Nederland, in casu de minister van Financiën Wouter Bos, zou een bedenkelijke rol gespeeld hebben om ten koste van België het Nederlandse deel van Fortis tegen een zacht prijsje over te nemen. In België wordt er terecht verongelijkt gereageerd. Paul De Grauwe, professor economie, verwoordde het erg scherp in een opiniestuk dat ook in het NRC Handelsblad verscheen: “De extreme, nationalistische reactie van Nederland heeft velen in België geschokt. (…) We verwachten niet van Nederland dat de slogan ‘eigen volk eerst’ de drijfveer wordt van het beleid.”
Fortis is één van de vele voorbeelden waar de landen enkel keken naar het eigen belang. Ook bij de beslissing om Lehman Brothers half september failliet te laten gaan, zou één van de belangrijke redenen voor de Amerikaanse regering geweest zijn dat de fall-out voor 60 procent in Europa lag. Dus wogen de voordelen (voor de VS) niet meer op tegen de nadelen en werd er geen actie ondernomen.
In deze crisis zijn korte-termijn-eigenbelangen de enige die nog van tel zijn. Het is ieder voor zich. Dat staat haaks op het mechanisme van de globalisering, namelijk samenwerking. Die samenwerking (ten gevolge van specialisatie en technologische vernieuwing) heeft enorme efficiëntie- en synergiewinsten opgeleverd voor de landen die zich in deze wereldwijde economie hebben ingeschakeld. Wanneer nu zou blijken dat die samenwerking, die een wederzijdse afhankelijkheid met zich meebrengt, enkel werkt in goede tijden, en niet in de kwade dagen zoals we die nu kennen, dan staat ook het model van de globalisering zelf onder druk. Het pleidooi voor meer protectionisme wint zo aan kracht, met een gevaar voor het verlies van de welvaartswinsten die de globalisering ons brengt.
Gelukkig blijken minder provincialistische politici dit in te zien. Het komt zelfs uit min of meer onverwachte hoek: Nicholas Sarkozy, president van het als chauvinistisch te boek staande Frankrijk, heeft ter voorbereiding van de G20 vijf richtsnoeren opgesteld. Het zijn richtlijnen die overal van toepassing zouden moeten zijn, zodat die financiële wederzijdse afhankelijkheid op een correcte manier beheerd kan worden in het geval het misloopt. Drie van de vijf richtsnoeren zijn expliciet gericht op internationale regelgeving en geüniformeerde en gecoördineerde actie. Zo moeten de rating bureaus, zoals Moody’s en Standard & Poor’s, onder internationaal toezicht komen en moeten de boekhoudregels internationaal op elkaar afgestemd worden. Tevens moet een internationale instelling, namelijk het IMF, de eerste verantwoordelijke worden en voldoende financiële middelen krijgen om landen in moeilijkheden te helpen.
Als de landen zo sterk economisch van elkaar afhankelijk zijn, dan is er ook nood aan een globaal regelgevend kader. Bovenstaande richtlijnen zijn een eerste stap naar die zo noodzakelijke global governance. Op die manier zal de financiële samenwerking ook verzekerd zijn wanneer het wat minder goed gaat. De ontwikkeling van globale regels om globalisering, zeg maar het globale samenwerkingsmodel, veilig te stellen, kent haar analogie met de evolutie van onze moraal. Ook onze moraal heeft zich zodanig ontwikkeld dat die regels geselecteerd worden die samenwerking belonen en bevorderen. Het is wat Jan Verplaetse in zijn boek Het morele instinct de samenwerkingsmoraal noemt. Er zijn natuurlijk andere drijfveren van het menselijke handelen, maar telkens weer blijkt dat samenwerking van nature vaak efficiënter is dan ieder voor zich. Maatschappijen die regels hebben waarin die samenwerking gemakkelijk en vlot kan verlopen, worden welvarender dan maatschappijen waar dit niet het geval is en hebben dus een grotere kans om als maatschappij doorheen de jaren te blijven bestaan. Daarbij is het ook belangrijk dat iedereen die zich engageert in een samenwerkingsverband eerlijk behandeld wordt, ook als het mis gaat. Een goed functionerende rechtstaat, met uniforme regels, is bijgevolg cruciaal voor de welvaart.
Maar behalve het efficiëntievoordeel dat globale samenwerking biedt, is er nog een tweede belangrijk voordeel aan de globalisering, namelijk het feit dát we allemaal van elkaar afhankelijk worden. Dit zorgt voor een stabiele situatie. Immers, als het slecht gaat in land A, heeft dit ook een negatieve impact in land B. Land B zal zolang trachten te verhinderen dat het slecht gaat in land A tot het moment dat het voor land B meer kost dan het opbrengt om land A te helpen. In sommige situaties volstaat die wederzijdse afhankelijk niet (zoals de Fortis-saga aantoont) en dat kan het hele samenwerkingsmodel ondermijnen. Vandaar de nood om globale regels in te stellen zodat het samenwerkingsmodel op lange termijn gevrijwaard blijft.
Dit principe van wederzijdse afhankelijkheid was ook één van de achterliggende gedachten van de EGKS (Europese Gemeenschap van Kolen en Staal) en stond aan de wieg van de Europese Unie: Frankrijk en Duitsland gingen kort na de Tweede Wereldoorlog een economisch samenwerkingsverband aan met het oog op een duurzame vrede. Vijftig jaar later is het ondenkbaar dat de twee landen in oorlog zouden treden en dat is verder uitgebreid naar de rest van Europa. Het is een toestand die we ondertussen normaal vinden. En het is dit vredebrengend mechanisme dat via de globalisering zal herhaald en verspreid worden over de hele wereld, op voorwaarde dat er ook globale regels komen.
Daarom is het initiatief van Sarkozy niet alleen belangrijk om de welvaartwinst die we verkregen hebben onder impuls van de globalisering veilig te stellen, hier en in de opkomende landen. Het heeft ook als belangrijk neveneffect dat de wereld er veiliger op zou worden.
Deze tekst verscheen eerder als column bij Liberales.