‘Elke stem telt.’ Alleen kluizenaars hebben dat niet te horen gekregen. Politici proberen zo de kiezer te motiveren voor hen te stemmen. Nochtans maakt een stem meer of minder niks uit. Zelfs een paar honderd of duizend stemmen meer of minder hebben geen relevantie voor de machtsverhoudingen. Voor een individuele kiezer is het duidelijk: stemmen heeft geen zin.
Dat één stem de verkiezingsuitslag significant beïnvloedt, is zeer onwaarschijnlijk. Om dat te illustreren heb ik op basis van de verkiezingsuitslag van juni 2010 met de methode D’Hondt berekend hoeveel extra stemmen er nodig zijn om één extra zetel ten koste van een andere partij binnen te halen. De grafiek geeft voor de vijf provinciale kieskringen aan hoeveel extra stemmen de partij die het dichtst bij een extra zetel zat daarvoor nog moest halen.
Dat varieert van 2.355 extra stemmen in Limburg tot 9.685 in West-Vlaanderen. De kans dat één stem het verschil maakt, is dus erg klein, zoniet verwaarloosbaar. Als je bedenkt dat in Limburg de kans op een significante individuele stem het grootst is, dan nog is dat enkel zo voor de Open VLDkiezers. En zelfs dat zou de machtsverhoudingen niet significant gewijzigd hebben: Open VLD zou dan 14 in plaats van 13 zetels gehad hebben. So what?
Het individuele kiesgedrag heeft geen significante impact. Er is wel een uitzondering: bekende mensen, en zeker bekende politici, kunnen wel een grote impact hebben op het stemgedrag van grote groepen mensen. Stel je voor dat Bart De Wever of Kris Peeters zouden aankondigen dat ze niet gaan stemmen, omdat het op die ene stem niet aankomt. Het gevaar is dat een groot deel van hun achterban hetzelfde doet. Dat heeft natuurlijk wel een effect. Maar voor de overgrote meerderheid van de kiezers is dat niet het geval: hun stemgedrag beïnvloedt geen grote groep kiezers, hooguit misschien een paar mensen uit hun directe omgeving, zonder een significant effect op de totaaluitslag.
Stemmen mag dan al geen nut hebben voor de individuele kiezer, de nutteloosheid ervan heeft wél een belangrijke invloed, maar dan op het stemgedrag van die individuele kiezer. Mensen beseffen – bewust of onbewust – dat hun stem niets uitmaakt. Je grondig informeren heeft dan ook geen zin. Dus gebeurt dat ook niet: de kennis van het politieke reilen en zeilen is bedroevend laag. Maar dat is rationeel gedrag. Economen spreken van rationele onwetendheid.
Bryan Caplan, een Amerikaans econoom, gaat nog een stap verder in zijn boek ‘The Myth of the Rational Voter’. Volgens Caplan zijn kiezers niet rationeel onwetend, maar rationeel irrationeel. Caplan stelt dat, aangezien één stem toch niet significant is, de kost voor het individu van een foute keuze nagenoeg nul is. Kiezers zullen zich dan laten leiden door ‘aangename’ keuzes, of die nu juist zijn of niet. Meer nog, politici weten zelf wel wat de goede keuzes zijn, maar ze willen natuurlijk verkozen worden en volgen de emotionele keuzes van de burgers, ook als die fout zijn. Het doet denken aan wat Bruno Tobback zei als minister: ‘We weten wat we moeten doen, maar dan geraken we niet herkozen.’
Caplan geeft het voorbeeld van vrijhandel. Kiezers zijn vaak tegen vrijhandel omdat ze denken dat die de welvaart verlaagt, ook al is er bij economen weinig twijfel dat vrijhandel de welvaart verhoogt. Zelf zou ik het voorbeeld geven van een congestietaks, zeker in België: Brussel en Antwerpen zijn de steden met de meeste files. Elke econoom zou een congestietaks invoeren, maar de politiek volgt vooralsnog niet.
Deze tekst verscheen eerst als opinie in De Tijd.