Overheidsuitgaven: nominaal, reëel en potentieel

De discussie over de stijging van de Belgische overheidsuitgaven blijft aan de gang. In de zevende dag van voorbije zondag gooide Bart De Wever de federale regeringspartijen een stijging van 10 miljard euro voor de voeten, met de woorden dat je daar toch effectief heel wat extra kan mee doen. Hij herhaalde dat vandaag in het 13u-nieuws van VTM.

Los van het feit dat die stijging alle overheidsniveaus betreft, dus ook het Vlaamse, is het volgens mij nodig om een dergelijk cijfer te kaderen. Je kan en moet de evolutie van overheidsuitgaven immers afzetten tegen andere evoluties, zoals de inflatie en de groei van de economie, maar ook de evoluties elders in Europa.

Hieronder ga ik dat doen voor de evolutie tussen 2011 en 2013 en ga ik België vergelijken met Nederland. Essentieel daarbij is het verschil tussen nominale cijfers (namelijk niet gecorrigeerd voor inflatie) en reële cijfers. Als je het verschil tussen nominaal en reëel niet (er)kent, dan kan je volgens mij geen zinnige evaluatie doen over de evolutie van macro-economische grootheden, zoals inkomsten en uitgaven van de overheid. Ik heb in het verleden hierover ook al geblogd (hier, hier en hier).

In het tweede deel ga ik dieper in op de vergelijking van overheidsuitgaven met de economische groei, en vooral met de potentiële economische groei. De potentiële economische groei en het potentiële BBP zijn immers essentieel als je wil weten of de evolutie van overheidsuitgaven structureel is of niet.

Alle gegevens komen van Ameco, de databank met jaarstatistieken van de Europese Commissie. De cijfers voor 2013 zijn uiteraard voorspellingen.

Nominaal

De tabel hieronder geeft de overheidsuitgaven in nominale cijfers, dus niet gecorrigeerd voor inflatie. In België hebben in 2011 alle overheden samen 183 miljard euro uitgegeven; in 2013 is dat gestegen tot bijna 196 miljard of een nominale stijging in absolute cijfers van 12,8 miljard euro of een relatieve nominale stijging van 7%. In Nederland was er een nominale stijging van 12,4 miljard, maar aangezien dit steeg van een hoger nominaal niveau (273,3 miljard euro) is de relatieve nominale stijging lager (4,5%). De relatieve stijging van de nominale overheidsuitgaven is in België dus 2,5 procentpunt hoger dan in Nederland (op twee jaar).

nomoverhuitgaven

Reëel (gecorrigeerd voor inflatie)

Op basis van deze cijfer zou je kunnen zeggen dat de stijging van de overheidsuitgaven in België (7%) veel groter was dan in Nederland (4,5%). Echter, de inflatie, gemeten met de BBP-deflator, was in België in de periode 2011-2013 hoger dan in Nederland: respectievelijk 3,7% en 2%. Als we de nominale stijging dus corrigeren voor de inflatie om tot de reële uitgaven te komen, dan geeft dit een reële stijging van de overheidsuitgaven van 3,3% voor België, wat overeenkomt met een stijging van 6 miljard in reële termen (in plaats van 12,8 miljard in nominale termen). Meer dan de helft van de stijgende overheidsuitgaven is dus puur een inflatie-fenomeen.

Voor Nederland geldt een reële stijging van 2,5%. Ook de reële stijging is in België nog steeds hoger dan in Nederland maar de reële stijging is nu in België slechts 0,8 procentpunt hoger dan in Nederland (op twee jaar), tegenover een nominale stijging in België die 2,5 procentpunt hoger was dan in Nederland.

Relatief ten opzichte van BBP (gecorrigeerd voor inflatie en economische groei)

De reden dat de Nederlandse uitgaven nominaal een pak hoger liggen dan in België is eenvoudigweg doordat Nederland een grotere economie heeft (in 2013 was het Nederlandse BBP goed voor 604,5 miljard euro aan geproduceerde goederen en diesten, tegenover 383 voor België (nominale cijfers 2013): hoe groter de economie, hoe groter de overheidsuitgaven zijn in absolute cijfers.

Om een vollediger beeld te hebben van de stijging van de overheidsuitgaven moet je dan ook deze uitgaven vergelijken met het BBP. De onderstaande tabel geeft het aandeel van de overheidsuitgaven in procenten van het BBP. Hieruit blijkt dat België hogere overheidsuitgaven heeft als aandeel van het BBP: 51,1% voor België tegenover 47,3% voor Nederland in 2013. Maar dat aandeel steeg in Nederland met 1,9 procentpunt, tegenover een stijging in België met 1,6 procentpunt: de stijging was voor Nederland dus 0,3 procentpunt hoger dan in België. Indien de Belgisch overheidsuitgaven dezelfde evolutie hadden gekend als de Nederlandse overheidsuitgaven wat betreft het aandeel van het BBP dan zouden de Belgische overheden 1,1 miljard euro meer uitgegeven hebben.

overhuitgavenBBP

Dit lijkt onlogisch: zowel in nominale als in reële termen stijgen de Belgische overheidsuitgaven het sterkst, maar als dat vergeleken wordt met het BBP dan is het plots Nederland dat een hogere stijging kent. De reden is eenvoudig: de economie is in België op die twee jaar in reële termen sterker gegroeid (of beter: minder sterk achteruit gegaan): van 2011 tot 2013 is de (verwachte) reële groei voor België -015% of licht negatief, terwijl de economie van Nederland met 1,75% achteruit ging. De reële overheidsuitgaven stegen echter, zoals hierboven aangegeven, in België met  3,3% en in Nederland met 2,5%.

