In de dagen na de parlementsverkiezingen in het Verenigd Koninkrijk wordt traditioneel kritiek geleverd op het First-past-the-post (FPTP) kiessysteem, vooral dan door die partijen die zich erdoor benadeeld voelen. En ook buiten het VK klinkt verbijstering bij dat ondemocratische, winner-takes-all gebeuren – Hendrik Vos had het in de Standaard eerder deze week over de “kromme wiskunde” in Groot-Brittannië.
De critici komen overigens ook met feiten voor de dag. Op Twitter circuleerde een analyse uit de Nederlandse krant Trouw, die vergeleek hoe de zetelverdeling zou zijn geweest mocht ze volgens het Nederlandse systeem zijn gebeurd.
Ook de Electoral Reform Society (ERS), een pressiegroep die ijvert voor een meer proportioneel kiessysteem rekende uit hoe het parlement eruit zou kunnen hebben gezien als het D’Hondt systeem zou zijn toegepast.
Maar is dat First-past-the-post systeem waarin de ene partij (UKIP) 170 keer meer stemmen nodig heeft dan de andere (SNP) om een zetel te bemachtigen, werkelijk zo ondemocratisch als wordt beweerd?
Een beetje geschiedenis
Laten we eerst het FPTP systeem nog even beschrijven. Het VK telt 650 kiesdistricten die elk één member of parliament (MP) afvaardigen naar het lagerhuis in Westminster. De kiesdistricten tellen gemiddeld ruim 70.000 kiezers. Het grootste is het eiland Wight met een electoraat van 108.000, en het kleinste de westelijke Schotse eilanden met bijna 22.000.
De oorsprong van het parlementaire stelsel situeert zich in en ver verleden: het Engelse House of Commons ontstond in de 13de eeuw uit de Great Council, een raad van kerkleiders en rijke landeigenaars die de koning adviseerde sedert de vroege middeleeuwen. In 1265 werd een parlement geïnstalleerd met vertegenwoordigers van de grootste steden in Engeland, en de decennia daarop werd dat uitgebreid naar de boroughs.
Aanvankelijk waren de afgevaardigden “knights of the shire” of “burgesses”, verkozen door inwoners van de respectievelijke gebieden die het stemrecht hadden (landeigenaars of, in sommige gevallen, gezinshoofden). Sedert 1535 was er in Wales precies één vertegenwoordiger per gebied, en sinds 1885 is dat zo voor het hele VK.
In de praktijk had dat (en heeft dat ook nu) twee belangrijke consequenties:
- elke kiezer weet precies wie hem of haar representeert in het parlement
- in welk gebied je ook woont, er is altijd iemand die dat gebied vertegenwoordigt
Dit gebruik heeft ertoe geleid dat de Britten het aldoor over “my MP” hebben. Ze schrijven of emailen gemakkelijk naar hun MP’s (die vaak ook zogenaamde surgeries houden waar ze hun kiezers ontmoeten). Het gaat hier niet om het dienstbetoon dat in België wel voorkomt, maar eerder om problemen aan te kaarten (bijvoorbeeld rond zaken van ruimtelijk ordening) of om hun aandacht te vestigen op belangrijke thema’s (bijvoorbeeld ontwikkelingshulp). Door de bank genomen nemen die parlementsleden de belangen van hun constituents ook echt ter harte – tot en met het stellen van parlementaire vragen toe.
En het is precies die directe band met “hun” MP die de Britten zo waarderen. Wanneer je het klaarblijkelijke belang begrijpt voor de Britten om die ene vertegenwoordiger voor hun district te kunnen kiezen, wordt het al wat helderder waarom FPTP niet noodzakelijk ondemocratisch of onrechtvaardig is. Je kunt het systeem vergelijken met bijvoorbeeld het kiezen van een voorzitter in een vereniging: wie daar de meeste stemmen heeft wordt verkozen.
