheid is er hoger dan in België. Maar nog sterker dan in België is de welvaart er geografisch ongelijk verspreid. In het noorden van Engeland liggen vooral de arme regio’s, in het zuiden de rijkere regio’s, met op kop de hoofdstad Londen. Op tien jaar tijd is deze ongelijke verdeling nauwelijks veranderd.
Het armere noorden heeft de neergang van de zware industrie nog steeds niet verteerd. In die zin lijkt Engeland wat op België, dat ook een geografische, economische ongelijkheid kent. Toch zijn de verschillen in Engeland groter en zijn de arme regio’s economisch er nog slechter aan toe. De bijgaande figuur toont dat 8 van de 37 regio’s in Engeland, of zo’n twintig procent, een lagere koopkracht genereert dan in Henegouwen, de armste regio van België.
Nochtans heeft Engeland niet de zogenaamde problemen die wij in België hebben en die soms aangehaald worden om de mindere prestaties van Wallonië te verklaren. Om te beginnen spreekt iedereen er dezelfde taal, wat de geografische arbeidsmobiliteit zou moeten vergemakkelijken. Men kan evenmin wijzen op de ingewikkelde politieke structuur van het land, aangezien Engeland geen federaal land is. Het hele Verenigd Koninkrijk kent bovendien slechts uitzonderlijk een coalitieregering: meestal krijgt de grootste partij alle macht, of die nu een absolute meerderheid heeft of niet. Het zorgt ervoor dat regeringen op een paar dagen gevormd zijn.
Ten slotte zijn de belastingen er veel lager. De totale overheidsinkomsten lagen in 2013 op 41,3% tegenover 52% in België. De belastingen ligger er dus een pak lager dan bij ons.
Men zou kunnen opwerpen dat België klein is en dat de economische activiteit homogener zou verspreid moeten zijn, maar ook dat gaat niet op. Hoewel het noorden duidelijk armer is, zijn er regio’s die er veel beter presteren, zoals Chesire. Die regio doet het beter doet dan bijvoorbeeld West-Vlaanderen. Chesire ligt vlak naast Staffordshire en Shropshire, die het dan weer slechter doen dan Henegouwen.
Zoals gezegd is de welvaartskloof in Engeland niet nieuw. Het noorden doet het al decennia slechter en er lijkt niet onmiddellijk beterschap op komst. Het is een fenomeen dat in vele landen te zien is. In de Verenigde Staten zijn de zuidelijke staten zoals Mississippi en Alabama al decennia het armst. In Duitsland zijn de Länder van het voormalige Oost-Duitsland nog lang niet op hetzelfde niveau als voormalig West-Duitsland. En ook in Italië boert het zuiden nog steeds achterop. Het gaat telkens om een kloof die zeer hardnekkig blijkt te zijn, bovendien in landen waar dezelfde taal wordt gesproken.
De verklaring is volgens mij te zoeken in de theorie van de economische geografie. In deze theorie tracht men rekening te houden met de ruimtelijke dimensie in de economie. Uiteraard betreft dit de transportkost, maar evenzeer concentratie- of agglomeratie-effecten. Voor veel aspecten is het voor bedrijven voordelig om zich dicht bij elkaar te vestigen, zoals het vinden van geschikt personeel. Eens een cluster gevormd is, krijgt dit een zelfversterkende dynamiek: de cluster trekt bijkomende activiteit aan.
Een groot nadeel aan clustervorming is dat dit zeer slecht gestuurd kan worden. De politiek kan wel de algemene voorwaarden trachten te verbeteren, maar de bedrijven zullen uiteindelijk toch die locatie kiezen die hen het beste past. Meer nog, het creëren van een beter economisch klimaat kan clustervorming nog versterken. Daardoor kunnen bepaalde regio’s nog armer worden, ook al wordt dat verlies meer dan gecompenseerd door de al rijke regio’s die nog rijker worden. Het land als geheel gaat er dan wel op vooruit, maar dat is dan ten nadele van zij die het al moeilijk hadden.
Deze tekst verscheen eerst als column in De Tijd.