In zijn column van vorige week ging Peter De Keyzer hevig te keer tegen de Vergrijzingscommissie. Hij vindt hun berekeningen van de toekomstige vergrijzingskosten onrealistisch, omdat ze gebaseerd zijn op veel te optimistische assumpties, vooral wat de toekomstige werkzaamheidsgraad en productiviteit betreft. Een griezelverhaal, aldus De Keyzer.
Ik deel die strenge kritiek op de Vergrijzingscommissie niet. Het klopt dat de productiviteitsgroei met 1,5 procent per jaar zeer hoog wordt ingeschat en dat dit een impact heeft op de betaalbaarheid. Maar de commissie doet ook een sensitiviteitsanalyse met lagere productiviteitsgroeivoeten waardoor de impact ervan kan ingeschat worden.
De echte kritiek moet elders gegeven worden, namelijk dat de productiviteitsgroei nauwelijks relevant zou mogen zijn voor de betaalbaarheid van de pensioenen. Dat kan door het pensioen afhankelijk te maken van de productiviteitsgroei: als die hoger is dan verwacht, kan je de gepensioneerden laten delen in die hogere welvaart en omgekeerd. Net zoals dat, alvast op langere termijn, bij lonen ook het geval is. Dit principe staat gekend als de Musgrave-regel, een aanbeveling van de pensioencommissie en ruimer uitgewerkt in het Leuvens Economisch Standpunt van april van dit jaar over de pensioenhervormingen. In dat Standpunt wordt trouwens opgeroepen om na de punctuele maatregelen ook structureel te hervormen. Daar maakt De Keyzer dus een belangrijk punt, maar dan eerder ten aanzien van de federale regering.
Werkzaamheidsgraad
De kritiek van De Keyzer op de toekomstige werkzaamheidsgraad vind ik dan weer te pessimistisch. De bijgaande figuur geeft voor de periode van 2000 tot 2035 de werkzaamheidsgraad per geslacht voor twee leeftijdscategorieën, evenals de totale werkzaamheidsgraad (aangeduid met de dikke zwarte lijn). De Vergrijzingscommissie rekent met een werkzaamheidsgraad die de komende tijd blijft stijgen tot ze in 2035 73% bereikt. In 2000 stonden we op 63.5%, in 2016 op 65.5%. In dit tempo komen we er dus inderdaad niet.
Maar de figuur toont dat alvast voor de 55-plussers het voldoende is dat de historische trend van de sterk stijgende werkzaamheidsgraad voor deze leeftijdscategorie zich gewoon moet doorzetten. Er zal geen “tandje moeten bijgestoken” worden. Dat geldt overigens ook voor vrouwen onder de 55 jaar: hun werkzaamheidsgraad heb ik moeten berekenen (omdat de Vergrijzingscommissie deze niet publiceert) en wordt door mij geschat op 68,4 procent in 2016, komende van 62.6 procent in 2000 of een stijging met bijna 6 procentpunt. In 2035 zou die op 72,4 procent moeten staan, of nog een stijging van 4 procentpunt. Er is dus meer tijd voor een kleinere stijging.
Het grote probleem zit bij de mannen jonger dan 55 jaar. Daar is de werkzaamheidsgraad sinds 2000 afgenomen van net geen 81 procent tot 75,6 procent nu. Die trend moet gekeerd worden, wat inderdaad niet evident is. Maar het is niet dat de Vergrijzingscommissie een mirakel vraagt. In haar voorspelling gaat ze -als mijn berekening correct is- uit van een werkzaamheidsgraad voor deze groep van net geen 79%. Dat is 2 procentpunt ónder de werkzaamheidsgraad in 2000.
Laaggeschoolde jongere mannen
Dat lijkt allemaal doenbaar, zonder dat ik wil zeggen dat dit vanzelf zal gaan. Zo wordt de dalende werkzaamheidsgraad van jongere mannen vooral veroorzaakt door de laaggeschoolden. En mannen zullen in de toekomst nog vaker laaggeschoold zijn dan vrouwen: een studie van het Vlaamse departement Werk en Sociale Economie toont dat de 25-jarige mannen driemaal(!) meer laaggeschoold zijn dan 25-jarige vrouwen: 19,5 procent tegenover 6,5 procent. Het wordt niet evident om al die laaggeschoolde mannen aan het werk te krijgen en te houden.
Wat de werkzaamheidsgraad betreft zijn de assumpties van de Vergrijzingscommissie realistisch. De productiviteitsgroei in het basisscenario is daarentegen te optimistisch. Maar het is vooral aan de federale regering om structurele maatregelen te nemen zodat de pensioenkost onafhankelijk wordt van de moeilijk te voorspellen variaties in de productiviteitsgroei.
Deze tekst verscheen eerst als column voor De Tijd.