De voornaamste maatregel om de economische groei te doen aantrekken moet er een zijn om de vraag te stimuleren, en minder om het aanbod te verbeteren.
Zowel de N-VA als CD&V hebben duidelijk gemaakt dat er nog grote begrotingsinpanningen aankomen. Slecht nieuws voor de burgers, maar ook de regeringspartijen hadden zich wellicht een gemakkelijker begrotingstraject voorgesteld. Dat het moeilijker is dan verwacht, is in grote mate te verklaren door de lage economische groei.
Die groei is sinds de financiële crisis van 2008 gedaald naar gemiddeld 0,7 procent per jaar. Een pak lager dan in de periode 1991-2007 toen het nog gemiddeld 2,2 procent was. Zelfs als het crisisjaar 2009 niet wordt meegerekend, is de gemiddelde economische groei de jongste jaren niet hoger dan 1,2 procent. Maar waarom is de groei gehalveerd? Die cruciale vraag wordt te weinig gesteld.
Voor de Europese Commissie is het simpel: de potentiële groei is ook gehalveerd. Onze economie kan dus gewoon niet veel beter. Dat toont de grafiek van het Belgische reële en potentiële bruto binnenlands product (bbp), zoals geschat door de Commissie. Beide lijnen liggen voor de beschouwde periode dicht bij elkaar, ook als na 2008 het reële bbp minder snel stijgt.
Het valt op hoe de potentiële economische groei na de crisis afneemt. Er is een enorm verschil met het trend-bbp, het bbp dat in hetzelfde tempo groeit als in de 15 jaar voor de start van de financiële crisis. Had die groei aangehouden dan lag het bbp nu 40 miljard euro of 10 procent hoger. De vraag is dan of het wel klopt dat de potentiële groei gehalveerd is. Misschien wordt de potentiële groei wel onderschat en moeten we blijven mikken op de historische trend-groei van 2 procent.
De potentiële groei kan niet geobserveerd worden, en wordt dus geschat. Dat gebeurt aan de hand van een model. Dat model is verre van perfect en kan niet alle situaties goed inschatten. Na de financiële crisis bijvoorbeeld kende de economie plots een lagere vraag, waardoor bedrijven minder gingen produceren. Het personeelsbestand en het ingezette kapitaal konden echter niet onmiddellijk verminderd worden. Dat heeft als opmerkelijk effect dat in het gebruikte model de potentiële groei daardoor lager wordt ingeschat.
Immers, zo stelt het model, arbeid en kapitaal worden verondersteld om efficiënt ingezet te worden. Dus als die ingezette productiefactoren minder produceren komt het model tot de conclusie dat men toch zo efficiënt mogelijk produceert, ook al is de productie afgenomen. De potentiële productie is dan volgens het model verminderd, maar in werkelijkheid is er gewoon een te lage vraag.
Als een groeivertraging veroorzaakt wordt door een te lage vraag, dan is de lagere inschatting van de potentiële groei verkeerd. Het probleem is dan niet dat de economie niet méér kan produceren (dat kan ze wel), maar dat niemand de producten wil kopen die ze zou kunnen produceren. Om dan de economische groei te stimuleren, moet men de vraag stimuleren. Dat kan via de overheid, door overheidsinvesteringen of lagere belastingen of meer herverdeling (lagere inkomens spenderen naar verhouding meer). Of het kan via de Europese Centrale Bank, met bijvoorbeeld helikoptergeld.
Er kunnen ook andere redenen zijn dat de economie minder produceert. De productiestijging kan verminderen omdat het personeel onvoldoende bijgeschoold wordt. Een hogere vraag doet dan de economie niet groeien, omdat men al aan de maximale capaciteit zit. Men moet dan eerder initiatieven nemen om personeel bij te scholen en onderwijs te stimuleren.
Ik denk dat het onderhand grotendeels aanvaard wordt dat de lage economische groei in grote mate veroorzaakt is door een lagere vraag. Dat zou kunnen betekenen dat de potentiële economische groei te laag ingeschat wordt. En dat de voornaamste maatregelen om de economische groei te doen aantrekken die zijn om de vraag te stimuleren, en dus minder om het aanbod te verbeteren.
Maar zelfs dat dat is niet helemaal zeker. Door een lange periode van lage vraag daalt de economische groei waardoor het aandeel van langdurig werklozen stijgt. Daardoor dalen de vaardigheden van deze groep werklozen, een fenomeen dat economen het ‘hysteresis-effect’ noemen. Dat effect doet op zijn beurt dan weer het potentiële groei van de economie afnemen. Dus iets wat initieel verkeerdelijk aanzien wordt als lagere potentiële groei, namelijk gewoon een lagere economische vraag, kan uiteindelijk resulteren in een effectief lagere economische groei. Met andere woorden, het zou al te laat kunnen zijn om de potentiële economische groei op te krikken door de vraag te stimuleren.
Deze tekst (zonder de laatste paragraaf) verscheen eerst als column in De Tijd.
Het effect van hysteresis wordt in deze paper uitgebreid beschreven (met dank aan Alex Van Steenbergen voor de link).
Peter De Keyzer is niet overtuigd dat het economisch groeipotentieel kan gestimuleerd worden via de vraag zijde. Hij verwees naar deze tekst.