Het ene (on)democratische systeem is het andere niet
Stel een vereniging heeft vijf plaatselijke afdelingen, elk met 30 leden. Er zijn vier groepen van leden: de Jongeren, de Ouderen, de Blauwogen, en de Bruinogen, die elk maximaal een kandidaat voorstellen voor het voorzitterschap van elk van de vijf afdelingen. De uitslag is als volgt:
In Antwerpen krijgt de Jongerenkandidaat de meeste stemmen, en die wordt daar dus voorzitter. In Brugge en in Brussel haalt de kandidaat van de Blauwogen het, en in Gent en Hasselt wint de kandidaat van de Bruinogen. Geen van de kandidaten van de Ouderen haalt ergens de meeste stemmen, en zij leveren dus geen enkele voorzitter. In elk geval is iedere kandidaat democratisch verkozen in zijn eigen afdeling.
Wanneer nu de vijf voorzitters moeten samenkomen om het beleid van de vereniging te bepalen, is er protest vanwege de groep van de Ouderen: “Niet democratisch! Waarom mogen wij, met in totaal 20% van de stemmen, niet meepraten over het beleid, en de Jongeren met amper 10% van de stemmen wel?”
De Ouderen stellen voor de voorzitters toe te wijzen op proportionele basis naargelang het totale stemmenaantal. Ze hebben tenslotte bijna evenveel stemmen als de Bruinogen, en dus zou het rechtvaardiger zijn mochten ook zij een van de voorzitters mogen leveren. Die Bruinogen, sympathiek als ze zijn, gaan akkoord, en de voorzitter van de Hasseltse afdeling wordt dus een Oudere.
Nu is het echter de beurt van de Blauwogen om niet tevreden te zijn. Die stellen immers vast dat, als je dan toch naar het stemmenpercentage kijkt, er duidelijk een anomalie is: met slechts 15 stemmen hebben de Jongeren een voorzitter, en zij hebben er, met meer dan vier keer zoveel stemmen, slechts 2. “Ha neen! Als we dan toch democratisch willen zijn, laten we dan een echt democratisch systeem gebruiken: dat van de Belgische wiskundige Victor D’Hondt!”
Zo gezegd, zo gedaan. D’Hondt wordt toegepast, en nu blijkt dat de Blauwogen drie van de voorzitters mogen leveren, en de Ouderen en de Bruinogen elk één. De Jongeren kijken argwanend toe naar wat volgt: Hasselt houdt zijn Oudere voorzitter, Gent zijn Bruinogige, en Brugge en Brussel krijgen elk een Blauwogige voorzitter. En dus moet Antwerpen de derde Blauwogige voorzitter krijgen…
“Ondemocratisch!” klinkt het nu bij de Antwerpse Jongeren. “Hoe kan het nu dat de kandidaat die hier de minste stemmen haalde onze voorzitter wordt?” De Blauwogigen moeten toegeven dat die kritiek niet helemaal ongegrond is. Eén onder hen merkt op dat de Gentse kandidaat van de Blauwogen evenveel stemmen haalde als de Jongerenkandidaat in Antwerpen – misschien zou die dan voorzitter kunnen worden in Antwerpen? Maar nu wordt het protest nog luider, want ook de Ouderen en de Bruinogen roepen nu samen met de Jongeren: “Een voorzitter die niet uit Antwerpen komt? Kan het ondemocratischer? Over ons lijk!”
Wat blijkt? Op elk van de drie bekeken systemen kan wel iets worden aangemerkt. Een perfecte democratische oplossing bestaat dus niet, en naargelang wat je belangrijk vindt (naast natuurlijk het succes of gebrek daaraan van je geprefereerde kandidaat) ga je wellicht een voorkeur hebben voor één van de mogelijkheden. Dat betekent echter niet dat die meer democratisch is dan de andere.
En de Britten, zo blijkt, prefereren grotendeels het FPTP systeem. In 2011 werd, op aansturen van de Liberal Democrats die dat in het programma van de coalitieregering hadden weten op te nemen, een referendum gehouden rond het kiessysteem. De LibDems voelden zich, als kleinere partij, immers benadeeld door FPTP. De kiezer kon zich uitspreken over de vraag of het Alternative Vote systeem zou moeten gebruikt worden in plaats van het bestaande stelsel. Dat AV systeem verkiest weliswaar nog steeds één afgevaardigde per district, maar vermindert de tendens tot tactisch stemmen en leidt in de meeste gevallen tot een meer proportioneel resultaat. Het voorstel werd echter met een ruime tweederden meerdheid verworpen. Het is dus de vraag of nog een ander systeem, zelfs gezien de luide kritiek die nu weerklinkt, een kans maakt. Voor wie het interesseert, John Rentoul zette afgelopen zaterdag de alternatieven op een rijtje.
