Dit is een gastpost geschreven door @koenfucius.
Afgelopen week onstond er commotie rond het feit dat sommige scholen met lange wachtlijsten bereid zouden zijn voorrang te verlenen aan toekomstige leerlingen uit welstellende gezinnen zoals werd beweerd in een reportage van het één programma Koppen. De beschuldiging van wanpraktijken werd ontkend door een van de scholen in kwestie, maar het mag geen verbazing wekken dat de berichtgeving aanleiding gaf tot heftige commentaren in de (sociale) media. Oneerlijke toegang tot het onderwijs voor de rijken, dat was iets als de beruchte Speedy Pass (waarover Andreas Tirez eerder al blogde) maar dan nog een stuk erger.
Op het eerste zicht hebben we hier te maken met een probleem dat in de sociale of politieke hoek ligt, en dat – afgezien van de financiële status van de ouders – weinig of niets met economie te maken heeft. Onderwijs is een sociaal goed, dat voor elk kind toegankelijk moet zijn, ongeacht de bankrekening van de ouders. Maar de kenmerkende elementen van het verhaal vinden we ook vaak terug in economische vraagstukken: vraag en aanbod, en de besteding van schaarse middelen. Misschien kan een economisch perspectief tot een beter begrip leiden van dit probleem?
Wanneer in een markt voor een bepaald goed de vraag het aanbod overtreft zal de prijs van dat goed de neiging hebben om toe te nemen. Dit stuurt een signaal naar de eigenlijke en potentiële spelers in de markt: het aanbod moet toenemen of de vraag moet afnemen. Dit is de “onzichtbare hand” van Adam Smith, de Schotse filosoof die de basis legde voor de moderne economie: zij zet aanbieders ertoe aan meer te produceren (of nieuwe aanbieders toe te treden tot de markt), en/of afnemers minder te consumeren.
Dit marktfenomeen is niet beperkt tot het situaties waarin daadwerkelijk handel wordt gevoerd, en de prijs waarvan sprake is hoeft niet noodzakelijk in geld te worden uitgedrukt. Het kan ook een kwestie van tijd of moeite zijn: zo zijn wachtrijen, wachtlijsten, of opstoppingen een symptoom van vraag die het aanbod overstijgt wanneer er niet meteen geld mee is gemoeid.
Dat onevenwicht kan cyclisch zijn van aard: over een langere periode is er een evenwicht, maar er zijn pieken en dalen. De files op de weg tijdens de spitsuren zijn een goed voorbeeld hiervan, net als de rij bij de bakker op zondagmorgen. Maar soms is het onevenwicht structureel, en is het onevenwicht meer permanent. Zo zijn er voor bepaalde types van operaties (of zelfs consultaties) binnen de Britse NHS (de nationale gezondheidsdienst) lange wachttijden, die het gevolg zijn van een tekort aan middelen (specialisten, operatiekamers enz.) om aan de vraag van de patiënten te voldoen. En wanneer er meer leerlingen naar een bepaalde school willen gaan dan het aantal beschikbare plaatsen heb je een gelijkaardig probleem.
Wat zijn de gevolgen van situaties waarin de schaarste tot wachten leidt? In principe zou Adam Smiths onzichtbare hand dit probleem vanzelf moeten oplossen, wanneer ze ongehinderd kan handelen in een laissez-faire omgeving. Het aanbod neemt toe, en/of de vraag neemt af, tot wanneer er een nieuw evenwicht ontstaat. Men kan het fileprobleem aanpakken door de wegen te verbreden en zo het aanbod verhogen tot wanneer het overeenstemt met het piekgebruik; of men kan proberen de (piek)vraag te verminderen door flexibel en/of thuiswerken aan te moedigen. Men kan ook, zoals in Londen, gebruikers van sommige wegen tijdens piekmomenten daarvoor laten betalen. Zo zijn het vooral diegenen die er het meeste voordeel halen die het schaarse goed gebruiken , en dat is economisch het meest efficiënt.
De bakker neemt sowieso al extra personeel in dienst: op zondagochtend is er meer winkelpersoneel dan op andere tijdstippen. Als het maximum bereikt is, en de rij blijft toch te lang voor sommige klanten, dan zullen zij afhaken of elders om hun boterkoeken gaan (en zo de vraag verminderen).
Soms zijn er ook mogelijkheden voor wie geen geduld heeft, maar bereid is te betalen. De al genoemde Speedy Pass is een mooi voorbeeld, en zo zijn er meer. Wie niet wil wachten tot een operatie binnen de NHS kan worden uitgevoerd kan er voor kiezen (al dan niet via een verzekering) “privé” te gaan. Toen ik een tijd geleden een visum voor China nodig had en hiervoor vier uur in de rij moest staan bij de Chinese ambassade waren onder de mede-wachtenden verschillende mensen die dat, tegen betaling, voor anderen deden –sommigen met wel een dozijn paspoorten. Uitgerekend vandaag (9 september) bericht de Financial Times over een smartphone app die ongeduldige drinkers toelaat wachtrijen in pubs en andere drukbezochte gelegenheden te omzeilen.
En wanneer er geen legitieme middelen zijn om wachtrijen te omzeilen en het schaarse goed (snel) te bekomen, dan zijn er altijd minder legitieme praktijken. In de voormalige USSR was er schaarste aan vele consumentengoederen (o.m. door gebrekkige centrale planning), en lange wachtrijen aan winkels waren schering en inslag. Het gevolg: bloeiende zwarte markten voor producten als sigaretten, suiker en zeep.
