PVDA, maar ook andere organisaties zoals Femma vzw en Poliargus, hielden recent een pleidooi voor de 30-uren werkweek. Is dit een oubollig idee, onwenselijk en onhaalbaar, of net een visionaire visie op de toekomst?
Ik ga ervan uit dat de werkduurvermindering zonder loonverlies enkel realistisch is als ze geleidelijk wordt doorgevoerd zonder hogere kosten voor de werkgever en een constant rendement op kapitaal, zodat de concurrentiekracht behouden blijft. Die voorwaarden kunnen ingevuld worden als er productiviteitswinsten gerealiseerd worden. Een 40 urenweek verminderen naar een 30 urenweek staat gelijk aan een daling met 25% van het aantal gewerkte uren. Als je de loonmassa constant wil houden, moet het uurloon met 33% stijgen. Dat is realistisch als de arbeidsproductiveit, uitgedrukt in productie per gewerkt uur, ook met 33% stijgt, zodat de output per loonkost gelijk blijft.
Een stijging van de arbeidsproductiviteit met een derde is in principe geen onmogelijke opdracht: sinds 1970 is deze immers ruim verdubbeld. Echter, de stijging is sinds de crisis stilgevallen. Het moment om de arbeidsduur te verminderen lijkt dan ook slecht gekozen. We zullen moeten wachten tot de arbeidsproductiviteit terug stijgt.
Uit het verleden kan je bovendien redelijkerwijze afleiden dat een stijgende arbeidsproductiviteit gepaard moet gaan met meer kapitaalinvesteringen. Dat extra kapitaal moet dan adequaat vergoed worden, zoniet zullen de kapitaalinvesteringen niet of onvoldoende gerealiseerd worden, en zal de arbeidsproductiviteit niet stijgen of onvoldoende.
Doordat de totale kapitaalvergoedingen zullen stijgen, terwijl de loonmassa constant gehouden wordt, zal het loonaandeel in de economie relatief afnemen, ten voordele van het kapitaalaandeel. De kapitalist wordt dus rijker, terwijl de werknemer stagneert (maar zal wel minder moet werken). Het gevolg van een 30-urenweek is dan een stijgende ongelijkheid tussen werknemers en kapitalisten, ook al gaan de werknemers er in reële termen niet op achteruit.
Ik illustreer dat met een busbedrijf als voorbeeld voor de gehele economie. Stel dat een buschauffeur 2000 euro per maand verdient voor een 40 urenweek. De werkgever verdient 4000 euro per maand, als rente op het geïnvesteerd kapitaal. Een werkweek van 30 uren met behoud van loon is mogelijk als de chauffeur 33% meer mensen vervoert per uur. Maar daarvoor moet de werkgever een dubbeldekker aanschaffen en de gewone bus verkopen, wat in totaal zijn kapitaalinvestering verhoogt. Op die grotere investering eist de werkgever hetzelfde rendement, wat zijn inkomsten doet verhogen met 500 euro. De buschauffeur blijft 2000 euro per maand verdienen, maar de werkgever verdient nu 4500 euro. De ongelijkheid is dus gestegen.
Om de stijgende ongelijkheid te neutraliseren, zou de buschauffeur een loonstijging van 250 euro moeten krijgen. De werkgever zal dit weigeren, omdat zijn rendement dan afneemt, terwijl hij net meer investeert. Er is echter een oplossing, namelijk de dubbeldekker efficiënter te gebruiken waardoor de bezettingsgraad stijgt; met de extra inkomsten kan het maandloon van de buschauffeur verhoogd worden, zonder dat het rendement op kapitaal moet afnemen. Als dat lukt is de zogenaamde ‘totale factor productiviteit’ (TFP) gestegen. Met TFP wordt vaak innovatie bedoeld, maar is in de praktijk meer dan dat, zoals beter management of schaalvoordelen. De TFP-groei is dan economische groei die “gratis” is, namelijk meer output zonder extra arbeid of kapitaal.
Men kan met de theorie van de groeiboekhouding afleiden hoe hoog de jaarlijkse TFP-groei van de totale economie moet zijn om de ongelijkheid niet te doen stijgen als er een 30-uren werkweek wordt ingevoerd. De hoogte van de TFP-groei hangt ook af van het tempo waarin de arbeidsduurvermindering gerealiseerd wordt. Als dat op 15 jaar zou gebeuren, dan is de noodzakelijke jaarlijkse TFP-groei minstens 1,2%, maar waarschijnlijk hoger dan 2%. Dat zijn niveaus die sinds de jaren ’70 en ‘80 niet meer gehaald worden in België, zoals te zien is op de bijgaande figuur. Een realistische arbeidsduurvermindering zonder stijgende ongelijkheid wordt zo een pak minder waarschijnlijk. De vraag is of dat maatschappelijk aanvaardbaar is.
Deze column verscheen eerst in De Tijd.