Menig opiniemaker sprak zich al uit over wat de kiezer nu eigenlijk heeft gekozen. Als hij heeft gekozen voor een centrumrechtse coalitie met de N-VA, dan is het zonneklaar dat de N-VA op zijn minst een eerlijke kans moet krijgen die op de been te brengen, klinkt de redenering. Maar weten waarvoor de miljoenen kiezers nu net gekozen hebben, is onmogelijk.
De ‘wil van de kiezer’ heeft meerdere dimensies. Bovendien zijn er miljoenen kiezers. Spreken over de ‘wil van de kiezer’ is dan ook populistisch in de letterlijke betekenis, namelijk de politieke stijl waarbij beweerd wordt in naam van het volk te spreken.
Je kan dus meerdere interpretaties geven aan de verkiezingsuitslag van 25 mei. Om dat te illustreren geeft de bijgaande figuur winst en verlies voor verschillende min of meer coherente groepen van partijen. Daaruit blijkt dat de Vlaamse federale regeringspartijen gewonnen hebben, en de Franstalige verloren. Dave Sinardet merkte eerder in De Tijd al op dat in Vlaanderen rechts verloren en links gewonnen heeft (in stempercentages); in Wallonië is het net omgekeerd. Bart Maddens stelde in De Tijd dan weer dat het Vlaams-nationalisme verloren heeft: Vlaams Belang, LDD en de N-VA, de V-partijen volgens Maddens, gaan meer dan 5 procentpunten achteruit. Over de grootste winnaar, het Waalse liberalisme dat er 6 procentpunten op vooruitging, hebben we verrassend genoeg helemaal niets gehoord.
Bovendien kan kiesgedrag door verschillende thema’s beïnvloed worden, ook al waren die niet prominent aanwezig in de campagne. Het communautaire thema was absoluut niet de inzet, maar misschien hebben wel veel Vlaams Belang-kiezers voor de N-VA gestemd in de hoop dat de partij incontournable zou worden. En justitie, veiligheid, migratie en milieu lijken me steeds thema’s die kiezers sterk beroeren, of het nu een campagnethema is of niet.
Door die veelheid aan thema’s en individuen is het dus onmogelijk te weten wat nu net dat ene ‘signaal’ is dat de kiezers zondag 25 mei hebben gegeven. Elke kiezer heeft een bolletje gezet bij een partij of naam, en daar moeten we het mee doen. Men zou kunnen worden verleid om het kiessysteem aan te passen. Bijvoorbeeld door met meerdere ronden te werken waarbij telkens de zwakste partij afvalt, of door meerdere stemmen te geven met verschillende gewichten. Maar ook dat zou geen soelaas bieden. Meer nog, de Amerikaanse econoom Kenneth Arrow toonde al in 1951 aan dat er gewoon geen stemprocedure bestaat die de wil van de kiezers op een rechtvaardige en consistente manier kan uitdrukken.
Elke interpretatie van de wil van de kiezer is dus niet meer dan dat: een interpretatie. En dus zeer subjectief. Op zich is daar natuurlijk niets mis mee: iedereen mag zijn voorkeur voor een coalitie uitdrukken. Maar er mogen aan die interpretatie geen algemene conclusies verbonden worden, zoals dat de geloofwaardigheid van het systeem in gevaar zou komen als deze of gene coalitie geen eerlijke kans zou krijgen.
De enige objectieve regel na de verkiezingen is 50+1. Dat neemt niet weg dat de ene coalitie beter de wil van de kiezer zou uitdrukken dan de andere. Dat is goed mogelijk. Maar we kunnen het eenvoudigweg niet weten, omdat de wil van de kiezer onkenbaar is, welke stemprocedure we ook zouden instellen.
Als het een troost mag zijn: de Oostenrijks-Britse filosoof Karl Popper interpreteerde het nut van een democratie helemaal anders. Dat nut lag niet in een beleid dat de wil van de kiezer zou moeten uitdrukken, wel in het feit dat een democratie – via verkiezingen – steeds voor een geweldloze overdracht van de macht zorgt.
Deze tekst verscheen eerst als column bij De Tijd.