Relatief ten opzichte van potentieel BBP (gecorrigeerd voor inflatie en potentiële economische groei)

Maar de overheidsuitgaven zijn gestegen, zowel in Nederland als in België, en zowel nominaal, reëel als vergeleken met het BBP. Toch is er –in deze situatie- nog een vierde vergelijking mogelijk, namelijk een vergelijking met het potentieel BBP. Immers, we zitten sinds eind 2008 in een recessie, waardoor de economische groei niet haar potentiële groei heeft bereikt.

De Europese Commissie geeft in Ameco ook schattingen van de potentiële groei: zonder een recessie zou de reële groei tussen 2011 en 2013 voor België 1,74% bedragen, in plaats van een licht negatieve groei van 0,15%. In Nederland zou de groei 0,22% geweest zijn in plaats van een negatieve groei van 1,75%.

Als de overheidsuitgaven vergeleken worden met de potentiële groei zoals de Europese Commissie deze schat, dan krijg je onderstaande tabel.

potBBP

Nu zijn de Belgische overheidsuitgaven gestegen met 0,7 procentpunt van het BBP, in plaats van 1,6 procentpunt als vergeleken wordt met het reële BBP. Ook voor Nederland is de stijging uiteraard lager, maar nog steeds hoger dan in België: volgens deze schatting van de potentiële groei zijn de overheidsuitgaven in Nederland sterker gestegen dan in België.

Je kan je vragen stellen over hoe de Europese Commissie het potentiële BBP berekent (en er worden daar recent inderdaad vragen bij gesteld). De methode baseert zich immers op het vrij recente verleden om het potentieel te berekenen. Dat betekent dat hoe langer de crisis duurt, hoe sterker de crisisjaren meetellen, waardoor het potentiële BBP lager wordt ingeschat. De methode gaat er dus van uit dat de crisisjaren het potentieel van de economie aantasten. Dat is misschien niet geheel onterecht, maar de mate waarin dat gebeurt lijkt minder algemeen aanvaard dan de Europese Commissie laat uitschijnen.

Je kan immers ook geen rekening houden met de crisisjaren en een simpel gemiddelde nemen van de economische groei die er was vóór de crisis. Als je dat als potentieel neemt, dan is de potentiële groei eenvoudig te berekenen: de gemiddelde trendgroei in de voorbije dertig jaar was voor België en Nederland ongeveer 2% per jaar. Als je het potentieel BBP zou berekenen op basis van die trendgroei, dan dan blijkt het overheidsaandeel in het potentiële BBP licht te dalen voor België en Nederland.

Er lijkt me geen reden te zijn dat de  trendgroei van 2% plots zou terugzakken tot minder dan 1% per jaar, zoals de Europese Commissie impliciet aanneemt. Anderzijds, de trendgroei in de jaren ’60 en ’70 was in België respectievelijk 6% en 4%. Dus het is niet onmogelijk dat we in een nieuwe en misschien onvermijdelijke periode van lagere groei gekomen zijn. Als dat zo blijkt te zijn, dan zal de methode van de Europese Commissie correct blijken te zijn.

Overheid als een verzekeringsmaatschappij

Je kan je afvragen waarom je overheidsuitgaven vergelijkt met de potentiële groei. Het lijkt immers maar normaal dat als de overheid minder ontvangsten heeft, ze dan ook minder moet uitgeven. De tering moet naar de nering gezet worden, zoals een goede huisvader.

Maar de overheid vergelijken met een gezin en de politici opleggen om zich als een goede huisvader te gedragen is in grote mate verkeerd, niet alleen in een crisis zoals deze die door een vraaguitval wordt gekenmerkt. Ook in normale “crises” mag de overheid niet vergeleken worden met een gezin. Beter is om de overheid te vergelijken met een verzekeringsmaatschappij: die spaart in goede tijden om uit te geven in slechte tijden. Net het omgekeerde van wat een goede huisvader zou moeten doen.

Als de economie in een recessie zit, moet de overheid blijven uitgeven: gezondheidskosten, pensioenen en onderwijs zijn immers niet conjunctuur gebonden. De nood voor die uitgaven is onafhankelijk van wat de economie doet en als de economie het wat minder doet, is het geen goed idee om minder pensioen te geven of minder onderwijs te financieren. Meer nog, op een aantal domeinen moet een overheid méér uitgeven: zoals werkloosheidsuitkeringen. Daarin gelijkt een overheid op een verzekeringsmaatschappij: het is juist als er een ramp gebeurt, ook als die collectief is, dat we willen dat de verzekeringsmaatschappij haar verantwoordelijkheid neemt en uitbetaalt.

De overheidsuitgaven zouden tijdens een recessie dan tenminste hetzelfde aandeel moeten aanhouden van het potentiële BBP, waarbij het BBP gelijk is aan de economische output zonder de recessie.

Bovenstaande geldt natuurlijk enkel als de overheid ook daadwerkelijk bespaart in goede tijden. Wat op zijn minst betekent dat ze zich ook in goede tijden tot haar kerntaken beperkt.

Leave a Reply

Your email will not be published. Name and Email fields are required.