Zo is het ook met de beperkte hoeveelheid plaatsen in populaire scholen: wie wil gebruik maken van een geprivilegieerde positie vindt allicht een manier om dat te doen. Schande roepen, en pleiten voor kordaat optreden tegen dergelijke praktijken geeft misschien wel een warm gevoel, maar is uiteindelijk futiel: het gaat voorbij aan de werkelijke oorzaak van het probleem.
En die ligt niet aan de kant van de vraag, maar aan de kant van het aanbod. Wanneer een beperkt aantal gedifferentieerde goederen (plaatsen in “goede” en “minder goede” scholen) worden aangeboden aan één en dezelfde prijs (gratis) is het niet verwonderlijk dat er een toeloop is naar de schaarse superieure goederen, met als gevolg wachtlijsten, en de quasi-zwarte-markt-praktijken die ermee gepaard gaan.
Is het hanteren van een marktperspectief voor sociale goederen zoals onderwijs een neoliberale brug te ver? Niet echt: wanneer je met schaarse middelen te maken hebt kun je niet om de balans tussen vraag en aanbod heen.
Het is dus geen slecht idee na te gaan hoe een economisch standpunt verheldering kan brengen, en hier dienen zich twee types van oplossing aan. Men kan het aanbod aan “goede” plaatsen verhogen tot wanneer het overeenstemt met de vraag. Of men kan de prijs van de aangeboden plaatsen differentiëren, zodat de vraag naar de “goede” plaatsen afneemt tot wanneer hij overeenstemt met het beschikbare aanbod.
Het signaal dat de wachtlijsten geven is duidelijk – hoe komt het dan dat er niet meer “goede” plaatsen komen? Een van de belangrijke oorzaken is, in wezen, dezelfde als die van de lange wachtrijen in de Sovjetunie: de gebreken van centrale planning. De overheid weet, via het aantal geboorten, met grote precisie hoeveel kinderen er naar school zullen gaan, en kan er dus voor zorgen dat er voldoende leraars, klaslokalen e.d. zijn om aan die onderliggende vraag te voldoen. Als alle plaatsen identiek zouden zijn – geen probleem. Maar dat is buiten de waard van de veeleisende consument-ouders gerekend: die stellen vast dat er “goede” en “minder goede” plaatsen zijn, en willen voor hun kind, all else being equal, natuurlijk een “goede” plaats.
In een markt lost de onzichtbare hand zoiets op: aanbieders zorgen voor meer “goede” plaatsen: zij hebben zowel een drijfveer als de mogelijkheden om te reageren. Wanneer men centraal gaat plannen en beslissen ontbreekt het zowel aan flexibele processen als aan die incentives.
Een mogelijke richting is dus de scholen, als directe aanbieder van onderwijsplaatsen, meer autonomie, én incentives, te geven om hun aanbod aan te passen aan de vraag. Wanneer het voordelig is voor een school meer leerlingen te hebben zal dat – als we ervan uitgaan dat de vraag naar goede plaatsen hoger is dan de vraag naar minder goede plaatsen, wat een redelijke aanname lijkt – tot een toename van het aantal goede plaatsen leiden. En die toename van het aanbod zal dan zorgen voor een afname van de wachtlijsten.
Een andere mogelijkheid bestaat erin een werkelijke markt te creëren, en privé aanbieders van onderwijs toe te laten. Dat is al heel lang het geval in het Verenigd Koninkrijk bijvoorbeeld, waar ongeveer 2,500 onafhankelijke scholen zo’n 7% van de leerlingen onderwijzen. Het schoolgeld bedraagt gemiddeld zo’n €14,000 per jaar. Dat zorgt natuurlijk voor een permanente controverse, o.m. rond de oververtegenwoordiging van voornamelijk welstellende leerlingen uit deze privéscholen in de beste universiteiten.
Welke van deze twee is de betere oplossing? Moet de overheid scholen meer vrijheid geven, en ze belonen wanneer ze meer leerlingen aantrekken? Of moet ze het opzetten van betalende privéscholen mogelijk maken? Dát is een politieke, en geen economische vraag. Maar wanneer men de vraag onbeantwoord laat en de economische realiteit negeert, dan mag het soort fenomeen dat de Koppen-uitzending aankaartte geen verrassing zijn.
Dries De Smet
September 10, 2013 at 11:21pmHet is niet nodig om een prijs te introduceren om tot een betere oplossing te komen, zowel voor scholen als voor leerlingen. Zie werk van Nobelprijswinnaar Roth: http://www.standaard.be/cnt/dmf20121015_00336414
koenfucius
October 7, 2013 at 7:42am(Sorry voor het late reageren – nu pas dit commentaar gezien).
Ik zie niet meteen hoe het werk van Roth van toepassing zou zijn in dit geval. Hij concentreerde zich vooral op het koppelen van vraag aan aanbod, in situaties waar de globale vraag gelijk is aan het globale aanbod, maar waar randvoorwaarden een obstakel vormen voor locale transacties. Elke nier is, in se, een goede nier—maar misschien niet de gepaste nier voor een specifieke patiënt.
Het probleem hier is niet dat er obstakels zijn die verhinderen dat leerlingen aan de gepaste school worden gekoppeld, maar dat er een onevenwichtig bestaat tussen vraag naar, en aanbod van goede scholen.
Maar misschien kunt u aangeven hoe een aanpak als die van Roth het wachtlijstenprobleem in het onderwijs kan oplossen zonder een markt te introduceren?