Verloren stemmen
Een van de verwijten die het FPTP systeem krijgt is dat het aantal stemmen dat een partij nodig heeft om een zetel te behalen sterk uiteen loopt. The Economist wijst op de discrepantie tussen stemmenaantal en aantal behaalde zetels, en merkt op dat, omdat elk van de 650 districten onafhankelijk zijn, iedere stem die niet strikt nodig is om een zetel te winnen, eigenlijk een verloren stem is. Dat leidt dan tot berekeningen als deze van de ERS:
De ERS deelt hier simpelweg het aantal nationaal behaalde stemmen door het aantal behaalde zetels. Dat drijft natuurlijk dat getal op voor partijen die in vele districten opkomen maar slechts weinig zetels halen (zoals UKIP die in 625 districten opkwam en maar één zetel behaalde), en houdt het laag voor partijen die slechts in een beperkt aantal districten kandidaten hebben (zoals de SNP, die 56 zetels haalde in de 59 Schotse districten waar ze aantraden).
Maar je kunt ook kijken naar het aantal stemmen dat elke partij haalde in districten waarin ze verloren, en je kunt daar zelfs nog de stemmen bijtellen die ze overhad nadat ze “past the post” was – als ze bijvoorbeeld een meerderheid heeft van 850 stemmen, dan zijn 849 stemmen daarvan eigenlijk ook “verloren”, want niet nodig om de zetel te behalen. Dat levert dit plaatje:
De grote partijen blijken een veel groter aantal “verloren stemmen” te hebben dan de kleinere. Het is dus niet noodzakelijk zo dat enkel de kleine partijen door dit fenomeen benadeeld worden.
Het is evenmin zo dat alleen het FPTP-systeem zulke “verloren stemmen” oplevert . Ook in proportionele systemen als dat van D’Hondt zijn er stemmen die geen invloed uitoefenen op het uiteindelijke resultaat. Wat FPTP wel toelaat is precies te identificeren welke die stemmen zijn (en als je zou weten wie op welk moment komt stemmen zou je zelfs kunnen aanwijzen welke kiezers net zo goed thuis had kunnen blijven).
Alle macht aan 901 kiezers
Tot slot, een toemaatje. Een Britse blogger, Diamond Geezer, rekende uit dat de Conservatieven hun absolute meerderheid te danken hebben aan niet meer dan 901 kiezers in 7 districten. In Gower, de meest marginale zetel, haalden de Tories een meerderheid van krap 27 stemmen; mochten 14 Conservative kiezers voor Labour hebben gestemd, dan had Labour de zetel binnengehaald. Hetzelfde principe geldt voor zes andere districten, en dus kun je terecht besluiten dat het inderdaad zo is 901 mensen de uitslag van de verkiezingen hebben bepaald.
Het FPTP systeem is beslist niet ondemocratisch, maar het zorgt – meer dan welk ander stelsel ook – alvast voor bijzonder interessante invalshoeken en inzichten.
Deze gastpost werd geschreven door Koen Smets. Twittert onder @koenfucius.
Andreas Tirez
May 18, 2015 at 9:16pmWat betreft de simulatie van de Nederlandse krant: dat kan volgens mij nooit op die manier uitgevoerd worden, omdat het heel waarschijnlijk is dat indien in de UK er een systeem zou bestaan zoals in Nederland, politici en politieke partijen zich anders zouden gedragen. Zo zouden de conservatieven misschien bestaan uit meerdere partijen. Nu is dat niet het geval omdat het politiek quasi zeker zelfmoord zou zijn om met een kleinere partij te beginnen, indien je het niet eens bent met de partijlijn.
Koenfucius
May 18, 2015 at 9:29pmo, helemaal eens hoor. Ook hier in Engeland wijzen de wijzere commentatoren erop dat men niet zomaar de huidige stemmen mag mallen op een ander systeem. Een van de redenen waarom de kiezer stemt zoals hij stemt is natuurlijk het kiessysteem. Ik denk dat er in 2010 gepeild is geweest naar hoe het stemgedrag zou veranderen onder het in 2011 voorgestelde alternatief (AV), maar ik vind het zo snel niet terug.